Berichten

Maar ik ben groter dan jij. Over het boek Statusangst van Alain de Botton

1. Eindelijk: een sociologische bestseller.

Het boek ligt op een hoge stapel naast de kassa van de Bruna-inloopwinkel. Toch gaat het over een sociologisch onderwerp: de angst van veel mensen voor maatschappelijke daling. De auteur, Alain de Botton, heeft, afgezien van enkele romans, drie echte bestsellers op zijn naam staan: een lichtvoetige inleiding tot het werk van Proust, een soort zelfhulp-boek over de troost die de grote filosofen kunnen bieden en een aanstekelijk reisboek. Over alle drie zijn televisie-series gemaakt. Nu waagt de populaire veelschrijver zich op sociologisch terrein. De professionele socioloog beziet de stapel boeken met achterdocht en een beetje jaloezie: we hebben hier vast te maken met een gladde, geldbeluste beunhaas…

Alain de Botton is een Engelse schrijver. Hij werd in 1969 in Zwitserland geboren, maar zijn ouders verhuisden al toen hij acht jaar oud was naar Londen. Daar ging hij op kostschool. Hij studeerde geschiedenis in Cambridge. Uit zijn werk blijkt dat hij zeer erudiet is, vooral goed thuis in de literatuurgeschiedenis en in de filosofie. In 1993 debuteerde hij met de roman Essays in Love. Wereldberoemd werd hij in 1997, hij was toen pas 28 jaar oud, met How Proust can change your life. In dat boek toont de schrijver zich niet alleen een kenner van het werk van Proust; hij is van mening dat je leven er aangenamer, rijker en gelukkiger op wordt, als je de grote roman van Proust leest. Hij slooft zich uit om de lezer min of meer te dwingen naar de boekwinkel te hollen en daar A la recherche tu temps perdu aan te schaffen. Er zijn niet veel teksten waarin de ene schrijver de andere met zo veel hartstocht aanprijst. Eigenlijk doet hij hetzelfde in het boek over de troost van de filosofie. Als een standwerker op het Waterlooplein roept hij dat je Epicurus moet lezen als je vindt dat je te weinig geld hebt, dat je Seneca moet lezen als je onder je frustraties lijdt, en vooral ook Schopenhauer als je hart is gebroken

Vederlicht geschreven boeken vol prachtige anecdotes, slimme redeneringen, erudiet, geïllustreerd met trefzeker gekozen plaatjes… je droomt ervan om zo’n schrijver te vragen om nu eens op diezelfde manier het lastige sociologische thema van de sociale stratificatie te belichten. En dat is nu precies wat hij heeft gedaan in het boek Statusangst, dat begin dit jaar verscheen in het Engels en het Nederlands. De grote vraag is: lukt het hem? Hoewel ik iedereen die paar uur plezier die lezing van dit boek verschaft van harte toewens, moet ik toch concluderen dat het deze keer niet is gelukt. En naar mijn gevoel komt dat vooral omdat hij niet de moeite heeft genomen om zich te verdiepen in wat de sociale wetenschappen inmiddels over het onderwerp te weten zijn gekomen. Door dat zo schoolmeesterig op te schrijven schaar ik me onder die achterdochtige en naijverige sociologen uit de eerste alinea. Nou ja, dat moet dan maar.

 

2. Oorzaken van statusangst

 

Alain de Botton schrijft op de eerste pagina van zijn boek dat statusangst een ‘buitengewoon krachtige aanstichter van leed’ is. Met statusangst bedoelt hij: ‘de kwellende gedachte, waarvan de funeste invloed zich over grote delen van ons leven kan uitbreiden, dat we mogelijk niet in staat zijn te voldoen aan het succesideaal, zoals geformuleerd door onze samenleving, en dat we dientengevolge het risico lopen gespeend te blijven van waardigheid en respect; de angst dat we ons op een te lage sport van de maatschappelijke ladder bevinden of op het punt staan nog dieper te zinken.’

Het boek is helder ingedeeld: in de eerste vijf hoofdstukken worden de oorzaken van statusangst opgesomd, in de laatste vijf de oplossingen. Een van de oorzaken is meritocratisering van de samenleving. Dit is zijn sterkste punt, vind ik. Juist omdat onze samenleving meer en meer de kant opgaat van een stelsel waarin de meest getalenteerden de hoogste rangen bekleden en de minst begaafden onderaan bungelen, wordt de angst om laag uit te komen voor veel mensen tot een nachtmerrie. Want als je in zo’n systeem in een lage positie terecht komt, dan is daarvoor geen enkel excuus voorhanden. Het betekent domweg dat je te weinig kwaliteiten bezit, dat je een waardeloos persoon bent, een loser. Wat lezers die niet zo vertrouwd zijn met de sociologie, zal verrassen is dat het voor het laaggeplaatste individu en zijn gevoel van eigenwaarde voordelen biedt om te leven in een veel minder meritocratische standenmaatschappij, waarin hij of zij immers kan blijven denken dat de hooggeplaatsten hun geprivilegieerde positie danken aan geboorte en toeval en maar zeer zelden aan werkelijke verdienste.

Andere hoofdstukken over de oorzaken van statusangst overtuigen minder. Zo meent de Botton dat we vooral streven naar een hoge status omdat we de liefde zoeken van onze medemensen. Dat doen we met een zekere gretigheid omdat we als kind ervoeren dat onze ouders veel van ons hielden en we dat prettige gevoel willen terugvinden. Deze nogal psycho-analytische gedachtegang is weinig overtuigend en wat mij betreft ook overbodig omdat er zo veel voor de hand liggender redenen zijn waarom mensen een hoge status ambieren: ze willen graag veel geld, veel macht en veel aanzien, omdat je daarmee allerlei aangename dingen kunt verwerven. De Botton doet over de voordelen die bij voorbeeld het bezit van geld met zich meebrengt erg laconiek: wat is de lol van een nog grotere auto en een mooiere afwasmachine, als je het vergelijkt met bij voorbeeld het genoegen dat je beleeft aan het opvoeden van je kinderen? Goed gebruld, leeuw, maar klopt het eigenlijk wel? Dat mijn zoon nog leeft, komt doordat ik genoeg sociaal kapitaal bezat om op het cruciale moment een bevriende arts uit mijn netwerk in te schakelen, zodat de ambulance nog juist op tijd was. Als ik rijk was zou ik mijn dochter een jaar in de Verenigde Staten stage laten lopen; haar flatje in New York zou ik met plezier betalen. Als ik macht had in de faculteit, zou ik voor de briljante, twee jaar geleden gepromoveerde doctor K. een UD-plaats regelen.  De moralist De Botton identificeert zich te veel met Diogenes om te kunnen erkennen dat economisch kapitaal, sociaal kapitaal en politieke macht het leven vaak aan kwaliteit doen winnen – en niet alleen om platvloerse redenen. (Soms denk ik wel eens dat dit een feit is dat de rijken zorgvuldig voor de armen verborgen houden. Het komt ze goed uit dat de armen geloven dat geld niet gelukkig maakt – en dat het ook de armen goed uitkomt, komt helemaal goed uit.)

Een andere oorzaak van statusangst, aldus De Botton,  is snobisme. Dat is een rare gedachte. Snobisme is niet de oorzaak, maar een van de minder aardige manifestaties van vermeende status-superioriteit. Hier wreekt zich het feit dat de auteur, die toch goed bekend is met het Franse intellectuele discours, niet op de hoogte lijkt te zijn van het werk van Bourdieu. Door blijk te geven van een grote gevoeligheid voor bepaalde kunstwerken, proberen mensen zichzelf in gunstige zin te onderscheiden van andere mensen, die in hun ogen lager geklasseerd zijn. Het is een mechanisme dat in onze samenleving van grote betekenis is, maar door het als snobisme te etiketteren, wordt het meteen van een moreel stigma voorzien. De Botton, die geen saaie socioloog is maar een onbevangen essayist voor wie tous les coups sont permis laat merken dat hij een diepe afkeer heeft van snobistisch gedrag. Maar dat maakt zijn betoog minder klemmend. Wij lachen allemaal van harte om Hyacint in de televisieserie Keeping up Appearances, maar de afkeer van snobisme belemmert een gedistancieerde studie naar hoe de distinctiedrift van de een de statusangst van de ander veroorzaakt – als dat al zo zou zijn.

 

3. Oplossingen voor statusangst

 

Ook de hoofdstukken met oplossingen voor statusangst zijn nu eens trefzeker, dan weer teleurstellend. Wanneer De Botton zijn geliefde filosofen ten tonele voert, is hij op zijn minst verleidelijk. Wie ongelukkig is omdat zijn buurman een grotere auto heeft dan hijzelf, moet Schopenhauer, Chamfort en Epictetus lezen. Wat is de betekenis van de Alfa Romeo van de buurman in het licht van de dood die aan alles, aan de buurman met zijn mooie auto en helaas ook aan mijzelf, een einde zal maken?

Het hoofdstuk waarin wordt beweerd dat het christendom van oudsher een soort tegengif heeft geboden tegen statusangst is betwistbaar. Het wordt onder meer geillustreerd met een foto van de kathedraal van Chartres, welks hemelwaarts reikende torenspitsen de gelovigen er aan herinneren dat er belangrijker dingen in het leven zijn dan geld en macht. Wat een vergezochte associatie! In het door en door hiërarchische katholicisme van de gothiek zijn die schitterende torens nu juist bedoeld om de eenvoudige gelovigen stevig te intimideren. Ook ik heb genoten van dat gebouw met zijn betoverende glas-in-lood-ramen, maar het is ondertussen wel je reinste imponeer-architectuur. Volgens De Botton is ook de protestante versie van het christendom (hij noemt Bach als voorbeeld) een geloof dat de er aan wil herinneren dat er zo veel meer is dan hard werken om je winkeltje draaiende te houden. Dat is nonsens! Tot op heden is de nu honderd jaar oude bewering van Max Weber onweersproken gebleven, volgens welke ons huidige arbeidsethos nu juist is ontwikkeld in protestantse kringen in Noordwest-Europa in de zestiende eeuw. Johan Sebastian Bach, die ijverige achttiende eeuwse componist, was zelf nu juist het toonbeeld van de geheel en al voor zijn Beruf levende protestantse workaholic! (En gelukkig maar…)

 

4. Coda: Joke van Leeuwen

 

In het slotdeel van zijn boek biedt Alain de Botton nog meer oplossingen voor het verminderen van statusangst, maar eigenlijk komen ze allemaal op hetzelfde neer: als je eenmaal inziet dat er dingen zijn die oneindig veel belangrijker zijn dan de vraag of je bubbelbad een tikkeltje luxueuzer is dan het bubbelbad van je collega, kun je de statusangst achter je laten. Ik geloof er geen woord van. Niemand heeft beter uitgelegd waarom dit een drogreden is dan een van onze beste schrijvers: Joke van Leeuwen. Zij besluit haar boek Een huis met zeven kamers met een stripverhaaltje. En daarmee besluit ik dit stukje. Op het eerste plaatje zie je een groot beest dat tegen een klein beestje zegt: ‘Ik ben groter dan jij’. De kijker kan zelf vaststellen dat het waar is. Dan volgen er tien plaatjes waarop alleen het kleine beestje aan het woord is en het grote beest beleefd luistert. Het kleintje zegt: ‘Maar jij bent kleiner dan een beer. En een beer is kleiner dan een olifant. En een olifant is kleiner dan een bos. En een bos is kleiner dan een oerwoud. En een oerwoud is kleiner dan Afrika. En Afrika is kleiner dan de aarde. En de aarde is kleiner dan de zon. En de zon is kleiner dan alle sterren bij elkaar. En alle sterren bij elkaar zijn kleiner dan het heelal. Het heelal is vréselijk groot en wij zijn vréselijk klein.’ Pas in het allerlaatste plaatje mag het grote beest weer iets terugzeggen: ‘Maar ik ben groter dan jij.’

 

Literatuur

 

Alain de Botton, Statusangst. (Vertaling – door Jelle Noorman – van: Status Anxiety). Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Atlas. E. 22,50

Joke van Leeuwen, Een huis met zeven kamers. Kampen: La Rivière en Voorhoeve, 1979

‘Maar ik ben groter dan jij’. In: Sociologisch Mokum, Jaargang 2005-2005, Nummer 5. november 2004. pp. 44-46. Herdrukt in: Bart van Heerikhuizen, Multoblaadje. Diemen: AMB, 2013. pp. 34-39.