Berichten

Individu en samenleving in de muziek

In het prachtige boekje The Music of the Spheres. Music, Science and the Natural Order of the Universe van Jamie James (Abacus, 1993) staat de volgende alinea, die me natuurlijk vooral trof vanwege de laatste drie woorden:

 

“The symphony orchestra as we know it today came into existence in the Romantic era. The symphony and concerto had only just begun to take on a recognizable appearance by the latter part of the eighteenth century; but even in the hands of Mozart and Haydn, these musical forms were performed by forces that we would nowadays consider to be appropriate to chamber music, rather than a full-scale orchestra. The concerto, which places emphasis on the individual performer pitted against the group, had emerged full-blown in Mozart’s concertante works, particularly in his piano concertos. However, the struggle between soloist and orchestra is rather a collegial and good-humored one, more in the nature of a philosophical discussion, when compared with the titanic duels of the piano concertos of the Romantic era, such as those by Schumann and Tchaikovsky. The comparison is especially striking when one sets the Mozart orchestra, even for the late concertos, next to the forces massed against the soloist in, for example, the first Tchaikovsky piano concerto. There can be little doubt that in that piece the turbulent, highly charged competition between the soloist and the orchestra symbolizes the struggle of the individual against society.” (pp. 202-203)

 

 

Norbert Elias schrijft regelmatig dat de moderne sociologie gebukt gaat onder het feit dat individu en maatschappij tegenover elkaar worden gesteld, alsof het twee losse, volstrekt van elkaar gescheiden entiteiten zijn. Ook al voeg je daar dan haastig aan toe dat ze natuurlijk met elkaar in verband staan, dat ze elkaar doordringen (en wel: over en weer), dat ze in een wisselwerking staan (en wel: een dialectische wisselwerking), het is allemaal nutteloos, want het kwaad is al geschied. Op het moment dat je hetgeen je poogt te begrijpen conceptualiseert als de dichotomie enkeling-menigte is er geen kans meer op dat je de puzzel nog oplost.

Elias zegt daar meestal bij dat die sociologen-denkgewoonte correspondeert met een authentieke ervaring van moderne mensen. Ze voelen het inderdaad precies zo aan: alsof ze volstrekt geïsoleerd staan tegenover een massief blok tegenover hen: de massa. De tot misvattingen leidende denk-routine der sociale wetenschappers is dus alleen maar een bijzonder geval van een denkgewoonte die ze delen met de meeste mensen. Tenslotte zegt Elias ook nog dat deze zelf-ervaring niet van alle tijden is. Hij hoort bij de moderne periode.

In de muziek kun je de opkomst van deze wijze van denken dus heel goed volgen. Eerst heb je Bach voor wie het soloconcert nog gewoon een gelegenheid is om één van de solisten even naar voren te laten treden en zijn virtuositeit te laten demonstreren. Soms ook liet hij meerdere orkestleden concerteren: het tripelconcert, het vijfde Brandenburgse concert, menige aria in een passion of een cantate, waarin naast de zanger ook enkele instrumentalisen mogen schitteren. Opvallend is trouwens dat het populairste solerende instrument vaak dat is waarop de komponist zelf excelleerde: het clavecimbel bij Bach, de viool bij Vivaldi, de cello bij Boccherini, de piano bij Mozart. Het was vaak bedoeld om zelf in het spotlight te treden. Maar steeds is het instrument tevens deel van het orkest. In de tutti speelde Bach vanachter het clavecimbel ook gewoon mee. Fase twee is Mozart over wie James zulke treffende dingen zegt: “a philosophical discussion”. Fase drie culmineert in Tchaikovski.

Als dat zo is dan kunnen we in de sociologie de uitweg uit het individu-maatschappij-dilemma vinden door heel goed te bestuderen hoe Bach, Telemann, Vivaldi of Boccherini omgingen met de solist-orkest-relatie. De vanzelfsprekendheid waarmee bij hen de klank van het solerende instrument opgaat in de klank van het orkest en waarmee het orkest dient als een basis, een context waartegen het solerende instrument pas zijn reliëf krijgt, zou een inspiratie kunnen zijn. Je zou kunnen zeggen dat in die concerten de componist een demonstratie geeft van het belang dat bepaalde instrumenten hebben voor het bereiken van de volle klank van het hele ensemble.  Als je het spoor van de concerten terug volgt van Beethoven (zijn laatste concerten) via Mendelssohn naar Mozart en vandaar weer verder terug naar Vivaldi en Bach, dan kun je daarin inspiratie vinden voor een sociologie die de individu-maatschappij-dualiteit niet langer ziet als een oppositie.

Zo is er trouwens wel meer dat verhelderd kan worden door het spoor terug te volgen naar de 18e eeuw. Ik denk wel eens: ergens in de 19e eeuw is er iets misgegaan…

 

Multoblaadje, ongepubliceerd, 17 september 1994