Berichten

De lichtstad en de oliecrisis. Over de energiecrisis van 1973 (2009)

Sommige mensen zweren bij Londen in de kersttijd, anderen vinden het kerstfeest nergens zo prachtig als in New York, maar als je het mij vraagt is de mooiste stad om de kerstdagen door te brengen Parijs, de lichtstad. La ville lumière: stad van de Verlichting van Voltaire en van de feestverlichting in december. Nergens anders baden de straten zozeer in veelkleurig kunstlicht als in Parijs. Sinds een paar jaar lijkt het alsof het licht in dikke blauwe stromen naar beneden druipt langs de takken van de bomen die de Avenue des Champs-Élysées omzomen: dat is een nieuwe spectaculaire illuminatie-techniek. En weer zijn de etalages van de Gallerie Lafayette mooier geworden: honderden mechanische pinguins vormen een orkest, in de vitrine ernaast beklimmen tientallen aapjes een besneeuwde boom en voor al die etalages zijn verhogingen aangebracht waarop rijen peuters staan die zo alles van nabij kunnen bekijken, de kleine neusjes platgedrukt tegen de ruiten. Ach, tussen die vaders en moeders stond ik in 1986, met mijn zoontje van vijf…  En op de weg naar huis zongen we in de metro Walk like an Egyptian van The Bangles en Take on me van Aha.

In 1966 bracht ik voor het eerst de kerstdagen door in Parijs en toen mocht ik deze overweldigende hoogstandjes van illuminatie-kunst voor het eerst in mijn leven aanschouwen. Ik vond het meteen fantastisch. Ik bezocht in Parijs een Franse vriendin en zij veranderde in de loop van 1967 in Mijn Vriendin. Dat had veel leuke kanten en één ervan was dat ik vanaf nu elk jaar met kerstmis naar Parijs ging. Eerst het verplichte familiebezoek en daarna snel die prachtstad in. En dus kon ik me aan de Parijse feestverlichting vergapen in 1967, 1968, 1969, 1970, 1971 en 1972. Maar niet in 1973. Ook toen vierden we kerstmis bij de ouders van mijn vriendin, Danielle, in Parijs. En ook toen wandelden we over de boulevards. Maar in 1973 was er nergens feestverlichting te bekennen. En dat vonden wij volkomen terecht.

De herfst van 1973 was de tijd van de zogenaamde oliecrisis of energiecrisis. De olietoevoer naar Europa nam vanaf de zomer in snel tempo af. Alle landen hadden daar last van, maar Nederland nog wat meer, omdat onze regering zich vriendelijk opstelde tegenover Israël en daarvoor werd ons land extra hard gestraft met een olieboycot door de Arabische oliestaten. Het ondubbelzinnigste signaal dat de tijden nu echt aan het veranderen waren was de autoloze zondag van 4 november 1973. In de kranten die op de maandag erna verschenen zag je foto’s van mensen die midden op de snelweg zaten te picknicken. Zelf zat ik die zondag midden op de Van Baerlestraat. Dat gaf inderdaad het gevoel dat er iets definitief was veranderd in Nederland.

En dat gevoel werd tot een zekerheid toen op 1 december 1973 de premier op de televisie verscheen en een dramatische toespraak hield tot het Nederlandse volk. Dat was PvdA-leider Joop den Uyl, wiens centrum-linkse kabinet op 11 mei van datzelfde jaar was aangetreden. In zijn plechtige woorden in het programma Panoramiek benadrukte Den Uyl dat de veranderingen die deze crisis teweeg zou brengen – veranderingen in energiegebruik, maar ook in levensstijl – niet van tijdelijke aard zouden zijn. Deze energiecrisis was het begin van een blijvende omslag in de gehele Westerse wereld.

Onlangs werd deze toespraak onverkort uitgezonden op het geschiedeniskanaal. Hij is nu ook te bekijken op het internet (http://geschiedenis.vpro.nl/artikelen/39697630/ en dan klikken op de link rechts boven) en ik kan iedereen aanraden om er een kwartiertje voor uit te trekken, want het is een adembenemend historisch document. Ik typ hier enkele karakteristieke fragmenten over van deze toespraak (de cursiveringen zijn van mij):

‘Goedenavond. Gisteren heeft de regering besloten dat vanaf  7 januari benzine alleen nog op de bon te krijgen zal zijn. Dat betekent dat voor het eerst sinds de oorlog een jonge generatie zal kennis maken met distributie en schaarste. Veel mensen zijn diep verontrust over de gevolgen die de oliecrisis kan hebben voor onze welvaart en in het bijzonder voor de werkgelegenheid. Ik wil voorop stellen dat er reden bestaat voor die zorg, ook al moeten we ons hoeden voor overdrijving. Vanavond richt ik mij tot U om zo duidelijk mogelijk te zeggen welke problemen ons volk nu onder ogen heeft te zien en hoe de regering die problemen het hoofd wil bieden. (…) Daarom is het dat de regering begonnen is met beperkingen op het particuliere benzineverbruik en daarom hebben wij op U een beroep gedaan om zuinig te zijn met verwarming en verlichting. En ik wil dat beroep vanavond herhalen. Houd U aan die 100 kilometer maximum op de weg. (…) Wees zuinig met electriciteit. Zet de verwarming wat lager en eerder af. (…) Er komen verdere maatregelen om het energieverbruik voor niet-noodzakelijke doeleinden – denkt U maar aan de feestverlichting – af te remmen. (…) Ik wees er al op dat de crisis van vandaag, dat energietekort waarmee we te maken hebben, schoksgewijs tot uitdrukking brengt dat energietekort dat er eigenlijk al wás in de hele wereld. Wij moeten beseffen met elkaar dat we niet kunnen voortgaan met het verbruik van beperkte voorraden brandstoffen en grondstoffen zoals we dat in de laatste kwart eeuw hebben gedaan. Zo bezien keert de wereld van vóór de oliecrisis niet terug.  Wij zullen ons blijvend moeten instellen op een levensgedrag met een zuiniger gebruik van grondstoffen en energie. Daardoor zal ons bestaan veranderen. Bepaalde uitzichten vallen daardoor weg. Maar ons bestaan hoeft er niet ongelukkiger op te worden. Als ik dat zeg, dan wil ik vooral niet te licht tillen aan de grote moeilijkheden die velen van onze medeburgers vandaag al ondervinden als gevolg van de crisissituatie. (…) Dit is een tijd waarin we harde feiten moeten erkennen. Op veel gebieden zullen de komende weken dwingende voorschriften worden uitgevaardigd. Maar belangrijk is vooral dat we met elkaar bereid zijn de nieuwe problemen het hoofd te bieden. Ik ben dankbaar voor de vrijwillige medewerking die tot dusver op zo’n verrassend grote schaal gegeven is. Die medewerking is nodig, want we kunnen niet alles afdwingen. Dat willen we ook niet. Maar die medewerking is nodig om benzine, gas, electriciteit uit te sparen. Die medewerking is ook nodig om, als we morgen of overmorgen niet meer met de auto kunnen, het samen te vinden in [hier zette Den Uyl langzaam zijn bril af] volle bussen, trams en treinen. [Hij sprak de slotzin uit, recht in de kamera kijkend, met een flauwe glimlach en met enkele effectvolle pauzes:] Maar… als we dáártoe bereid zijn… dan wordt het geen koude winter… al vriest het nog zo hard.’ [Fade to black]

Iedereen kent het beroemde Den Uyl citaat: ‘Die tijd komt nooit meer terug.’ Die zin verschijnt enkele malen op je scherm als je hem in Google intypt. Zoals uit bovenstaande transcriptie blijkt heeft Den Uyl het zo niet gezegd. Zijn tekst was minder theatraal: ‘Zo bezien keert de wereld van vóór de oliecrisis niet terug.’ Maar verder was de toespraak dramatisch getoonzet. Wanneer je hem op de internet-site van het geschiedeniskanaal bekijkt valt dat nog sterker op dan wanneer je alleen bovenstaande regels leest: de premier sprak de woorden langzaam, met grote intensiteit en met een bezorgd gezicht uit, waarbij vooral het lachje dat hij bij het uitspreken van de slotzin op zijn gezicht forceerde een angstaanjagende indruk maakte.

Samen met mijn Franse vriendin keek ik naar de uitzending. We waren diep onder de indruk. Mijn vriendin trok een dikke trui aan en zette de kachel lager. Ik deed het licht in de keuken en in de gang uit. En inderdaad: tijdens de weken tussen Sinterklaas en Kerstmis bleven de straten van Amsterdam verstoken van enigerlei feestverlichting. Gedurende de hele decembermaand herinnerde het sombere straatbeeld iedere voorbijganger onophoudelijk aan de crisis die bezig was ons te overrompelen, een crisis waarvan het einde nog lang niet in zicht was, een crisis waarvan de mogelijk apocalyptische repercussies door alarmistische commentatoren breed werden uitgemeten..

Maar blijkens mijn agenda ging het gewone leven ook door. Op woensdag, 5 december vierden Danielle en ik het Sinterklaasfeest bij onze beste vriendin, die zelf trouwens ook een Française was: Michèle. Op 12 december zat ik in de collegezaal bij Alvin Gouldner; op 21 december sprak Jojada Verrips in het Spinhuis over ‘het doleantie-conflict’ en op zaterdag, 22 december om kwart voor acht vertrok onze trein naar Parijs.

Daar, in Parijs, liepen we met de Kerst, net als in Amsterdam, door stille, donkere straten, onder onversierde bomen, langs onverlichte etalages. Ook in Parijs geen feestverlichting. En we dachten aan Den Uyl die had gezegd dat de wereld van vóór de oliecrisis niet meer terug zou keren. En toen zei ik tegen Danielle iets in deze trant: ‘Weet je, het is nou wel treurig, maar toch is er iets waar we eigenlijk verschrikkelijk blij om moeten zijn. Jij en ik, wij zijn de laatste mensen die nog met onze eigen ogen hebben gezien hoe Londen en Amsterdam en Parijs er in de Kersttijd uitzagen in de laatste jaren vóór de Grote Energiecrisis. Wij kunnen het nog vertellen aan onze kinderen en aan onze kleinkinderen die niets anders dan deze kille, grauwe straten zullen kennen in de donkere dagen rond de Kerst. Wij zullen ze vertellen hoe een gloed van miljoenen lampjes de hele stad in een betoverende zee van licht zette. Natuurlijk, ze zullen het zien op oude kleurenfilms en foto’s, maar wij kunnen ze zeggen hoe het aanvoelde, want wij behoren tot de laatste gelukkige generatie die er nog bij was. Laten we blij zijn dat we net op tijd geboren zijn om dat laatste stukje te hebben mogen meemaken van dat fool’s paradise waarin de mensen nog geloofden dat energie onuitputtelijk was, dat er geen grenzen waren aan de groei.’

Het is Kerstmis, 2008. Ik loop stijf gearmd met mijn wettige echtgenote, Michèle, door de straten van Parijs en ook dit jaar is de feestverlichting weer uitbundiger en excessiever dan ik ooit eerder heb meegemaakt. Elk jaar opnieuw overtreffen de Franse lichtkunstenaars hun peperdure prestaties van het jaar ervoor. Zelfs de Eiffeltoren is van onder tot boven in lichterlaaie gezet.

Als we terugkeren naar onze Franse familie zien we daar op de televisie bezorgde mannen die ons vertellen dat we op dit moment een verschrikkelijke economische wereldcrisis beleven met mogelijk apocalyptische repercussies. En hoe graag we het ook zouden willen: de wereld van vóór deze economische crisis keert niet terug. En ik denk: sorry hoor, maar ik laat me niet nóg een keer gek maken.

‘De lichtstad en de oliecrisis’. In: Sociologisch Mokum. Jaargang 12 (2008-2009), nr. 2. januari 2009. pp. 34-35,. Herdrukt in: Bart van Heerikhuizen, Multoblaadjes. Diemen: Ambo, 2013. pp. 84-89.

Naschrift (niet gepubliceerd)

Kort na publicatie van dit stukje ontving ik een mail van collega en vriendin Rineke van Daalen:

21 maart 2009, subject line: Had Den Uijl gelijk?

mooi stukje, bart.
maar zelf heb ik een heel andere reflex:
ik denk aan de onwetenden voor de tweede wereldoorlog, bijv. aan de familie die hun namen in hun kleren vastnaaien, ter voorbereiding van hun vertrek naar duitsland.

uit de film van peter forgasz (misschien niet goed geschreven).
geen idee wat hen te wachten staat.

en of den uyl gelijk had, dat is weer een andere vraag.
helemaal ongelijk had hij ook niet.
dat volslagen naieve consumeren, dat is toch wel verdwenen.
al gore heeft daar natuurlijk ook nog een zetje voor gegeven.
kortom, net als greenspan weten we het niet.
ik leg een copie van het mooie stuk van bram in je postvak,
rineke

Ik stuurde haar tweede dagen later dit antwoord:

23 maart 2009, subject line: Where is the next one coming from?

Hoi Rineke,

Leuk dat je mijn stukje las. Ik vind het citaat van Den Uyl nog altijd prachtig. Het was een plezier om het over te typen en ik heb er nog veel uit moeten gooien omdat anders die twee pagina’s in Somo alleen nog maar de toespraak van Den Uyl zouden bevatten.

Het enige dat vaststaat is dit: de ramp komt vanaf een heel andere kant dan je denkt. Ik herinner me nog die jongens die omstreeks 1980 met een verbeten gezicht zeiden: het fascisme marcheert weer door de straten. (Ik herinner ze me vooral omdat Nico ze graag citeerde…) Nooit meer wat van gehoord, van dat fascisme van de late jaren zeventig. In de jaren tachtig maakten we ons grote zorgen over de vreemdelingenhaat in de stad Berlijn, waar mensen uit Noord Afrika op straat werden doodgeslagen: het is weer zo ver, het begint weer… En nu zitten we allemaal angstig te kijken naar Geert Wilders, maar misschien zouden we ons beter zorgen kunnen maken over degenen die er nog altijd op uit zijn om Wilders dood te schieten. Dat we er al helemaal aan gewend zijn geraakt dat Nederlandse politici permanent met de dood bedreigd worden zal achteraf bezien misschien wel het moment blijken te zijn geweest dat we capituleerden.

Die film, de Maelstroom, heeft een diepe indruk op me gemaakt om heel veel redenen. En dat beeld waarover jij schrijft is onverdraaglijk. Doe nou maar gewoon wat je moet doen, laat je nou maar niet gek maken – dat was toen het slechtst denkbare advies. Maar hoe kon je dat toen weten?

In de jaren zestig was ik echt doodsbang voor een atoomoorlog die zou worden uitgevochten op wat toen heette de Noordeuropese laagvlakte en daar hoorde ook Nederland bij. Die nucleaire vernietiging, waarbij miljoenen mensen, onder wie iedereen van wie ik hield, zouden omkomen, is er niet gekomen. Ook daarvan denk ik wel eens: ik laat me niet nog een keer gek maken. Ik denk eigenlijk dat de zin Ik laat me niet nog een keer gek maken heel vaak wordt uitgesproken door iemand die nuchter en relativerend de situatie goed taxeert en handelt met gezond verstand. Dat zinnetje is bijna altijd een goed advies. Bijna altijd. Want een heel enkele keer is het een dodelijk slecht advies. En wanneer dat zo is, dat kan niemand je vertellen.

Er is een blues liedje van Buddy Guy dat heet: where is the next one coming from. Het gaat geloof ik over een man die zijn zoveelste vriendin heeft en die zich zit af te vragen hoe het deze keer uit zal raken, maar de tekst slaat ook op dit onderwerp. We speuren permanent de horizon af, scannen de wereld om ons heen: where is the next one coming from. En het zou zomaar kunnen dat we pas op het sterfbed beseffen dat we ons hele leven lang voor niks die domme horizon hebben afgespeurd, omdat wij, naar nu pas blijkt, behoren tot die uitzonderlijke generatie die van de wieg tot het graf leefde in dat geprivilegieerde stukje tijd en op dat bevoorrechte stukje aarde waar even niet werd gemoord, waar het een heel leven lang verstandig was om te denken: ik laat me niet gek maken. Mocht dat zo zijn, dan is het tragische aan onze vreedzame levens geweest dat we er niet genoeg van hebben kunnen genieten, omdat we als kinderen van vlak na de oorlog alle reden hadden om ononderbroken alert te zijn.

dag,

Bart

Dezelfde dag nog, enkele uren later, ontving ik deze mail van Rineke:

23 maart 2009, subject line: Altijd alert en toch gewoon doorleven

dat herken ik erg. angst voor de atoombom, vanaf klein kind.

en een andere angst bij iedere storm: angst voor de watersnood (die angst was geloof ik nog realistischer voor mij, hoewel ik ook diep in mezelf wist dat het overdreven was, daar in dat droge, hoge brabant).

achteraf bekeken, angst die niet nodig was.

kortom, altijd alert en toch gewoon doorleven,  je leven er niet door laten vergallen.

dat is misschien de kunst,

dag, rineke

Altijd alert blijven en toch gewoon doorleven, je leven er niet door laten vergallen. Wat een prachtig advies.

Een generatie sociologen loopt naar de uitgang. Afscheid van Rineke van Daalen (2012)

Beste allemaal, lieve Rineke,

Een groep Amsterdamse sociologen neemt afscheid van een andere groep UvA-sociologen. Een netwerk scheurt in tweeën, de 65-plussers verlaten degenen die tussen de 35 en 55 zijn. In gesloten formatie wandelt een generatiecohort naar de uitgang: het begon, vijftien jaar geleden alweer, met Joop Goudsblom en Piet Nijhoff, toen volgden Paul ten H, Paul K., Ruud, Johannes en Leon, daarna Ali, Anneke, Emiel, Frits, Bert, Bram, Nico, en nu komen de hekkensluiters, onder wie Rineke, Gert, Ineke en ook ikzelf. Wij leefden in de tijd van de zeer lange universiteits-aanstellingen. Misschien dat die tijd nu achter de rug is, misschien ook niet; dat kunnen we nog niet voorzien. Eind jaren zestig wisten wij ook niet dat het zo zou lopen, dat we ons leven lang op deze plek zouden doorbrengen, ononderbroken in elkaars nabijheid, maar ja, zo is het dus gelopen.

Het is misschien wel een beetje bijzonder, zo’n collectief van leeftijdsgenoten, dat met zijn allen door het leven wandelt,  geluk en narigheid met elkaar deelt, binnen het werk en daarbuiten. Rineke kende ik al in 1967, ik eerstejaars, zij tweedejaars. We hebben in 1970, met Christien en anderen, nog een projectgroepje opgericht, waarin we Mills en Marcuse lazen. We werden wetenschappelijk medewerker. We kochten allebei een huis, we stelden verbaasd vast dat we niet langer meer kinderen waren, maar volwassen mensen, van die lui met een hypotheek. We lieten elkaar stukken lezen, we werkten aan een proefschrift, we werkten aan een leerboek. En dan… ik zie ons nog zitten, Rineke en ik, in een café aan de Vijzelstraat en Rineke zei: Bart, ik ben zwanger. En die keer dat ik tegen Rineke zei: Lucas ligt in het ziekenhuis. En nu zijn de leden van dit netwerkje oud en ze hebben het over hun ziektes. We wisselen nieuws uit over onze moeders, die ineens zo sterfelijk blijken te zijn. Zo ontrollen zich levenslopen onder elkaars ogen en soms verwarren die zich zelfs eventjes in elkaar, als de geweien van vechtende elanden. Je kunt je eigen leven alleen maar beoordelen door het te vergelijken met de levens van anderen, je zoekt referentiegroepen. De leden van deze groep waren elkáárs referenten; in de afgelopen 45 jaar was ons hele léven peer reviewed. We bezochten elkaars huwelijken en later de huwelijksjubilea, maar vaak ook niet, omdat sommigen trouwen maar onzin vonden; de ene kreeg kinderen, de andere niet; de ene bleef levenslang bij de partner uit de studentenjaren, de andere trof zich aan in een pijnlijke scheiding. En zo zijn we door dit aardse bestaan heen gelopen, elkaar soms even ondersteunend als de weg oneffen was. Dan zei Rineke: er is nu toch zo’n prachtig liedje op de radio, Denis Denis van een zangeres die Blondie heet, nou, als dát punk is, dan ben ik ook punk! En als beloning voor die geweldige  tip gaf ik Rineke in de winkel van Concerto een CD van Randy Newman, vanwege dat liedje over Karl Marx, waar je geweldig van opkikkert. En tussen deze twee momenten zitten dertig jaren.

Zo hebben we, 45 jaar lang, over dit, ons levenspad gelopen als een soort wandelclubje, voortdurend aanwezig in elkaars blikveld. Het beeld dat zich opdringt is dat van ons afdelingsuitje, waarbij we ieder jaar in juni door de duinen of over het strand wandelen. We wisten niet dat het zo zou lopen, maar zo zijn we dus gelopen. En als we nu, aan het einde van de dag, omzien, dan moet ons van het hart: wat was dát een móóie wandeling. Wat is het uiteindelijk toch eigenlijk wonderbaarlijk goed gelopen; wat hebben we geboft. En wat ging het snel. Het pad is gelopen, het pad is afgelopen. Het is afgelopen. Nou ja, voor vandaag dan, alleen maar voor vandaag, Rineke… Morgen is er weer een dag.

‘Een generatie sociologen loopt naar de uitgang’. Afscheidstoespraakje voor Rineke van Daalen op haar afscheidscongres De last van het verleden. Amsterdam, Piramidezaal, Atrium, 21 september 2012. Herdrukt in: Sociologisch Mokum. [Titel: ‘Afscheid’] Jaargang 2012-2013, nummer 1, september 2012. p. 37.