Berichten

Use it lose it. Over de criminogene werking van dure spullen in de openbare ruimte

Vooruitgang kun je afmeten aan het aantal Euro’s waarmee mensen over straat gaan. Ik weet nog hoe veel geld er in mijn portemonnee zat als ik in 1964 de deur uitging. Je moest ervoor zorgen om altijd een briefje van 25 gulden bij je te hebben, 11 Euro. Dat was genoeg voor alle mogelijke eventualiteiten. Een enkele keer nam ik meer geld mee, bij voorbeeld om een nieuw horloge te kopen. Als ik dan met een briefje van 100 gulden, 45 Euro, over de Binnenweg in Heemstede liep, voelde dat onprettig aan; je zou zomaar beroofd kunnen worden. Heel goed oppassen dus.

Tegenwoordig heb ik in mijn portemonnee eigenlijk altijd wel 70 Euro in het zijvakje zitten, dat is het bedrag dat de pinautomaat de besluiteloze pinner suggereert. Het kan me overkomen dat ik in de veronderstelling verkeer een briefje van 50 op zak te hebben en dan blijken het er meer te zijn: o ja, die had ik vorige week ‘uit de muur gehaald’, toen we met de kinderen gingen eten in een restaurant waar ik naderhand toch bleek te kunnen pinnen – dat was ik helemaal vergeten… Op mijn pinpas heb ik trouwens ook nog eens een bedrag van rond de 100 Euro op de chipknip staan om bij Amsterdam University College de koffie mee te kunnen afrekenen. Anders dan in de jaren zestig, heb ik nu ook altijd een paar credit-cards bij me. Daarmee zou ik voor duizenden Euro’s artikelen kunnen kopen, als ik dat zou willen. En ik geloof dat er ook op mijn Air Miles kaart een tegoed van een paar honderd Euro staat.

Daar komt dan nog bij wat ik in mijn schoudertas of rugzak met me meedraag. Om me in de trein niet te hoeven vervelen neem ik mijn iPad mee, vaak twee iPod Classics voor de muziek (de ene met pop, de andere met jazz en klassiek) en natuurlijk zit mijn smartphone in mijn broekzak. Ik beluister het trio van Avishai Cohen over mijn dure Sennheiser hoofdtelefoon. Hoewel ik dus niet eens een laptop meeneem, loop ik even later door de bossen bij Epen met spullen ter waarde van 2000 Euro. Tel de credit cards en het contante geld daar bij op en hier wandelt het doelwit waar een straatrover van droomt.

Je zou hier tegenin kunnen brengen dat ik in 1964 een arme scholier was en dat ik nu een rijke pensionado ben, maar dat verklaart het niet. Ook mijn vader en moeder hadden in 1964 niet meer dan 25 gulden in hun portemonnee als ze het huis verlieten en niet van plan waren om iets duurs te gaan kopen. En tegenwoordig lopen studenten over straat met Apple laptops die veel duurder zijn dan mijn iPad en iPod’s bij elkaar. Ik vermoed dat vandaag de dag een student van 24 in Amsterdam duurdere apparaten over straat sjouwt dan menige 60-jarige met een mooi inkomen.

Onlangs werd mijn dochter beroofd van haar mobieltje. De boeven bleken (zo legde een politie-agent haar naderhand uit) na de diefstal haar apparaatje de hele nacht te hebben laten bellen naar een 0900- nummer dat ze zelf exploiteren. Zo beroofden ze haar in de periode voordat ze de roof ontdekte en haar toestel op afstand onbruikbaar had gemaakt van 450 Euro’s, die haar provider direct terug vorderde. Zij had nooit beseft dat ze dat geld als potentiële buit bij zich droeg; ik had daar zelf ook niet eerder bij stilgestaan.

Het kan niet anders of dit alles werkt criminogeen. Het is niet zo gek dat er een stijging zit in de cijfers voor zakkenrollerij en straatroof, in het bijzonder in de grote steden. Vooral voor mensen uit arme landen moet het een krankzinnige aanblik bieden, al die mooie jonge meisjes bij de Starbucks, die zitten te facebooken en te twitteren achter spulletjes van vele duizenden Euro’s. Geen wonder dat enkelen slimme manieren bedenken om zich een deel van die rijkdommen toe te eigenen. Innovatie heet dat ironisch-versluierend in het beroemde artikel van Robert Merton over sociale structuur en anomie.

Een van de wonderlijke gevolgen is dat je in de Amsterdamse Pijp en ook elders sinds het voorjaar van 2012 bordjes ziet hangen met de tekst: use it lose it. Je ziet op een foto een meisje dat met haar dure smartphone staat te bellen en vlak achter haar doemt de grijpende hand op van een boef, in wiens kwade bedoelingen ze geen erg heeft omdat ze druk in gesprek is. Op een site van de politie werd deze campagne als volgt toegelicht: ‘Let jij altijd op je omgeving als je op straat je smartphone gebruikt? Hou je je tas altijd goed in de gaten? Paul Slettenhaar, stadsdeelvoorzitter [van stadsdeel Amsterdam-Zuid]: “Deze vragen staan centraal in de campagne ‘Use it lose it’, die stadsdeel Zuid en de politie zijn gestart. Smartphones en mooie koptelefoons zijn populair, maar helaas ook onder straatrovers. Met deze maatregel willen beide partijen mensen bewust maken van de risico’s van het gebruik van smartphones op straat. Als je staat te bellen, let je wellicht niet zo op de omgeving. Het komt voor dat straatrovers, vaak op een scooter, een smartphone uit iemands handen trekken en er vandoor gaan. Naast smartphones zijn ook andere waardevolle spullen als koptelefoons en tassen een prooi voor straatrovers. We willen mensen zeker niet bang maken, maar hopen dat door de campagne mensen alerter worden op hun omgeving wanneer ze hun dure spullen gebruiken. Een gewaarschuwd mens telt voor twee!”’

Het is een slimme preventieve campagne en de formulering klinkt sympathiek (‘we willen mensen zeker niet bang maken, maar…’) en toch is het raar. De Amsterdamse politie geeft eigenlijk toe dat ze een belangrijke doelstelling min of meer heeft opgegeven: het beschermen van de eigendommen van de burger in de openbare ruimte. ‘Use it lose it’ betekent namelijk niets minder dan dat: wie zo dom is om in de publieke ruimte een mobiele telefoon te gebruiken voor datgene waarvoor dat ding gemaakt is, namelijk telefoneren, die moet het zelf weten, maar die loopt een goede kans om dat apparaat kwijt te raken en sorry, daar kunnen wij ook niets aan doen… Het is goed dat de politiemensen de burgers er op wijzen dat ze doen wat ze kunnen, maar dat soms de dieven sneller zijn. Maar het gaat wel erg ver om dat te formuleren als: ‘use it lose it’. Je ziet de scène op het politiebureau al voor je: ‘Agent, mijn smartphone is me midden op straat uit handen gerukt.’ Agent: ‘Tsja, mevrouw, heeft u die bordjes niet gezien met ‘use it lose it’? Eigen schuld, u hebt het er zelf ook wel een beetje naar gemaakt, vindt u ook niet?’ Eerlijk gezegd zijn het juist die bordjes die mij een onveilig gevoel geven. Als de politie toegeeft mijn spullen niet te kunnen beschermen als ik op straat even naar huis wil bellen, dan is de openbare veiligheid ernstiger in gevaar dan ik dacht.

Allerlei moderne technologische doorbraken zoals pinnen en chippen en prachtige uitvindingen zoals de smartphone en de laptop hebben als onbedoeld neven-effect dat we ons nu door de openbare ruimte bewegen met bezittingen waarvan de waarde hoger ligt dan ooit eerder is voorgekomen in de geschiedenis van de menselijke soort. Tot nu toe gaat het eigenlijk nog betrekkelijk goed. Maar misschien is dit proces nog lang niet ten einde. Over een paar jaar zitten de 24 jarige studentes wellicht met laptops, smartwatches en google glasses ter waarde van 10.000 Euro bij de Coffee Company. Is het dan nog wel mogelijk om de publieke ruimte te beveiligen? Nog meer camera’s op straat? Nog meer electronische poortjes? En komen er dan zwaar bewapende bewakers met ruime fouilleer-bevoegdheden bij de deuren van elk winkelcentrum, elke supermarkt, iedere Burger King?

Ik behoor niet tot diegenen die zwijmelen over de heerlijke jaren zestig, maar soms denk ik met nostalgie terug aan een tijd dat veel mensen over straat ging met niet meer geld op zak dan 25 gulden, 11 Euro. Wat een weelde!

‘Use it lose it’. Sociologisch Mokum, Jaargang 2013-2014, nummer vier.