Waarheen voert de weg? Over reglementering en formalisering van het academisch onderwijs (2006)
De jonge, pas afgestudeerde docenten, die hier met zo veel plezier en toewijding werkgroepen verzorgen herinneren me aan hoe ik zelf zo’n drie decennia geleden voor het eerst les gaf. Veel is gelijk gebleven, maar sommige dingen zijn veranderd. Wat bij voorbeeld gelijk is gebleven zijn de docentenvergaderingen. Voorafgaand aan de eerste bijeenkomst van de werkgroepen komen de betrokken docenten bijeen om te praten over de opzet van het programma en in de loop van het semester herhalen ze die overlegjes. Maar er zijn ook verschillen. Dertig jaar geleden ging zo’n docentenoverleg vooral over de inhoud van het programma. Daarbij kon het er soms heftig aan toe gaan. De ene docent vond het belachelijk om de studenten een hoofdstuk te laten lezen waarin de leer van de vier sociale processen van Robert Park werd uitgelegd, de ander meende dat in de Weber-colleges onvoldoende aandacht werd geschonken aan de kritiek op het leerstuk van de waardevrijheid, een derde pleitte hartstochtelijk voor meer samenhang tussen de methoden van onderzoek-onderdelen en de theoriecolleges. Na een paar weken, wanneer het programma eenmaal op gang was gekomen, werden de inhoudelijke debatten feller. De marxistische jonge medewerker (24) verweet de oude hoogleraar (33) dat zijn weergave van de denkbeelden van Marx in het hoorcollege volstrekt achterhaald was, de bewonderaar van het werk van Elias vond dat er onvoldoende aandacht was voor de historisch-comparatieve aanpak was en ikzelf maakte met mijn vriend Toine ruzie over de vraag of de term ‘état’ bij Comte moest worden vertaald met het woord ‘stadium’ of het woord ‘toestand’. Soms, vijf minuten voor het einde van de vergadering, zei iemand: sorry dat ik er nog even over begin, maar zullen we afspreken dat de studenten maximaal twee keer absent mogen zijn vanwege ziekte of zoiets en dat wie vaker afwezig is iets extra’s moet doen? Ja hoor, zei iedereen dan, dat is goed hoor, zo doen we dat.
Tegenwoordig is een docentenoverleg waarin een module wordt voorbereid vrijwel uitsluitend gewijd aan vragen als: hoeveel KAVV-jes moeten ze maken, hoe vaak mogen ze afwezig zijn, hoe zorgen we ervoor dat ze elke week de stukken lezen, hoe controleren we op plagiaat en hoe bepalen we het eindcijfer. Iemand die de volle twee uur bij zo’n overleg aanwezig zou zijn en die van niets zou weten, zou onmogelijk kunnen bepalen welk vak deze docenten verzorgen; het zou kunnen gaan over de cursus ‘Hoe eet ik een broodje shoarma zonder te morsen.’ Wel zou het die oningevoerde buitenstaander opvallen dat deze docenten op een wonderlijke manier over hun studenten spreken. De studenten worden geacht uit zichzelf geen pagina te lezen, ze willen veel liever schappen vullen dan in de collegezaal zitten, als het zonnetje maar even doorbreekt is ieder terrasje stukken interessanter dan de werkgroep, ze overtreffen elkaar in het vinden van uitvluchten om onder een presentatie uit te komen en zeg nooit dat ze bij ziekte maximaal twee keer afwezig mogen zijn, want dan zal iedereen onmiddelijk die twee baaldagen pakken als ware het een in zware strijd bevochten recht. Studenten hebben van nature een diepe afkeer van studeren, ze verachten de wetenschap en ze haten de sociologie, maar wij, de docenten, wij laten het er niet bij zitten, we zullen ze wel krijgen, ‘…und bist du nicht willig, so brauch ich Gewalt…’
Terwijl de Amsterdamse ME na enkele decennia van trial and error heel goed heeft geleerd hoe je bij dreigende rellen tussen groepen voetbalsupporters de geweldsspiraal door de-escalerende maatregelen kunt doorbreken, bevinden docenten en studenten zich de afgelopen jaren in een heilloze escalatie. En net als bij een echte bewapeningswedloop kan dat alleen maar leiden tot ellende.
Waarheen voert deze weg? Veel collega’s zeggen tegen elkaar: ach, het zal zo’n vaart niet lopen, de wal keert het schip, na een periode van scherpslijperij zal iedereen wel weer een beetje normaal gaan doen, we leven nou eenmaal in rare tijden. Maar is dat wel waar? In sombere buien denk ik wel eens: alles wordt alleen maar erger. Zo lopen sinds begin september tientallen bewakers met in grote letters SECURITY op hun zwarte uniformen in de Oude Manhuis Poort de traditioneel ontspannen atmosfeer grondig te versjteren. Het houdt niet op.
Vorig jaar kreeg ik als voorzitter van de examencommissie een verzoek te beoordelen van een student die verschillende modules had gevolgd aan de Universiteit van Calgary in Canada. Ik nam er eens rustig de tijd voor en bestudeerde de handleidingen van de drie modules. En ik schrok van wat ik las. Dus dit was waar de weg die we in een moment van onbedachtzaamheid waren ingeslagen ons wellicht heen zou voeren…
Neem bij voorbeeld Professor J.R. Ponting. Hij verzorgt in Calgary een sociologie-module onder de naam Canadian Society. Waar die cursus precies over gaat wordt uitgelegd in vijf slecht geredigeerde zinnen. Het komt er op neer dat hij het boek van Harry H. Hiller, Canadian Society, hoofdstuk voor hoofdstuk met zijn studenten doorneemt. Maar professor Ponting raakt pas lekker op dreef in uitvoerige paragrafen over de ‘Responsibilities of the Student’, de ‘Meeting of Deadlines’ en de ‘Protection of Privacy’. Hij schrijft bij voorbeeld dat studenten die tijdens de les onderling praten of elkaar een notitie aanreiken, een ‘distraction’ veroorzaken: ‘Violations of these basic rules of respect will be met with serious consequences.’ Wie iets overschrijft van een ander pleegt plagiaat en kan van de universiteit worden verwijderd, ‘which, to say the least, does not look good on your transcript when you apply elsewhere’. (Voor de goede orde: het gaat me om de formulering, niet om de op zich terechte straf die volgt op frauduleuze overschrijverij.) Het is zinloos om te vragen om een ‘extension’ van een ‘deadline’, want die wordt niet gegeven. Leerboeken in je tas stoppen wanneer de docent nog niet het teken heeft gegeven dat de les ten einde is, is streng verboden. De studenten worden geacht de leerstof buiten het leslokaal met anderen te bespreken: ‘That is, you are to be a teaching ‘ambassador’ for this field’. Alle studenten zijn verplicht om deel te nemen aan de discussies in de werkgroep en dan volgt in vet lettertype deze zin: ‘‘Shyness ‘ is not a valid reason for not participating.’ En zo gaat het maar door in die onmiskenbare toon van een machteloos schreeuwende sergeant. Toch is professor Ponting nog heel redelijk, in vergelijking met zijn Canadese collega’s; het kan veel erger.
Mark B. Durieux bij voorbeeld geeft een inleiding in de sociale psychologie ‘vanuit symbolisch interactionistisch perspectief’ en bij hem is het pas echt oorlog. Elke week moeten de studenten hem een WAR mailen, dat is een Weekley Attendance Report. Wat er in zo’n stukje moet staan blijft vrij duister, maar de omvangseis is glashelder: er zal heel streng worden gelet op de minimale omvang en die bedraagt 250 woorden. Wie daar onder blijft krijgt een onvoldoende, al is de tekst ook nog zo briljant. En dan volgt deze zin: ‘Changing font size or widening margins to meet the page length is a fruitless exercise since software such as MS Word easily calculates the number of words regardless.’ Mark B. Durieux heeft in Word het knopje ‘Word Count’ onder ‘Tools’ ontdekt en dat zullen we weten! Het is of je Seven of Nine hoort: ‘Resistance is futile.’ Behalve WAR’s moeten de studenten ook WONDER’s inleveren. Die moeten gaan over WHAT, HOW en WHY en moeten minimaal 750 woorden tellen. Naast een wekelijkse WAR en een tweewekelijkse WONDER is er ook nog een QUILT, waarbij de studenten autobiografische informatie moeten geven over hun leven op de campus en op basis daarvan een eigen sociaal psychologische theorie moeten ontwikkelen. Alle ingeleverde stukken worden geanalyseerd met speciale software. Zo krijgen papers met veel zinnen boven de 30 woorden een slechte beoordeling, want zulke zinnen ‘are generally considered too long.’ (Simmel, Weber, Elias en Bourdieu maken geen schijn van kans bij Mark B. Durieux.)
Dr. John Manzo geeft het programma Introduction to Deviance and Social Control. Zijn modulehandleiding bevat drie zinnen over de inhoud van de cursus en daarna gaat het alleen nog maar over Course Requirements, Grading Scale, Policy on Missed Term Work, Policy on Retrieving Assignments en Policy on Cheating. Over dat laatste schrijft Dr. Manzo in een heel vette letter: ‘If I catch persons cheating at either of the term tests, I will not post a study guide for the final exam.’
Het beeld van het Canadese universitaire onderwijs dat oprijst uit deze instructies is treurigmakend: voor het geestesoog verschijnen zaaltjes vol studenten die luid met elkaar blijven kletsen als de docent iets probeert te zeggen, die tien minuten voor het einde hun tassen beginnen in te pakken, die frauderen, plagiëren en spieken en die als ze een stukje van 250 woorden moeten schrijven proberen om er met veel minder woorden onderuit te komen door een groot lettertype te gebruiken, omdat ze denken dat meester dat wel niet zal merken…
Dus dit is waarheen de weg ons voert die ook wij nu dreigen in te slaan. Maar dat mag niet gebeuren! Laten we afspreken dat onze docenten met plezier en toewijding mooie colleges en werkgroepen geven en dat onze studenten datgene doen waarvoor ze hier gekomen zijn: met plezier en met toewijding het prachtige vak sociologie studeren. Dat is alles. Wanneer we ons aan dat simpele beginsel houden, dan kunnen we al die draconische voorschriften en reglementen in de vuilnisbak gooien. En als we dat toch doen, kunnen we misschien in een moeite door ook die geuniformeerde jongelui laten verwijderen uit onze eigen Oude Manhuis Poort.
‘Waarheen voert de weg?’. In: Sociologisch Mokum. Jaargang 10, 2006-2007, nummer 1. september 2006. pp. 32-33.