Berichten

‘Stop and frisk’. Over Obama’s mooiste toespraak. (2014)

Het is alweer vijf jaar geleden dat we op de televisie de beelden zagen van Barack Obama’s eerste inauguratie-ceremonie. Oprah was erbij en Beyoncé en er werd gezongen door Bruce Springsteen en Pete Seeger. De nieuwe president van Amerika was een zwarte man en dit was een historisch moment. Inmiddels vinden we die zwarte president niet meer zo heel bijzonder. De jaaroverzichten van 2013 stonden bol van de kritiek op Obama. Guantanamo Bay is nog altijd niet dicht, de aanvallen met drones worden talrijker, in oktober 2013 kon hij de shutdown niet verhinderen.

Obama heeft het opvallend weinig over zijn Afro-Amerikaanse achtergrond. Op een feest in het Witte Huis zong hij vorig jaar Sweet Home Chicago en dat klonk behoorlijk zwart; daarmee had je het gehad. En ja, op de herdenkingsbijeenkomst voor Nelson Mandela móest hij wel iets zeggen over hoe de strijd tegen de apartheid hem had geïnspireerd.

Maar een half jaar eerder, op 19 juli 2013, sprak Obama al over racisme, en toen ging het niet over Zuid-Afrika, maar over Amerika. Tot verbazing van de aanwezige journalisten verscheen de president totaal onverwachts op de persconferentie van een onbelangrijke voorlichter om zijn mening te geven over de vrijspraak van George Zimmerman, de burgerwacht die in Florida een 17 jaar oude zwarte jongen, Trayvon Martin, had doodgeschoten met geen enkel ander motief dan dat hij zich verdacht gedroeg in de ogen van de bewapende amateur-agent. In zijn toespraak, die ook zo indrukwekkend was omdat hij de vorm had van een reeks improviserend uitgesproken invallen, zei Obama onder meer het volgende: ‘You know, when Trayvon Martin was first shot I said that this could have been my son. Another way of saying that is Trayvon Martin could have been me 35 years ago. And when you think about why, in the African American community at least, there’s a lot of pain around what happened here, I think it’s important to recognize that the African American community is looking at this issue through a set of experiences and a history that doesn’t go away. There are very few African American men in this country who haven’t had the experience of being followed when they were shopping in a department store. That includes me. There are very few African American men who haven’t had the experience of walking across the street and hearing the locks click on the doors of cars. That happens to me — at least before I was a senator. There are very few African Americans who haven’t had the experience of getting on an elevator and a woman clutching her purse nervously and holding her breath until she had a chance to get off. That happens often. And I don’t want to exaggerate this, but those sets of experiences inform how the African American community interprets what happened one night in Florida. And it’s inescapable for people to bring those experiences to bear.’

In Amerika wordt veel gediscussieerd over ‘Racial Profiling’ en over het zogenaamde ‘Stop and Frisk’ beleid. Mag de politie bepaalde ras-groepen extra onder de loep nemen? Mag de politie iemand op straat aanhouden en fouilleren om geen andere reden dan dat hij een donkere huidskleur heeft? Bill de Blasio maakte van het bestrijden van dit ‘Stop and Frisk’ beleid een punt in zijn verkiezingscampagne voor het burgemeesterschap van de stad New York. Menige deskundige schreef dat hij door dat te doen een enorme fout maakte en de verkiezingen zou verliezen. Maar sinds januari 2014 is deze Bill de Blasio de burgemeester van New York. Deze linkse politicus is getrouwd met een zwarte vrouw, die openhartig spreekt over haar lesbische verleden, hij heeft een zoon met een Angela Davis kapsel en een hippie-dochter wier problematisch drugsgebruik op de voorpagina van de Washington Post belandde. De Blasio werd burgemeester, mede dank zij zijn oppositie tegen het beleid van de New Yorkse politie om zwarte mannen disproportioneel vaak aan te houden en te fouilleren. Hij wil niet dat dat zijn eigen zoon overkomt.

Nu even een stukje theorie over sociale interacties. Wat gebeurt er als twee mensen die elkaar helemaal niet kennen met elkaar in contact komen? Ze scannen elkaar. Ze kijken naar hoe de ander is gekleed en gekapt, hoe de ander zich beweegt, als de ander iets zegt luisteren ze naar wat de uitspraak en woordkeus verraadt over die ander: is het een man of een vrouw, wat is de leeftijd, tot welke klasse behoort deze persoon, heeft hij of zij kwaad in de zin? En daarbij gebruiken alle mensen onvermijdelijk stereotypen. Dus vijf jongens met hoodies en een jeugdige testosteron motoriek die in de metro keihard tegen elkaar schreeuwen, die zorgen ervoor dat je even controleert of je smartphone wel diep weggestopt zit.

Altijd en overal zijn we bezig met onze medemensen in te delen in de meest grove categorieën, of we dat nu leuk vinden of niet, of we politiek correct willen zijn of juist helemaal niet. We discrimineren, de hele dag door. Een persoon met rood gestifte lippen is een vrouw, een meisje met kortgeknipt haar is een pot, een oude man die erg doof is zal wel dement zijn, een vrouw met een hoofddoek heeft een hekel aan homo’s, een voorbijganger met een Ajax-shirt is een hooligan, een jongen met piercings moet wel een kraker zijn. We kunnen niet anders. Mocht het tot een verdieping komen van het contact, dan stellen we onze eerste indrukken razendsnel bij, ook daar zijn we heel goed in. Maar als je nog helemaal niets van iemand weet, dan moet je toch érgens beginnen. En dus vangen we aan met te vissen met een net met hele grote mazen.

Maar deze oer-menselijke neiging tot classificeren en stereotyperen, het reduceren van unieke gevallen tot ideaaltypes, standaard-modellen, kan ook verschrikkelijke gevolgen hebben. George Zimmerman schoot Trayvon Martin dood, omdat hij een classificatiefout maakte. Het is niet erg om een ander menselijk wezen ongenuanceerd en discriminerend te beoordelen bij een allereerste contact, we kunnen niet anders, dit is hoe alle sociale relaties beginnen, altijd, onontkoombaar. Maar verbind aan die eerste, oppervlakkige taxatie geen handeling. Niet uitlachen dus, niet uitschelden, niet aanhouden, niet fouilleren, geen homo’s rammen, geen pedo’s in elkaar slaan en vooral, vooral, vooral: niet dood maken. Dan had de 17-jarige Trayvon Martin niet hoeven te sterven; dan had de 17 jarige Rishi Chandrikasing, die op station Hollands Spoor de dood vond, misschien nu nog geleefd.

‘Stop and Frisk’. Column, uitgesproken in het programma Swammerdam op het radiostation AmsterdamFM, 2014.

 

De geest van Tocqueville (2013)

Enkele maanden geleden werd ik 65 en dus moest ik, na 40 jaar sociologie te hebben gedoceerd aan de Universiteit van Amsterdam, met pensioen. Studenten en collega’s organiseerden een afscheidsfeestje en ik kreeg een heel bijzonder cadeau: één week geheel verzorgd in het kasteel van Alexis de Tocqueville. Ik was overrompeld en de aanwezigen konden zien hoe dat er nou uitzag: een sociologiedocent die zat te strálen!

In mijn veertig jaar bij de UvA heb ik colleges gegeven over grote negentiende eeuwse sociologische denkers, zoals Auguste Comte, Alexis de Tocqueville, Karl Marx, Herbert Spencer en Emile Durkheim. In de loop der jaren werden mijn voorkeuren en antipathieen uitgesprokener. Zo ontwikkelde ik een steeds sterkere afkeer van Karl Marx. Wat een vreselijk imponeerproza schreef die man in zijn vroege manuscripten; wat snauwde hij zijn lezers onbehouwen toe in zijn latere boeken. En gedurende die veertig jaar ging ik steeds meer houden van de Franse politieke filosoof Alexis de Tocqueville, die leefde van 1805 tot 1859. Deze edelman, die het bracht tot minister van buitenlandse zaken, schreef op zijn dertigste een schitterend boek over het politieke en sociale leven in de Verenigde Staten. Tocqueville doorkruiste gedurende negen maanden het grote Amerika van Canada tot New Orleans, samen met zijn vriend Gustave de Beaumont. In zijn boek gaat het er onder meer over hoe in de president en het parlement, de progressieve en conservatieve politici, de federale overheid en de statelijke overheden elkaar in evenwicht houden, het beroemde model van checks and balances. Maar Tocqueville schrijft ook kritisch wat dit democratische systeem bedreigt: populisme, conformisme, de heerschappij van de grauwe middelmaat, de kans op meerderheidstirannie en in het bijzonder de wrede onderdrukking die hij geschokt waarnam van zwarte Amerikanen door de blanke meerderheid. Tocqueville snauwt zijn lezer nooit toe, maar legt hem hoffelijk zijn nieuwe inzichten voor. In mijn colleges maakte ik er geen geheim van dat Tocqueville mijn grote held was.

En nu mocht ik dus, op kosten van mijn vrienden, collega’s en studenten, een weekje logeren in zijn kasteel op het Normandische schiereiland, niet ver van Cherbourg. Dat familiekasteel bestaat nog altijd en het is ook nog steeds in het bezit is van de graaf De Tocqueville, die een toren van het slot beschikbaar stelt aan vermogende, veelal Amerikaanse, toeristen. Precies vier weken geleden zat ik in de studeerkamer van Alexis de Tocqueville achter zijn bureau emailtjes te schrijven, onder meer aan Lisa Rubinstein en Stephan de Groot, uitkijkend op dezelfde Engelse tuin, die ook hij zag als hij werkte aan zijn Souvenirs of aan l’Ancien régime et la révolution. In de bureaulade lag de eerste editie van De la démocratie en Amérique (het eerste deel van 1835 en het tweede van 1840), waarin iemand met potlood had geschreven dat dit exemplaar had toebehoord aan de auteur zelf. In die lade lag ook een boek van Gustave de Beaumont, de vriend met wie hij door de Verenigde Staten reisde. Beaumont schreef een roman, Marie geheten, waarin hij de slavernij in de Verenigde Staten fel aanklaagt. Tocqueville en Beaumont waren allebei verbijsterd over de onderdrukking van zwarte mannen en vrouwen in de Verenigde Staten, maar de één schreef er essayistisch over en de ander in de vorm van een roman. Het exemplaar dat hier voor me lag bevatte een persoonlijke opdracht. In zwierig handschrift, alsof de auteur het er gisteren in had gezet, stond daar bovenaan de titelpagina: pour mon meilleur ami Alexis de Tocqueville. Ik wist helemaal niet dat deze woorden in het bijzondere exemplaar stonden, waarin ik zat te bladeren. Zoiets komt hard aan. En door dit soort ervaringen geraakte ik in een wonderlijke geestesgesteldheid.

In de zitkamer hing een olieverfschilderij, een levensgroot portret van Tocqueville, dat is gereproduceerd in elke biografie die over hem is verschenen, de afbeelding opent ook mijn college-powerpoints. Maar dit was het origineel. In het holst van de nacht van maandag, 16 op dinsdag, 17 oktober, toen in Amerika debatten over het schuldenplafond werden gevoerd, zat ik op een bank onder dat schilderij het nieuws te checken op mijn iPad. Het was net volle maan, buiten woedde een felle storm, het kan flink spoken daar in Normandie. En ineens maakte zich de figuur los uit het olieverfschilderij en kwam naast me op de bank zitten. Hij begreep meteen dat ik op mijn tablet de gebeurtenissen in de Verenigde Staten op de voet volgde. Alexis de Tocqueville die in 1831 gedurende 34 dagen straalmisselijk op de boot naar New York had doorgebracht, om het Amerikaanse democratische stelsel te kunnen bestuderen liet merken dat hij zo’n iPad veel gerieflijker vond. Hij was kinderlijk opgetogen over het feit dat hij hier, nota bene in zijn eigen kasteeltje, rechtstreeks de debatten kon volgen in het Huis van Afgevaardigden, hij reageerde enthousiast toen ik de opiniepagina van de Washington Post te voorschijn toverde, hij ontpopte zich ter plekke als een fan van CNN-commentator Wolf Blitzer. Ik moest hem wel even op de hoogte stellen over de government shutdown en over de debt ceiling; ik vertelde hem dat in deze spookachtige nacht mensen over de hele aardbol zich huiverend afvroegen of de radicalen in de republikeinse partij werkelijk het wereldomspannende economische stelsel zouden opblazen, omdat ze het niet eens waren met een wet op de gezondheidszorg. Maar de geest van Tocqueville had mijn uitleg nauwelijks nodig. Hij begreep moeiteloos het conflict tussen de president en het parlement, de gevechten tussen tea party republikeinen en gematigde republikeinen, de frictie tussen de Senaat en het House of Representatives, het populisme van de initiatiefnemers tot de shutdown, hij herkende met een glimlach de demagogie van senator Ted Cruz. Naast me hoorde ik zijn zachte stem: Plus ca change, plus c’est la meme chose. Toen de ramp zich uiteindelijk toch niet voltrok, werd het tijd voor de slotacte: Obama’s persconferentie. Ik had mijn doorschijnende gast verteld dat de huidige president van de Verenigde Staten een begenadigd politiek orator was en hij was nu heel benieuwd. Keer op keer werd de persconferentie een kwartiertje uitgesteld, de spanning op ons bankje steeg. Het was pas tegen drie uur in de ochtend, Europese tijd, toen eindelijk de deuren van het zaaltje vol journalisten open zwaaiden en Obama zijn entree maakte. De verschijning naast me prevelde: hij is zwart, het is een zwarte man, Amerika heeft een zwarte president… In het schijnsel van de volle maan zag ik hoe een lijkbleke geest er uit ziet als die zit… te strálen.

‘De geest van Tocqueville’. Column, uitgesproken in het programma Swammerdam op het radiostation AmsterdamFM op 10 november 2013. In iets aangepaste versie gepubliceerd: ‘De geest van Tocqueville’. In: Sociologisch Mokum. Jaargang 2013-2014, nummer 2, april 2014. pp. 34-37.