Berichten

Wat sociologen van Heddy Honigmann kunnen leren. Over methoden en technieken van onderzoek. (2011)

Wat kunnen sociologen leren van Heddy Honigmann? De documentaires die deze beroemde filmmaakster op haar naam heeft staan, zijn dikwijls sociologisch erg interessant. Zo laat de film ‘Crazy’ (1999) Nederlandse VN-militairen aan het woord die werden uitgezonden naar Cambodja, Libanon en Bosnië en zo helpt de film ‘Goede man, lieve zoon’ (2001) om enig gevoel te krijgen voor wat het betekent voor de achterblijvende bewoners, als in een dorpje in Bosnië tachtig procent van de mannelijke bevolking wordt uitgemoord. Wij, sociologen, doen vaak onderzoek naar brede sociaal-economische en politiek-militaire processen; deze films bieden daarop de onmisbare aanvulling. Hier zie je de doorwerking van zulke ontwikkelingen in het alledaagse leven van mensen met wie je je gemakkelijk kunt vereenzelvigen.

Maar er is iets anders dat we kunnen leren van deze regisseur en dat heeft te maken met haar interview-strategie. Een overeenkomst tussen aan de ene kant sociologen en psychologen en aan de andere kant journalisten en makers van documentaire films is dat ze allemaal praten met mensen. Het gesprek waarin ze proberen om die mensen waardevolle informatie te laten geven heet zowel in de journalistiek als in de sociologie: het interview.

Heddy Honigmann is een filmmaakster die in veel van haar films kwesties aan de orde stelt die pijnlijk zijn. De militairen in de film ‘Crazy’ willen liever niet praten over wat ze hebben beleefd. De vrouwen uit het dorpje Ahatovici, wier mannen zijn afgevoerd, zitten er niet op te wachten om door een Nederlandse filmmaakster te worden uitgehoord. En als deze mensen dan toch hebben ingestemd met het verzoek en ze zitten op een stoeltje tegenover de filmploeg, dan zullen ze hun pijnlijke herinneringen liever niet tot in de akeligste details oprakelen, terwijl de kamera draait. Maar Honigmann wil dat de mensen vertellen hoe het was, hoe het écht was, ze wil dat die mensen nog één keer hun verhaal vertellen, ook als ze daarvoor oude wonden moeten openrijten.

Hoe brengt ze haar geïnterviewden (de term respondenten hoort thuis in de sociale wetenschap en niet in de wereld van de documentaire films) ertoe om episodes die ze waarschijnlijk liever voor zichzelf hadden gehouden, toch uitvoerig te vertellen en wel in de intimiderende aanwezigheid van een complete filmcrew?

Haar oplossing is in elke film verschillend, maar het principe blijft gelijk. In de film ‘Goede man, lieve zoon’ maakt ze gebruik van simpele alledaagse voorwerpen. Een foto, een horloge, een stukje stukaddoors-gereedschap, een T-shirt. Het betasten van dat ding, de geur, de aanblik, dat is genoeg om zo-iemand over een onzichtbare lijn te trekken en iets te ontlokken waardoor je als kijker en luisteraar met schrik en soms ook met een zekere schaamte een glimp opvangt van hoe het echt moet zijn geweest, hoe het werkelijk aanvoelde, toen. En hoe het nu voelt, nog altijd.

In een twaalfdelige televisieserie met de titel ‘Liefde gaat door de maag’(2004/2005) laat ze mensen een gerecht bereiden dat verbonden is met hun herinneringen aan een dierbare persoon uit hun verleden. Het kneden van het deeg voor de flensjes, de geur, de smaak, het geluid van het sissende bakvet, het beeld van het gerecht in de pan, dat is vaak genoeg om iemand terug te werpen in de tijd.

In de film ‘Crazy’ is het middel: muziek. Ze vraagt aan die VN-militairen welke cassettebandjes ze destijds afspeelden. Dan klinkt die muziek. En dat is de ‘trigger’. Door die muziek herinneren mensen zich ineens weer die kleine dingen waaraan ze nooit meer hebben gedacht sinds de dag dat ze plaatsvonden. Door die klanken uit de luidsprekerboxen vergeten ze even de min of meer officiële reconstructie die ze achteraf standaard vertellen en kijken ze recht in de helse herinneringen waarvan ze op dat zelfde moment beseffen dat alle pogingen om die te verdringen vruchteloos zijn geweest.

In de film ‘O amor natural’, ‘de liefde natuurlijk’, (1996) gebruikt Honigmann ook zo’n elicitatiemethode, maar deze keer met een vrolijker doel. Ze probeert oude mensen te laten praten over hun herinneringen aan belangrijke momenten in hun erotisch verleden. Nu zijn de bejaarden die ze in Rio de Janeiro ondervraagt zo te zien wat minder preuts dan Nederlanders, maar ook in Brazilië is niet elke oude dame bereid om met een filmploeg in haar huiskamer te gaan vertellen over de orale sex waar ze vijftig jaar geleden zo verzot op was. Deze keer gebruikt Honigmann een vergezocht lijkend, maar zeer effectief instrument: poëzie! Ze krijgt haar hoofdpersonen aan de praat door ze te vragen om erotische gedichten voor te lezen, die de Braziliaanse dichter Carlos Drummond de Andrade aan het einde van zijn leven schreef. Hebben ze het vers eenmaal voor de kamera gedeclameerd, dan kletsen ze nog wat na en ineens beginnen ze dan met pretoogjes en blosjes op de wangen te vertellen over die ene keer, toen, op die keukentafel…

Na de liefde de dood. In de film ‘Forever’ (2006), die draait om de beroemde Père Lachaise begraafplaats in Parijs, ontlokt Honigmann aan mensen openhartige uitspraken over hun geliefde dichter of schilder of componist, door ze te interviewen naast het graf van degene die zo veel voor ze betekent. De Iraanse taxichaffeur en zanger-van-traditionele-Perzische-muziek die ze aantreft bij het graf van de dichter Sadegh Hedayat zou vast niet zo ontroerend hebben verteld over die schrijver als hij niet zat op een bankje naast het graf van zijn held.

Zou Heddy Honigmann zelf beseffen hoe haar eigen interview-methode werkt? Nou en of! In de film ‘Forever’ legt ze haar werkwijze uit. Maar dat doet ze niet zelf. Ze laat het doen door een ander.

In die film wordt een hoofdrol gespeeld door het graf van de Franse schrijver Marcel Proust. Je ziet een dame met een rugzakje die dat graf schoonmaakt en die er een foto van de schrijver op heeft gezet. Je ziet een gezelschap Franse voorbijgangers, die Proust wel bewonderen, maar die hem niet lezen – veel te langdradig, vinden ze. Je ziet een Koreaan, voor wie Proust zo belangrijk is dat hij helemaal naar Parijs is gekomen om zijn graf te bezoeken. Maar het interessantst is de striptekenaar Stéphane Heuet, die een reeks stripboeken heeft gemaakt over het hoofdwerk van Proust, Op zoek naar de verloren tijd. Stéphane Heuet heeft het over de beroemdste passage in die roman, de scène met het koekje. In het boek wordt beschreven hoe een in de thee gedoopt koekje, een zogenaamde ‘madeleine’, plotseling een lawine aan herinneringen losmaakt  bij de hoofdpersoon. Heuet zegt daarover het volgende. Je hebt aan de ene kant vrijwillige herinneringen. Iets herinnert je ergens aan. Je denkt: hoe zat dat ook alweer? Je gaat het na, roept het uit je geheugen te voorschijn en ja hoor, daar staat het je alweer helder voor de geest. Dat is de vrijwillige, de gewenste, de te voorschijn geroepen herinnering. Maar daarnaast heb je de onvrijwillige herinnering. Je legt je koekje in een theelepeltje, je doopt het onder in de thee, je brengt het doordrenkte madeleine-koekje naar je mond en plotseling ben je weer wie je was toen je tien was. Je roept niets op, je denkt helemaal niet aan vroeger, nee, door die smaak en die geur gebeurt er iets heel wonderlijks: je bent weer tien, je zit weer in de kamer van je tante die je een kopje thee met een koekje aanbiedt. Dat is de onvrijwillige herinnering. En die is ontdekt door Proust.

Je zou kunnen zeggen dat Honigmann het principe van de onvrijwillige herinnering heeft ingezet als een strategie in haar interviews, wanneer ze mensen ondervraagt terwijl ze een gerecht uit hun jeugd staan klaar te maken of terwijl ze luisteren naar de muziek die ze opzetten toen ze met een truck door bomber’s alley reden en niet zeker wisten of ze de tocht zouden overleven. Dat is wat we kunnen leren van Proust, van Heuet en van Honigmann: je kunt mensen hun verleden laten herbeleven terwijl je er bij staat, maar dan moet je wel weten wat hun madeleine is…

Nog een voetnoot tot slot… Voor striptekenaar Heuet is de madeleine-ervaring die Proust beschreef een wetenschappelijke ontdekking, een nieuw en vóór Proust nog nooit beschreven psychologisch fenomeen met metafysische implicaties. Want in die madeleine-ervaring kan iedereen aan den lijve ondervinden dat wat vijftig jaar geleden gebeurd is en wat nu gebeurt eigenlijk tegelijkertijd plaats vindt, dat tijd een illusie is, een handig ordeningsprincipe, maar geen realiteit. Proust heeft iets ontdekt dat ons in staat stelt om onze angst voor onze eigen dood te overwinnen. Als die ontdekking van Proust juist is, zegt Heuet in deze film, en Heddy Honigmann zegt het hem na, dan hebben we het eeuwige leven, dan bestaan we forever.

‘Wat sociologen kunnen leren van Heddy Honigmann.’ In: Sociologisch Mokum, Jaargang 15 (2011-2012), nummer 2, december 2011. pp. 37-38. Herdrukt in: Bart van Heerikhuizen, Multoblaadjes. Diemen: AMB, 2013. pp. 99-103.

O amor natural, een film van Heddy Honigmann. Over liefde, seks en melancholie. (2011)

In de jaren zestig hoorde je vaak de stelling verkondigen dat in ons type samenleving twee onderwerpen taboe zijn: je praat niet over seks en je praat niet over de dood. De bewering dat seks een taboe onderwerp zou zijn is door veel sociologen onderbouwd. Van Norbert Elias wiens studie over het civilisatieproces laat zien dat alles wat met sexualiteit te maken heeft in Westerse samenlevingen steeds meer verbonden raakt met schaamte en pijnlijkheid tot de socioloog Anthony Giddens die het in zijn boek Modernity and Self-identity heeft over wat hij noemt de Sequestration of Experience, het over de muur van de kloostertuin werpen van al die dingen die niet goed passen in het huidige discours. Je vindt het bij Goffman als hij zegt dat gedrag dat niet goed past in wat hij noemt de front stage wordt verbannen naar de back stage, achter de coulissen van het openbare leven verdwijnt. Seks wordt verbannen uit de openbaarheid; alles wat met sex te maken heeft ervaren we als lastig, pijnlijk, beschamend.

Maar is seks intussen nou nog wel zo’n groot taboe? Je wordt doodgegooid met seks: radio en televisie tonen weinig anders, de reclameborden op straat confronteren je aan één stuk door met sterk gesexualiseerde beelden. En niet alleen worden we overstroomd met sexuele voorstellingen en teksten, er wordt ook buitengewoon openhartig over seks gepraat in talkshows, in TV-serie als Sex and the city en ook in het café om de hoek. Dus: is seks eigenlijk nog wel een taboe-onderwerp, vandaag de dag? Het lijkt van niet. De tijden zijn veranderd.

En toch gaat de film die we vanavond gaan zien over een taboe. Althans, ik denk dat dit onderwerp nog steeds tot op zekere hoogte in Nederland een taboe onderwerp is. Het taboe ontstaat daar waar seks stuit op een ander element: leeftijd. Vanavond gaat het niet over seks en de zeer jonge leeftijd, het onderwerp kindersexualiteit en het vertoog van de pedofielen daarover. Ook dat is een zeer beladen thema, zeg maar gerust een open zenuw in onze samenleving, maar daarover gaat het nu niet. Het gaat vanavond over seks en oude mensen, mensen die bejaard, hoogbejaard zijn. Veel mensen, veel jonge mensen, vinden dat oude mensen, mensen van boven de zestig, eigenlijk niet meer zouden moeten denken aan, praten over, laat staan doen aan seks. Hebben die zestig plussers het er toch over, dan roepen de jongelui geshockeerd: too much information en ze stoppen hysterisch lachend hun vingers in hun oren en zingen een liedje zonder toonhoogte: la-la-la-lala. Als je tot die categorie jongeren behoort, dan is de film van Heddy Honigmann waarover ik het wil hebben geen pretje, want je ziet anderhalf uur lang oude mensen die enthousiast en ongegeneerd praten over seks. Dat alleen al maakt dit een beetje een taboedoorbrekende film.

Eén van de grote problemen van de interviewer, of het nou een sociale wetenschapper of een krantenjournalist of de maakster van een documentaire film is, luidt: hoe die mensen aan het praten te krijgen. En zeker als het gaat over pijnlijke onderwerpen. Filmmaakster Heddy Honigmann grossiert in pijnlijke onderwerpen. Ze maakte een film over de dood, Forever, een film over seks, O amor natural, maar ook over andere pijnlijke onderwerpen. Zo maakte ze een film over Nederlandse oorlogsveteranen die ze liet praten over hele ellendige dingen die ze hadden beleefd. Zo maakte ze een film waarin ze haar eigen moeder liet vertellen over gruwelen uit de tweede wereldoorlog. Hoe pakt ze dat aan, hoe brengt ze die mensen ertoe om, terwijl de kamera draait, hun hart uit te storten. Daarvoor heeft ze in veel van haar films steeds weer andere oplossingen die toch eigenlijk steeds op hetzelfde neerkomen. Die oorlogsveteranen bij voorbeeld vraagt ze: was er bepaalde muziek waarnaar je veel luisterde toen je daar was. En dan zegt zo’n militair, ja, we luisterden de hele dag naar Guns and Roses en dan zegt zij: wil je die muziek even aanzetten? En dan doet die militair dat en dan is hij weer op die plek, bomber’s alley, waarvan je nooit zeker wist of je er weer levend uit zou komen. En dan zet ze haar kamera aan en dan laat ze zo iemand het verhaal vertellen op het moment dat die klanken alles weer hebben teruggeroepen, het staat ze ineens weer helemaal levendig voor de geest. Het is principe van de onvrijwillige herinnering, zoals uitgelegd door Proust, het madeleine koekje. Dat verhaal zit ook in één van haar films, Forever. Ze doet het in de film De liefde gaat door de maag, een televisieserie, door mensen een gerecht te laten maken dat ze vaak aten in een veel eerdere periode in hun leven, vaak toen ze nog klein waren. In de aflevering die getiteld is Een sjtettel die niet meer bestaat maakt haar eigen moeder jiddische vrennekes. En dan vertelt haar moeder, met de geur en de smaak van dat gerecht in haar neus en mond en daarmee met de herinneringen plotseling weer vlak aan de oppervlakte over hoe de nazi’s haar geboortedorp hebben vernietigd en haar familie hebben vermoord. In de film Forever vraagt ze aan mensen om te praten over hun geliefde dichter of schilder of musikus, staande naast het graf van die kunstenaar, waar ze net een bloemetje bij hebben gelegd. In de sociologie noemen we dit de elicitatiemethode, je ontlokt mensen een verhaal door ze op een bepaalde manier te stimuleren. Maar de methoden waarvan Honigmann zich bedient komen in de sociologie niet voor, wel in de psychiatrie, bij de behandeling van mensen met een post traumatisch syndroom.

In elke film gebruikt ze deze methode op een weer andere, heel originele manier. Ze wil dat de mensen terug gaan in de tijd, stukken uit een eerdere fase in hun biografie vertellen, maar liefst met een hele oprechte, levendige emotie, niet het cliché-verhaal dat ze zo vaak op verzoek of zonder verzoek afratelen, maar het verhaal dat is voorzien van details waaraan ze sinds het is gebeurd, nooit meer hebben gedacht en die die mensen te binnen schieten terwijl de kamera staat te draaien; om dat te bereiken prikkelt ze hun zintuigen met de geur en smaak van een gerecht, de klank van de muziek van toen, een foto’tje waaraan ze zich destijds hebben vastgeklampt, het T-shirt van de overleden zoon.

Ik gebruikte het woord trauma. Het gaat bij dit soort technieken vaak om hele verschrikkelijke herinneringen, dingen waaraan mensen nauwelijks willen of durven terugdenken. Oorlogstrauma’s bij voorbeeld. Maar de dingen die ze mensen in O asmor natural vraagt om zich weer levendig voor de geest te halen zijn helemaal geen nare dingen, het zijn hele gelukkige en gelukkig makende herinneringen. Herinneringen, soms wel een halve eeuw oud, aan liefde, intimiteit, hartstocht, erotiek, seks.

In deze film is de stimulus op het eerste gezicht een beetje onwaarschijnlijk: gedichten, poëzie. Honigmann probeert mensen aan de praat te krijgen door ze eerst een gedicht te laten lezen. In Nederland zou dat misschien niet zo goed werken. Ik zie nog niet meteen voor me hoe iemand in tranen vertelt hoe hij vroeger de sombere novemberdagen doorkwam nadat hij het gedicht November van de dichter Bloem heeft moeten voorlezen. Maar de mensen die hier worden geïnterviewd zijn geen nuchtere en preutse Hollanders, het zijn poëtische Brazilianen en ze laat ze gedichten lezen van een dichter die in Brazilië heel bekend en geliefd is, Carlos Drummond de Andrade.

Deze Carlos Drummond de Andrade heeft naast het beroemde poëtische verzamelde werk, dat veel Brazilianen goed kennen, ook een geheim oeuvre op zijn naam staan van erotische poezie en het zijn die gedichten die ze de mensen laat voorlezen, waarna ze ze vraagt welke reacties dat vers bij ze teweeg brengt. Soms waren de bewoners van Rio de Janeiro, die voor haar kamera komen, een beetje verbaasd: heeft onze grote dichter Drummond zulke schunnige dingen geschreven? Maar ze vergeven het hem ter plekke, want ze vinden het eigenlijk ook wel heel leuk en mooi. Niemand reageert preuts, geschokt, afwerend, de reactie is er meer een van giechelen. Je vraagt je al kijkend wel af hoe Nederlanders zouden reageren als je ze zoiets zou voorleggen.

Drummond de Andrade leefde van 1902 tot 1987. Zijn gedichten zijn in het Nederlands vertaald door August Willemsen. Ik heb drie bundels met werken van hem: Gedichten, Farewell; de laatste gedichten en dan natuurlijk de bundel die heet O amor natural, de liefde natuurlijk. Links de portugese tekst, rechts de Nederlandse vertaling. Iedereen die deze bundels leest kan vaststellen dat we hier te maken hebben met een hele grote dichter, iemand van wereldformaat, dit is Nobelprijs-niveau.

Wat belangrijk is om te weten is dat Drummond de Andrade de erotische gedichten schreef na zijn zeventigste levensjaar. Hij ging dood toen hij 85 was. Pas daarna, dus postuum, is de bundel met het erotisch werk gepubliceerd; hij heeft dat zelf niet meer meegemaakt en dat was ook zijn bedoeling, want hij wilde niet hoeven te beleven dat sommige bekrompen recensenten zijn gedichten pornografisch zouden noemen en ze zouden afkeuren. Deze openhartige gedichten zijn dus geschreven door een oude man die omziet op zijn erotisch verleden, zoals ze ook worden voorgelezen door oude mensen. Een bejaarde en zelfs hoogbejaarde kunstenaar die gefascineerd wordt, geobsedeerd wordt door seks, door herinneringen aan seks, dat doet natuurlijk meteen denken aan het late grafische werk van Picasso, die op hoge leeftijd ook meer en meer penissen en vagina’s ging tekenen. Ouderdom en seks, daar gaat het hier om.

Honigmann wilde oorspornkelijk een korte film maken waarin bejaarde bewoners van Rio de Janeiro, hele gewone mensen, geen dichters of kunstenaas, maar voormalige slagers, taxichauffeurs en gepensioneerde huisvrouwen, die prachtige erotische poëzie van de bejaarde dichter zouden voorlezen met hun zangerige Zuid-Anerikaanse uitspraak van de Portugese taal. Maar de amateur-declamatoren bleken door de gedichten te worden gestimuleerd om allerlei dingen te gaan vertellen over hun eigen sexleven, over hun erotische herinneringen, de gedichten bleken bij veel oudere mensen de sluizen als het ware open te zetten. Toen ze dat bemerkte tijdens de research-fase voor haar film, besloot de creatieve kunstenares om dan maar een heel andere film te gaan maken, namelijk een film die vooral gaat over de associatiestromen die oude Brazilianen krijgen na het lezen van deze gedichten.

In het werk van Douwe Draaisma kun je lezen dat als mensen ouder worden de herinneringen aan kun kindertijd en puberteit juist weer sterker worden. Drummond de Adrade gaat in de gedichten uit zijn laatste levensfase terug naar herinneringen van vijftig jaar geleden, het is een omzien op de erotiek van zijn jaren als jongeman. Dat geldt ook voor de voorlezers. In veel gevallen mag je ervan uitgaan dat ze veel van die stoute dingen waarover ze met glimmende oogjes vertellen al een tijdje niet meer doen – nou ja, in elk geval niet meer zo vaak als toen. Soms schept een man erover op dat hij nog steeds tot heel wat in staat is, maar als je dat zo ziet, denk je toch al gauw: grootspraak. Wat de hele film ook iets tragisch geeft. Het gaat hier ‘over oude mensen en de dingen die voorbij gaan’. Dat is Couperus. En dit is Bloem: ‘voorbij, voorbij, o, en voorgoed voorbij’. Honigmann, die een film maakte met de titel metaal en melancholie zei in een interview dat ze deze film aanvankelijk had willen noemen: ‘liefde en melancholie’. Dat is nog steeds een treffende titel voor wat de film toont. Het is een mooie combinatie: soms wordt de liefde en de seks als je er jaren later melancholiek op terugblikt nog mooier dan op het moment dat het gebeurde.

In de film zitten ook een paar kennissen van Drummond de Andrade, zoals de man die zijn hoeden maakte en een vriend. En je hoort ook nog even zijn stem op een oude vinyl-plaat uit 1972. Het is dus ook een klein beetje een film rond die dichter, maar het is wel een sideline geworden.

Uiteraard is de hele film in het Portugees, Zuidamerikaans Portugees, wat mij betreft de mooist klinkende taal op aarde, en misschien wel de taal die het meest geschikt is voor erotische teksten, zo verleidelijk en geil zoemen en resoneren die klinkers en medeklinkers.

De lijnen en de patronen in deze film lopen niet alleen dwars door de hele film heen, ze lopen ook door het hele filmische oeuvre van Honigmann heen, dit is een kunstenares wier gehele werk, tot en met haar recentste werk, een eenheid vormt. Het is sinds een paar dagen heel gemakkelijk geworden om dat te doen, want er is onlangs een dvd-box verschenen met daarin dertien films van Honigmann, wat veel is, maar niet het complete werk, want helaas ontbreekt de TV-serie De liefde gaat door de maag en die vond ik nou juist zo indrukwekkend. Maar uiteindelijk is er toch misschien slechts één enkele persoon die dat hele oeuvre kan overzien en dat is de maakster zelf. Zij is het die nu al zo’n dertig jaar lang bezig is om al haar dromen en obsessies, al haar liefdes en vragen, haar hele levensthematiek samen te brengen in een cinematografisch oeuvre dat een grote eenheid vertoont, een hecht doorgecomponeerde structuur.

Heddy Honigmann, geboren in 1951, in Lima, Peru, als dochter van ouders die de Shoah hebben overleefd door het moorddadige Europa te ontvluchten, is een Nederlandse cineast. Ze verliet Lima toen ze 22 was, studeerde film in Rome, woont en werkt sinds 1978 in Amsterdam. Ze maakte vooral documentaire films, zoals Metaal en Melancholie over mensen die als taxichauffeur overleven in Lima, Peru, haar geboortestad,  Het Ondergronds Orkest over straatmuzikanten in de metrostations van Parijs, Crazy, over Nederlandse militairen op buitenlandse missies, El Olvido (Vergetelheid), over mensen die moeten sappelen om rond te komen in Lima, Peru en de prachtige film Forever die is opgenomen op en rondom het kerkhof Père Lachaise in Parijs. Ze maakte ook speelfilms, zoals de film Hersenschimmen. Ze maakte ook een hele reeks films voor de televisie waarin ze mensen hun geliefste recept laat koken en ze daarbij interviewt over hun leven, zoals dat weer naar boven komt terwijl ze die gerechten staan klaar te maken. Die reeks heet: liefde gaat door de maag. Ik noemde al de eerste aflevering waarin haar moeder centraal staat.

Honigmann is jaar in jaar uit de ster van het IDFA, dat toevallig juist nu aan de gang is en sleept dan alle onderscheidingen in de wacht, ook nu weer. Ze kreeg twee keer een gouden kalf. Ook nu weer: op het IDFA wordt ze in het zonnetje gezet, met enige fanfare wordt daar haar nieuwste film, de speelfilm En op’n goede dag gepresenteerd, er verschijnt een box met een groot deel van haar werk (in de serie Dutch Documentary Collection van het Instituut voor Beeld en Geluid), in Parijs vond van 5 tot en met 17 november 2011 een retrospectief plaats van haar hele werk in het Centre Pompidou onder de titel Heddy!.

Ik heb Heddy Honigmann een paar keer live gezien, maar zij heeft mij maar één keer gezien. En dat was uitgerekend op de avond dat O amor natural in première ging, november 1996, op het IDFA- festival in Amsterdam. Het was na afloop van de film, die een enorme indruk op me had gemaakt. Heddy stond met haar rug naar mij en mijn vrouw aan de bar. Mijn vrouw zei: ‘Ik ga even dag zeggen.’ Ik bleef op een afstandje wachten, want mijn vrouw kende haar, maar ik niet en ik wilde me niet opdringen aan de ster van de avond. Mijn vrouw, met wie ik toen nog niet was getrouwd, was in de jaren tachtig een kennis van de regisseur, ze deed vertaalwerk voor haar. Mijn vrouw en Heddy zoenden elkaar, ik keek op een afstandje toe en toen zei mijn vrouw tegen haar: ‘Kijk, die man daar, dat is mijn vriend.’ En toen keek Heddy Honigmann naar mij. Ze nam me op van hoofd tot voeten, met een intense blik. Zo heeft nog nooit iemand naar me gekeken, ik had het gevoel alsof ik door een scanner ging. De rest van de avond bleef ik een stukje uit haar buurt.

‘‘O amor natural.’ Inleiding bij de film O amor natural van Heddy Honigmann.’ Voordracht  op de filmavond, georganiseerd door de studievereniging van studenten Algemene Sociale Wetenschappen, ‘Pegasus’. Amsterdam, PC-Hooft-huis, zaal 1.04, 1 december 2011.

 

 

Forever, een film van Heddy Honigmann. Over tijd en eeuwigheid. (2011)

Forever is de titel van een belangrijke film van Heddy Honigmann. Hij gaat over de mensen die een kerkhof bezoeken en die daar dan naar één speciaal graf gaan, het graf van iemand met wie ze een bijzondere band hebben. Ze proberen om die overleden persoon ook na zijn of haar dood niet te vergeten, trouw te zijn, voor altijd, for ever, voor altijd. De uitdrukking heeft iets machteloos: ik zal altijd aan je blijven denken, op één van de graven staat dat ook letterlijk zo: ik zal je nooit vergeten, ik aanbid je. Maar wat bedoelen mensen precies als ze zeggen: onze liefde voor jou ontstijgt de dood, die is voor eeuwig. Forever. De uitdrukking heeft iets machteloos, omdat degene die die woorden spreekt weet dat dat niet gaat lukken. Over een jaar of over twee jaar zal er een moment zijn dat ik, al is het maar voor even, niet meer aan je zal denken. En over honderd jaar, als wij allemaal dood zijn, zal er dan nog iemand aan je denken? Hoe lang duurt die eeuwigheid van eeuwig zullen we ons jou herinneren. En wie zijn die wij? De kinderen, de kleinkinderen, de achterachterkleinkinderen? Of zijn dat de mensen die de gedichten van de gestorvene nog voor zich uit prevelen, die de films van de overledene nog bekijken, de études en de préludes nog op de piano spelen, de jazz-improvisaties op beeldscherm en in stereo kunnen nagenieten?

Dat is onder veel meer een thema van deze film. De strijd tegen het vergeten van wie zijn gestorven, de verwoedheid van die strijd en soms ook de tot moedeloosheid stemmende hopeloosheid van die strijd. Want het is als het bouwen van een zandkasteel op het strand, vlak voordat de vloed komt opzetten. Je kunt je kasteeltje heel lang verdedigen, maar er komt toch een moment dat niemand meer kan zien dat daar ooit een zandkasteel stond, met trotse verdedigingstorens met kantelen. De strijd tegen het voorbijgaan van de tijd is niet te winnen, de tijd verglijdt, voortdurend, onstuitbaar. Dat wordt in de film gesymboliseerd door het graf van Elisa Mercoeur, schrijfster van romantische gedichten. Ze stierf in 1835, toen ze 25 was en haar ontroostbare moeder liet haar gedichten in de grafzerk uitbeitelen, voor het nageslacht, diepe letters in harde steen, voorgoed, forever. Maar de tijd heeft de letters al bijna helemaal doen vervagen en de man die ons rondleidt over het kerkhof laat het ons zien: binnenkort is er niets meer van te lezen.

Heddy Honigmann, documentairemaakster, doet alsof dit een film is die gaat over een kerkhof, en dan niet zomaar een kerkhof, maar één van de allerberoemdste kerkhoven ter wereld, namelijk het kerkhof met de wonderlijke naam Père Lachaise in Parijs. De film is een raamvertelling. Ze doet alsof de film eigenlijk gaat over dat kerkhof, de mensen die er lopen, de sfeer, de graven en dat ze dan soms iemand bij zo’n graf ziet staan en daar maakt ze dan een praatje mee, met draaiende kamera, en dan dringt ze heel even binnen in het leven van die persoon die ze daar aantreft en die kennelijk iets heeft met dat graf, met de ontslapene in dat graf. Even loopt ze als het ware met zo iemand mee, soms gaat ze letterlijk met zo iemand mee naar diens huis, ze laat de kijker even kennis maken met het leven van die persoon en dan laat ze die weer achter en voert ze ons naar een ander graf met een andere persoon. Een simpele constructie: enkele mensenlevens, aan elkaar geknoopt omdat ze allemaal op datzelfde stukje grond in Parijs rondlopen.

Maar zo is het toch niet helemaal. Die mooie, jonge Japanse pianiste bij het graf van de Frans-Poolse componist Frederic Chopin, die heeft ze vast niet op dat kerkhof ontmoet. Zo heel toevallig zijn deze ontmoetingen niet, althans niet allemaal. De pianiste heet Yoshino Kimura, en Honigmann vond haar zo boeiend dat ze kennelijk een kleine documentaire film over haar wilde maken, van niet meer dan tien minuten, culminerend in een optreden in de concertzaal, waarbij ze het gezicht van de pianiste ononderbroken in beeld houdt. En haar aangrijpingspunt is dat die jongedame het graf van Chopin bezoekt. Je kunt dus ook zeggen dat deze film bestaat uit een serie kleine documentaires over een aantal heel bijzondere mensen, die geen van allen heel erg beroemd zijn, de zogenaamde gewone mensen van alledag. Maar met al die mensen is iets dat ze voor de maakster de moeite waard maakt. En door die ontmoetingen op dat kerkhof plakt ze ze aan elkaar.

Nou zou je kunnen denken dat het dus eigenlijk een truukje is, een gemakkelijke manier om door zo’n raamstructuur eenheid te suggereren waar het eigenlijk gaat om een heterogeen stelletje toevallige interessante personen. Maar dan vergeet je wat een groot filmmaker Heddy Honigmann is. Die slaagt er in om allerlei lijntjes te trekken, lagen aan te brengen, waardoor er toch een geheel ontstaat dat meer is dan de delen. Dat is eigenlijk de grote uitdaging die ze zich stelde: hoe maak je van die reeks vertellingen een geheel dat daar boven uitgaat. Er ontstaan verbindingen tussen de verschillende protagonisten, zo niet in de film, dan toch wel in het hoofd van de kijker. Je reist langs die mensen, maar je reist ook door de tijd, door de kunsten, door de geschiedenis, niet alleen die van Frankrijk met zijn commune van Parijs en de dood van de gefusilleerde opstandelingen, maar ook de geschiedenis van Iran, zoals het geval is bij de Iraanse taxichaffeur/zanger-van-traditionele-Perzische-muziek die ze aantreft bij het graf van de dichter Sadegh Hedayat. Je ziet Yves Montand die over die mensen die bij die muur werden doodgeschoten een lied zong, le temps des cerises, maar die Montand was ook enige tijd de echtgenoot van Simone Signoret en in de film komen twee mannen voor die het graf bezoeken van de Franse de actrice Signoret omdat ze haar ontzettend goed vinden, onder meer in de film Les Diaboliques uit 1955. Je krijgt ook een stukje uit die film te zien. En toch hebben ze haar nog nooit in die film of in enige andere film gezien. Hoe dat zit verklap ik nog even niet, spoilerspoiler, omdat het een ongelooflijke truuk is van Heddy Honigmann om ons nu juist via uitgerekend deze twee mannen voor te stellen aan de vrouw die dank zij haar intrigerende uiterlijk het Franse filmpubliek veroverde. Zo dwingt de maakster de kijker om allerlei lijnen en patronen te ontdekken, op eigen houtje, soms zijn die gemaakt door de bioskoopbezoeker, soms zijn ze al een beetje voorgevormd door mevrouw Honigmann en halen we er trots uit wat zij er voor ons in gestopt had. Zo gaat de film opvallend vaak over mensen die in opstand komen, in Iran, in Parijs in de negentiende eeuw, in de Spaanse burgeroorlog tegen de fascisten van Franco. De film gaat ook over mensen die ontheemd zijn, die hun land hebben verlaten, migranten. Je moet er eens op letten hoe veel van de mensen die ze volgt niet uit Parijs komen. En dat geldt ook voor Heddy Honigman zelf, die we kennen als Nederlandse filmmaakster, maar die uit Peru komt, geboren uit ouders die uit Polen gevlucht zijn voor Hitler. Waren ze niet gevlucht voor het antisemitisch geweld, dan had Heddy niet bestaan, dan was deze film er niet geweest. Achter die vluchtende mensen schuilt ook de dood.

Er zit ook een metaniveau in de film. Het is ook een film over film, de film als de zevende kunst. Zo gaat het even over de maker van de allereerste films, George Méliès, die meteen de filmtrucage uitvond, in een tijd dat film nog een soort kermisattractie was. Zijn eerste trucfilms gaan eigenlijk ook over de dood, over iemand wiens hoofd er het ene moment op zit en het andere moment niet. En dan gaat de film over speelfilms, de films waarin Simone Signoret speelde, de grote actrice die ook begraven ligt op het kerkhof van Père Lachaise. Het gaat dus ook over hoe het medium film een wapen is in de strijd tegen de dood, tegen de vergetelheid, tegen de tijd. En ook dat is een wapen dat niet echt werkzaam is, uiteindelijk. Castles made of sand, swept into the sea, eventually. (Jimi Hendrix… ligt niet op père Lachaise, die andere popster die ook in 1970 overleed, Jim Morrison wel.)

En er is nog een metaniveau. De filmkunst is een kunst. En deze film gaat meer in het algemeen over  kunst, over hoe kunst ons leven zin, diepte, troost, geluk, verzoening kan brengen. Je hoort de jazz-pianist Michel Petrucciani, je ziet op het affiche een schilderij van Ingres, die hier ook is begraven, net als Modigliani, een mevrouw maakt het graf schoon van de dichter Appolinaire, we zien toeristen bij de graven van Oscar Wilde en Marcel Proust. Van Proust hebben ze niet veel gelezen, ‘dat zijn van die dikke boeken, daar kom je gewoonweg niet doorheen.’ Maar iemand anders, een jonge man uit Korea, die speciaal om het graf van Proust te bezoeken, naar Parijs is gekomen, is diep getroffen door Proust. In vertaling! Hij kan in een Westerse taal niet uitdrukken wat Proust voor hem heeft betekend, hij staat te stotteren in onbeholpen Engels, gevangen in de taalbarriere. Maar als hij het mag uitleggen in het Koreaans, dan begint hij te stralen en dan zie je hoe hij geniet als hij in een taal die wij niet verstaan uiteenzet waarom Proust zo goed is. Dus Prousts werk straalt uit tot ver buiten het Franse taalgebied.De film gaat dus ook over wat kunst met mensen doet…

Maar vergis je niet: de lijnen en de patronen in deze film, lopen niet alleen dwars door de hele film heen, ze lopen ook door het hele filmische oeuvre van Honigmann heen, dit is een kunstenares wier gehele werk, tot en met haar recentste film, een eenheid vormt. Harry Mulisch heeft ooit eens gezegd dat er twee soorten kunstenaars zijn: degenen die werken aan een kunstwerk en degenen die werken aan een oeuvre. Ook in de andere films van Honigmann gaat het over dood, liefde, erotiek, over mensen die ontworteld zijn, moeten vluchten naar een ander land, moeten vechten tegen de dreiging van de armoede, de ondergang, die taxichauffeur in deze film verwijst naar taxichauffeurs in andere films, de musici in de film verwijzen naar musici in andere films. Honigmann hoort tot het soort kunstenaars waar Harry Mulisch ook toe behoort: je kunt één werk van ze apart begrijpen (de Aanslag, de film Forever), maar je begrijpt het eigenlijk toch niet volledig als je het niet kunt zien in de context van het hele oeuvre. Maar dan moet je wel dat hele oeuvre tot je nemen. Bij Mulisch vind ik dat geen onverdeeld genoegen. Bij Honigmann is dat een erg aangename manier om je tijd door te brengen. Bovendien is het sinds een paar dagen heel gemakkelijk geworden om dat te doen, want er is onlangs een dvd-box verschenen met daarin dertien films van Honigmann, wat veel is, maar niet het complete werk, want helaas ontbreekt de TV-serie De liefde gaat door de maag en die vond ik nou juist zo indrukwekkend. Maar uiteindelijk is er toch misschien slechts één enkele persoon die dat hele oeuvre kan overzien en dat is de maakster zelf. Zij is het die nu al zo’n dertig jaar lang bezig is om al haar dromen en obsessies, al haar liefdes en vragen, haar hele levensthematiek samen te brengen in een cinematografisch oeuvre dat een grote eenheid vertoont, een hecht doorgecomponeerde structuur. En ze werkt er nog altijd hard aan. En hopelijk zijn haar, hoewel ze chronisch ziek is, nog vele jaren gegHeddy Honigmann, geboren in 1951, in Lima, Peru, als dochter van ouders die de Shoah hebben overleefd door het moorddadige Europa te ontvluchten, is een Nederlandse cineast. Ze woont en werkt sinds 1978 in Amsterdam. Ze was getrouwd met Frans van der Staak, een Nederlandse filmmaker van weinig bekende, wonderlijke, experimentele films, die veel te jong overleed, in 2001, Heddy Honigmann kent de wrede, te vroege dood. Ze maakte vooral documentaire films, zoals Metaal en Melancholie over mensen die als taxichauffeur overleven in Lima, Peru, haar geboortestad,  Het Ondergronds Orkest over straatmuzikanten in de metrostations van Parijs, Crazy, over Nederlandse militairen op buitenlandse missies (en dan vooral hun door muziek uitgelokte herinneringen),  El Olvido (Oblivion, Vergetelheid), over mensen die moeten sappelen om rond te komen in Lima, Peru, opnieuw een film gedraaid in haar geboortestad en De liefde natuurlijk, O amor nautral, waarin oude mensen terugzien op hun erotisch verleden. Ze maakte ook speelfilms, zoals de film Hersenschimmen, naar het boek van Bernlef (over hoe de woeste dood soms kan oprukken in een mens terwijl die nog in leven en bij zijn verstand is), en de film De juiste maat, over eenzaamheid en over sex, want de juiste maat is hier niet alleen de juiste partner, maar ook de dildo met de juiste proporties. Ze kan ook heel grof en grappig zijn. Ze maakte ook een hele reeks films voor de televisie waarin ze mensen hun geliefste recept laat koken en ze daarbij interviewt over hun leven, zoals dat weer naar boven komt terwijl ze die gerechten staan klaar te maken. Die reeks heet: liefde gaat door de maag en er zit een bloedstollend mooie aflevering bij met haar eigen moeder. Veel van haar films gaan over het uitlokken van herinneringen aan mensen via iets heel anders, dat ze een onbewuste herinnering ontlokt, zoals het bereiden van bepaalde gerechten van vroeger, of door ze bepaalde muziek te laten horen of door ze een foto of een voorwerpje voor te houden, door bejaarde Braziliaanse dames tot een gesprek over sex te verlokken na ze literaire erotische gedichten te hebben laten lezen en voorlezen of door ze te bevragen op een kerkhof, staande op de plek waar de stoffelijke resten van hun geliefden liggen. Zo doen sociologen, op zoek naar historische kennis, dat nooit, maar het is een heel goed idee, een strategie die misschien tot navolging uitnodigt.

Honigmann is jaar in jaar uit de ster van het IDFA, dat toevallig juist nu aan de gang is en sleept dan alle onderscheidingen in de wacht, ook nu weer. Ze kreeg twee keer een gouden kalf en één van die twee keer was voor deze film, Forever: de beste Nederlandse documentaire film van 2006.Ze word overladen met prijzen, maar dat is wat mij betreft volkomen terecht. Ook nu weer: op het IDFA wordt ze in het zonnetje gezet, met enige fanfare wordt daar haar nieuwste film, de speelfilm En op’n goede dag gepresenteerd, er verschijnt een box met een groot deel van haar werk (in de serie Dutch Documentary Collection van het Insttituur voor Beeld en Geluid), in Parijs vond van 5 tot en met 17 november 2011 een retrospectief plaats van haar hele werk in het Centre Pompidou onder de titel Heddy!.

Forever is uitgekomen in de zomer van 2006. Ik zag hem meteen nadat hij in de bioskoop kwam en mijn verwachtingen waren vooraf al hoog gespannen en toch werden ze nog een beetje overtroffen. Ik weet nog precies hoe ik de bioskoop uitliep en zei: ze doet het weer, ze doet het weer.

De film gaat over het graf, het kerkhof, de dood. Maar de film biedt ook een remedie tegen de dood. Dat is het stukje dat de grootste indruk op me heeft gemaakt, er komt een fragment in voor waarin wordt uitgelegd waarom we de dood niet hoeven te vrezen. Ik vertelde al over die jongen die helemaal uit Korea komt om het graf te bezoeken van de grote Franse schrijver Marcel Proust. Dat graf wordt ook bezocht door een andere persoon en dat is een van de weinigen die wel een beetje beroemd zijn, namelijk de striptekenaar Stéphane Heuet, die een reeks stripboeken heeft gemaakt over het beroemdste boek van Proust, Op zoek naar de verloren tijd, à la recherche du temps perdu. Over de geschiedenis met de Madeleine zegt hij het volgende. Je hebt aan de ene kant vrijwillige herinneringen. Iets herinnert je ergens aan. Je denkt: hoe zat dat ook alweer. Je gaat het na, roept het uit je geheugen te voorschijn en ja hoor, daar staat het je alweer helder voor de geest. Dat is de vrijwillige, de gewenste, de te voorschijn geroepen herinnering. Maar daarnaast heb je de onvrijwillige herinnering. Je legt je madeleine-koekje op een lepeltje thee, je doopt het in de thee en plotseling ben je weer wie je was toen je tien was. Je roept niets op, je denkt helemaal niet aan vroeger, nee, door die smaak en die geur gebeurt er iets heel wonderlijks: je bent weer tien, je zit weer in de kamer van je tante die je een kopje thee met een koekje geeft. Dat is de onvrijwillige herinnering. Je zou kunnen zeggen dat Honigmann het principe van de onvrijwillige herinnering zelf ook inzet als een strategie in haar interviews, wanneer ze mensen ondervraagt terwijl ze een gerecht uit hun jeugd staan klaar te maken of terwijl ze luisteren naar de muziek die ze opzetten als ze met een truck door bomber’s alley in Bosnië reden en niet zeker wisten of ze de tocht zouden overleven.

Maar het gaat me hier om iets anders. Als Heuet gelijk heeft, als dat kan, als dat werkelijk waar is, dan hoeven we niet voor de dood bevreesd te zijn, want dan leven we voor altijd, forever. Aan die zin dankt de film haar naam. Voor die striptekenaar is dit de essentie van Proust, een soort wetenschappelijke ontdekking, een nieuw nog nooit eerder beschreven wonderbaarlijk verschijnsel dat ons wellicht uitzicht biedt op de eeuwigheid, de echte eeuwigheid. Want dank zij dat Madeleine-koekje beseffen wij dat wat vijftig jaar geleden gebeurd is en wat nu gebeurt tegelijkertijd plaats vindt, dat eigenlijk tijd een illusie is. Maar als in diepste wezen tijd een illusie is, dan kun je ook niet zeggen dat er dingen gebeuren vóór het moment dat ik dood ging en ná het moment dat ik dood ging, dan bestaat tijd niet, dan zit je hoofd tegelijkertijd wel en niet op je schouders, zoals George Méliès onze verbaasde ogen heeft voorgetoverd, dan bestaat dood niet, dan leven we altijd sub specie aeternitatis. Proust heeft iets ontdekt dat ons in staat stelt om onze angst voor onze eigen dood te overwinnen. En dan is het ook niet meer griezelig om te kijken naar een man die een gestorven vrouw mooi maakt opdat de nabestaanden haar stoffelijk omhulsel zo kunnen zien dat het lijkt of ze nog leeft en daardoor gemakkelijker afscheid van haar kunnen nemen.

—–

Naschrift, enkele dagen na de filmvertoning genoteerd voor mezelf: Wat nog ontbreekt in dit stukje: dat de filmmaakster in de film zelf zegt (tegen de Iraanse taxichauffeur): dit is een film die gaat over de betekenis die kunst heeft in het leven van mensen. Dat is dus duidelijk de rode draad die ze er expres doorheen weeft, vandaar die nadruk op de graven van de grote dichters, schrijvers, schilders, componisten, acteurs, filmmakers. Dat is het thema van de film.

Wat ook ontbreekt is de nadruk op al die poetsende, boenende, schrobbende dames en een enkele heer, die als een Leitmotiv, een basso continuo, de hele film bijeen houden. Dat is heel ontroerend: al die plastic anderhalve liter flessen die worden gevuld en uitgegoten, hervuld en vergoten, in een welhaast eindeloze opeenvolging. Dat beeld van boenende mensen, die wat vies, beschadigd, overwoekerd, verloederd is, weer mooi proberen te maken en dan de beelden van hoe hopeloos hun werk is: de lelijke graven, de vergane glorie. En bloemen, steeds weer een paar bloemen, wuivend in de wind. En stenen, veel stenen, overal glijdt de kamera over witte stenen, marmeren mensengestalten, hoofden, benen, borsten, hier je hand, daar je wang.

Een ander thema dat de hele film bijeen houdt is de Japanse pianiste: niet alleen zit ze in het begin, wanneer ze bij het graf van Chopin staat en daarna in de metro bij Bir Hakeim en daarna thuis achter de piano. Niet alleen zit ze in het lange shot van haar gezicht als ze tenslotte, aan het einde van de film, de complete nocturne van Chopin speelt (de dame die je haar hoort aankondigen zegt: dit is haar eerste optreden voor publiek) die ook de filmmuziek is onder de aftiteling van de film, maar ook zit ze een keer of drie, vier daar tussenin, oefenend, studerend, herhalend, werkend aan die nocturne van Chopin. Zij is een van de thema’s die de film eenheid geven, ploeterend achter de vleugel, zoals Heddy ploeterde om die film precies goed te krijgen.

In mijn voordracht heb ik het tegen het einde over het fragment uit de film van Méliès: de man met hoofd en zonder hoofd, met hoofd en zonder hoofd. Een echo van die film zit aan het einde als je ziet hoe iemand een dode aan het beschilderen is. Je ziet die specialist de lippen schilderen van de overledene. En vrij kort erna zie je de Japanse pianiste die nocturne spelen en de kamera glijdt even liefdevol over haar levende gezicht en over haar levende lippen als zojuist over het dode gezicht en over de dode lippen en even is het alsof het er niets toe doet, alsof het dode gezicht van de levende is en het levende van de dode, alsof de man met hoofd en de man zonder hoofd dezelfde zijn, leven en dood, boven en onder de grond.

Boven de grond worden veel migranten geinterviewd, mensen die niet uit Parijs komen, maar uit andere landen. Maar onder de grond liggen in deze film ook veel buitenlanders: een Iraanse dichter, een Poolse componist, Chopin, een Italiaanse schilder, Modigliani, Jim Morrison, mensen die in een Duits concentratiekamp zijn gestorven, dit ondergronds orkest is internationaal. En het verschilt allemaal niet zo erg of je boven of onder de grond bent. De levenden en de doden zijn hier samen, communiceren met elkaar, althans, de levenden praten met, geven bloemen, een pen, een penseeltje, aan de doden.

Aan het slot van mijn voordracht zeg ik iets meer persoonlijks naar aanleiding van wat de striptekenaar Heuet in de film zegt over de ontdekking van Proust. Als Proust gelijk zou hebben, dan zou tijd een illusie zijn en dan hoeven we ook niet bang te zijn voor de dood want dan zijn we eeuwig, we bestaan forever. Maar als dat waar zou zijn, dan zouden we ook onze toekomst kunnen kennen, net zo vaag als dat we ons ons verleden herinneren. En nu is het vreemde, en dat is vast niet zo bedoeld door de maakster, dat twee keer in deze film iemand iets zegt dat daar op wijst.

De eerste is de man die mensen rondleidt op het kerkhof. Hij zit op een bankje als hij vertelt dat hij hier maar één keer per jaar gaat zitten om te gedenken. Wat gedenkt hij daar? De eerste ontmoeting met de vrouw van zijn leven. Hij vertelt het een en ander over haar. Maar hij zegt ook iets heel interessants: hij zegt dat hij haar daar ontmoette en dat toen de hele rest van zijn leven zich aan hem ontrolde: hij wist op dat moment in één oogopslag hoe het verder zou gaan met hem, in het gezelschap van haar. Eén van de dingen die uit dat toekomstbeeld naar voren sprongen: hij dacht: nu zal ik me nooit meer vervelen.

De tweede is striptekenaar Stéphane Heuet zelve. Hij zegt iets heel interessants. Hij las Proust en vond er niets aan. Vijftien jaar later las hij Proust opnieuw en hij werd door zijn boek gegrepen. Hij raakte er zo van onder de indruk dat hij op zoek ging naar het stripboek dat over het boek van Proust was gemaakt, omdat hij wel eens wilde zien hoe al die dingen die in het boek worden beschreven er nou eigenlijk echt uitzagen. Hij dacht: zo’n striptekenaar, die een strip maakt van dit meesterwerk, die moet zich natuurlijk heel erg goed documenteren, die gaat alles heel precies uitzoeken, reconstrueren, geloof maar dat een kamer van Proust er bij hem precies zo uitziet als hij er destijds moet hebben uitgezien. Dus ging hij naar zijn boekenwinkeltje en vroeg om de strip-versie van het meesterwerk van Proust. De verkoper, die later een vriend, een goede vriend zelfs van hem werd zei: dat boek bestaat niet. Hoe kan dat nou, dacht Heuet, dat boek moet toch bestaan? En dan: ik meende toch echt zeker te weten dat dat boek bestond. Maar goed, het bestond dus niet. En toen besloot hij om het dan maar zelf te maken. En dat werd die prachtige reeks waarmee hij wereldberoemd is geworden en waarmee hij de eeuwigheid zal ingaan, beroemd als de man die Proust zo briljant verstripte, befaamd forever. Maar als ik dat verhaal hoor, dan denk ik iets heel anders. Ik denk: omdat Proust gelijk heeft met zijn Madeleinekoekje, omdat Heuet gelijk heeft met zijn Proust-interpretatie volgens welke tijd een illusie is, daarom kon Heuet nog voordat hij één enkele tekening had gemaakt denken dat het boek dat nog niet bestond al bestond, hij wist op dat moment al dat hij de tekenaar was van de strip naar het boek van Proust. Hij ervoer dat toekomstbeeld niet als een mysterieus, vreemd iets, hij wist gewoon dat dat boek al bestond. Maar dat was niet zo. Hij moest het eerst nog maken.

Deze film gaat over de illusie van de tijd. En dat we daarom de dood niet hoeven te vrezen.

‘‘Forever’, Inleiding bij de film Forever van Heddy Honigmann’. Voordracht op de filmavond, georganiseerd door de studievereniging van sociologiestudenten SEC. Oude Manhuis Poort, zaal C317, op 22 november 2011. Met een naschrift multoblaadjes, 24 november 2011

Inleiding tot de film The Experiment. Over het Stanford Prison onderzoek van Zimbardo (2011)

De film The Experiment is spannend en onderhoudend, een echte Hollywood-productie met beroemde Amerikaanse acteurs, zoals Adrien Brody, die speelde in The pianist en in King Kong en Forest Whitaker, die speelde in The Last King of Scotland. Ze kondigen de film aan als ‘A fast paced thriller that will keep you guessing.’ En dat is het ook. De film biedt een avondje spannend amusement, gemaakt door regisseur Paul Scheuring, die eerder Prison Break maakte en die je zo’n karweitje wel kunt toevertrouwen. Een gelikte Hollywood-productie met alle ingrediënten. Geen schools saai filmpje met een Amnesty boodschap.

De film, uitgebracht in 2010, is een bewerking van Das Experiment, en dat is een Duitse film uit 2001. Die film was op zijn beurt gebaseerd op een boek, Black Box van Mario Giordano, en dat boek was gebaseerd op iets dat echt was gebeurd, niet in een boek, niet in een film, maar in de echte wereld. Dat moet je goed bedenken als je naar deze film kijkt, de basis ervan is een waar gebeurde geschiedenis.

De werkelijke gebeurtenissen waarop het boek en de twee films zijn gebaseerd staan bekend als het Stanford Prison Experiment. Dat is een wetenschappelijk experiment dat werd gehouden aan de universiteit van Stanford in het jaar 1971. Een professor van die universiteit, de sociaal-psycholoog Philip Zimbardo, bedacht dit experiment, waarmee hij in een experimentele situatie wilde onderzoeken hoe ver mensen bereid zijn te gaan onder heel bijzondere omstandigheden.

Eigenlijk wilde Zimbardo weten hoe het komt dat hele gewone alledaagse mensen wanneer ze in een bijzondere situatie zijn, bereid en in staat zijn om andere mensen pijn te doen en zelfs te doden. Dat dat zo is weten we maar al te goed. Denk aan de uitroeiïngskampen van Hitler in de tweede wereldoorlog. Hitler was misschien een gek die bedacht dat alle joden moesten worden doodgemaakt, maar om dat mogelijk te maken moesten tienduizenden heel gewone Duitse mensen, ambtenaren, cipiers, militairen, politiemensen, in heel Europa meewerken aan het systematisch opsporen en transporteren en vermoorden van miljoenen joodse mensen. Hoe is het mogelijk dat alledaagse mensen onder zulke omstandigheden ineens wrede beulen blijken te zijn?

Professor Philip Zimobardo organiseerde een experiment in de kelder van de Stanford universiteit. Hij zette daar 24 studenten. Er was niets bijzonders aan die 24 studenten: er waren rijke en arme, gelovigen en ongelovigen, slimme en domme, linkse en rechtse, witte en zwarte bij. Wel waren het allemaal jonge mannen, geen vrouwen. En ook waren het allemaal vrij stabiele mensen, geen mensen met een psychiatrische geschiedenis, geen studenten die wel eens een geweldsmisdrijf hadden gepleegd, geen alcoholici of drugsgebruikers, hij koos vooral hele gewone, psychisch gezonde proefpersonen uit. Hij zei tegen die studenten: dit is een psychologisch experiment. We gaan met zijn allen gevangenisje spelen. Jullie, die twaalf daar aan de linkerkant zijn de gevangenen en jullie, die twaalf daar aan de rechterkant, zijn de bewakers. De indeling in wie gevangene zou spelen en wie bewaker zou spelen was helemaal willekeurig. In de daar op volgende dagen speelden de studenten dat ze leefden in een gesimuleerde gevangenis. Gesimuleerd, want het was niet echt een gevangenis, het waren de kelders van hun eigen universiteit. Maar wat er gebeurde verbijsterde iedereen, de onderzoekers, de deelnemers, de leiding van de universiteit, het was een verschrikkelijke schok. De studenten die de bewakers moesten spelen bleken al na een paar dagen zo wreed en misdadig hun zogenaamde gevangenen te mishandelen, dat de leiding het hele experiment hals over kop moest stop zetten omdat er anders gewonden en mogelijk ook doden zouden kunnen vallen. Het hele experiment had twee weken moeten duren, maar na zes dagen werd het veel te gevaarlijk. Anders dan in deze film werd het hele experiment in werkelijkheid dus snel afgebroken. De auteur van het boek en de makers van de film vragen zich nu af: wat zou er zijn gebeurd als ze nog wat langer zouden zijn doorgegaan.

Het Stanford experiment is daarna nog wel eens herhaald en elke keer is de uitkomst hetzelfde: geef een groep mensen heel veel macht over een andere groep mensen en al snel zullen ze zich ontpoppen als sadistische beulen. En dat is een heel schokkende, maar ook interessante uitkomst.

Het Stanford experiment lijkt erg op en wordt ook vaak in één adem genoemd met het Milgram experiment, waarbij mensen dachten dat ze andere mensen dodelijke electrische schokken moesten geven, hoewel dat gelukkig niet echt zo was.

Het werpt licht op wat de bewakers in de concentratiekampen uitspookten met hun gevangenen, het werpt licht op wat er gebeurde in Rwanda toen de Hutu’s de Tutsi’s afslachtten, het werpt licht op de foto’s die we allemaal kennen van de Abu Graib gevangenis en de heel recente foto’s die deze week opdoken waarop je ziet dat Amerikaanse soldaten Afghaanse burgers dood maken, puur en alleen voor de lol.

Wat de film vooral laat zien is dat groepsdwang en een bepaalde sociale context zelfs van vreedzame mensen een soort monsters weet te maken.

Het is ook een treurige uitkomst: de solidariteit, de liefde, de warmte van mensen onderling slijt onder bepaalde omstandigheden sneller weg dan je zou denken en hopen.

En wat misschien het ergste van alles is: het blijkt dat er niet ergens diep in de menselijke ziel een soort rem zit ingebouwd, een geïnternaliseerde zelfcontrole die zegt: dit is te erg, dit mag niet. Wij zijn allemaal heel geciviliseerde mensen, we gedragen ons netjes tegenover elkaar, we zeggen sorry als we per ongeluk tegen elkaar opbotsen, we eten met vork en mes. Maar toch. Die beschaafdheid blijkt ook heel snel weg te kunnen schuren onder bepaalde condities. En dan is er helemaal geen garantie dat we ons niet zullen misdragen tegenover onze medemensen. Of je een Christen bent of een Moslim of je lid bent van het Humanistisch Verbond, het blijkt er niets toe te doen. De kampbeulen waren soms lid van de protestantse kerk of de katholieke kerk, niets biedt soelaas. Dat is waarom dat Stanford Prison Experiment zo griezelig is: er was geen rem.

En van die treurige menselijke eigenschap kunnen de leiders van genocidale regimes profiteren.

‘Inleiding tot de film The Experiment’ in het kader van de serie ‘Movies that matter’ voor leerlingen van 5 en 6 HAVO en VWO in bioskoop The Movies, Amsterdam, 24 maart 2011. (De andere inleider was Rein Gerritsen, auteur van de autobiografie Knock out. Van bankovervaller tot filosoof. 2009)

Discovering the Dutch. On the Dutch National Character (2011)

Welcome in the Netherlands. My name is Bart van Heerikhuizen and I teach sociology at the University of Amsterdam. I have been invited to tell you a few things about Dutch society.

Well, let’s start with this beautiful church. The church is called De Duif – the pigeon, or better still: the Dove. This is not a university building that formerly used to be a church, it is a real, functioning church, that we are allowed today for academic purposes. Next Sunday there will be an ecumenical service here, which means that Catholics and Protestants of different denominations can celebrate their shared Christian beliefs together. You can safely say that this place is a haven of religious tolerance and harmony and in that sense incarnates some of the most admirable elements in Dutch history. But this church is also used for concerts, shows, cd-recordings, fairs, receptions including the official welcome of the university and that is also an age-old Dutch tradition. Churches are places of worship, but that does not mean that you should not use them for other purposes as well. But this was originally a Roman Catholic parish church, built in 1857, on the exact same spot where once a smaller conventicle stood. The official name of the church is Sint Willibrord binnen de Veste, Saint Willibrord within the walls, but originally it was known as the Dove of Peace, later shortened to just the Dove, de Duif. So we are gathered together here with all these different nationalities in a building that is called the dove of peace. Isn’t that a good start?

For several years now I have had the privilege to play a role in this festive day, the official welcome for the new students from abroad. The International Student Network of the University of Amsterdam has organized it in many different locations, but they all share one peculiar element. I have delivered my official welcome speech in the protestant Western church, in the Lutheran church, which is also the auditorium of the University of Amsterdam, in the Mennonite church, and in De Rode Hoed. Maybe some Dutch students here believe that De Rode Hoed is not a church at all, but yes guys, de Rode Hoed used to be a conventicle as well. The oldest building of the university of Amsterdam, where everything started, is called de Agnietenkapel, originally a Roman Catholic chapel, dedicated to Saint Agnes and used by the sisters of the order of the holy Saint Agnes.

The University of Amsterdam is not a Christian university, like our Amsterdam couterpart, the Free University, but religious symbolism is all over the place and although the majority of the Dutch students in Amsterdam consider themselves non-denomenational, nobody thinks it is strange that I teach sociology in the Lutheran Church, that I adress students in the Western church, or that PhD’s are defended in the beautiful mediaeval chapel of Saint Agnes. This is one of the elements in Dutch society that may surprise you. You will meet amongst your fellow students and your teachers quite some agnostics and even outspoken atheists, but when you come to know them better there is often something very serious and moralistic in their attitude towards life that may strike you as profoundly religious. If you came to the Netherlands with all those stories in your head about window prostitution and free marihuana, you might have received the wrong impression. In many ways this is still a Christian society, although many of these Christians, go more often to church to attend a concert or a lecture than to worship.

Let me give you an example of the peculiarity of the Christian faith in the Netherlands. Amsterdam has an international reputation of being one of the attractive capitals for gay men and women, comparable to cities like Berlin or San Francisco. Every summer you can watch the gay parade on the canals of Amsterdam and that is really a spectacular event where hundreds of thousands of people travel to Amsterdam to cheer the gay men and women passing by on boats, outrageously dressed, provocatively dancing on beats that hurt at least my ears. Now you might think that the Christian churches in the Netherlands are a bit reluctant in embracing this trend. But that is not at all true. With the exception of a few extremely orthodox denominations with a small following, one might say that the protestant churches in the Netherlands are by and large supportive of gay rights and gay marriage, including the right of gay couples to adopt children. When a study was published indicating that the number of gays that are battered and beaten in the Netherlands appears to be on the rise, the Christian churches quickly vented their indignation. One Dutch sociologist has even suggested that this is one of the ways in which the Christian churches are able to draw a clear dividing line between themselves and the Muslems who live in the Netherlands. But also in progressive muslem circles the attitudes towards homosexuality seem to change. Even the immigrants quickly pick up the Dutch predeliction for tolerance, although for many people in the Netherlands they do not do it quickly enough.

Holland offers you a fascinating and sometimes bewildering mix of conservatism and very liberal attitudes. You may notice this even in the speech of Harm Versloot, later today, who represents the Amsterdam police here. He will tell you that yes, it is true, you are entitled to smoke marihuana in the Netherlands in the privacy of your own room. I know that the fact that a policeman in uniform says those things with a straight face is guaranteed to produce some raised eyebrows amongst some foreign students. But then he will add that the Dutch laws regarding drugs are in many ways pretty severe and if you don’t take them seriously, you may end up in jail. So beware, make no mistake, it’s a complicated game we play here. This is also true for society at large. The political party that is in the right wing corner of the political spectrum, the party for freedom, is also one of the staunchest supporters of gay rights and by the way also of animal rights, something you might not expect from the radical right. The political party at the extreme left wing corner of the political spectrum, de socialistische partij, is often charged with being surprisingly conservative, for example when they oppose changes in the organisation of the welfare state or when they oppose Europeanisation or globalisation. It is often said that the socialist party is in many respects a more conservative party than the Christian democrats who used to be the guardians of the great conservative tradition in the political arena.

For us, the Dutch, these dialectical interactions between conservative views and very liberal opinions are completely self-evident, we just don’t understand how anyone could think about those things in any other way, but for foreigners this seems baffling. When I try to explain to French students, who are used to the rhetoric of Jean Marie le Pen, that our right wingers are the most outspoken ennemies of any kind of antisemitism and unfailing supporters of the politics of Israel, they seem to have lost the way.

In your first months in the Netherlands, it is really difficult to make sense of this society. But I have a few sincere pieces of advice for you if you want to better understand in what kind of social universe you just have landed today. I am really serious about this and you write down the titles of the book and the two movies that I am going to mention.

First of all, I invite you to read some of the books that have been written about the Dutch. There are many books you can choose from, for example in the American Book Center on the Spui in Amsterdam, where you can find shelves filled with books about the Dutch, often written by Dutch journalists who take pride in describing their own tribe in the least flattering light imaginable. A good example is a book, called the Undutchables, very popular amongst expats, but I don’t like it. There is one book that I really like, Discovering the Dutch, On Culture and Society in the Netherlands. It is a collection of articles by serious specialists and it was edited by two authors, Emmeline Besamusca and Jaap Verheul. Keep that first name in mind. Besamusca. Go to the bookshop and ask for the book by Besamusca on Dutch culture and society. It offers you lots and lots of information about political life, economic relationships and the dilemma’s facing the Dutch welfare state. It contains historical chapters on the golden age, the tradition of tolerance, the great painters, Hugo de Groot, Descartes, Holland during the second world war. There is an interesting chapter on the three waves of feminism in Dutch society, in which you can read that we are at this very moment just in the middle of the third wave. In this book there is a very beautiful chapter by David Bos about religious diversification and secularisation, treating the topics with which I started my lecture. But there is also a great chapter on the problems of immigration and multiculturalism, that hold the Netherlands in their iron grip. There is even a chapter about you guys and that is called: the Netherlands seen through foreign eyes. Buy the book, read the book, it will be very helpful. Besamusca, discovering the dutch. Published in 2010 by Amsterdam University Press.

That is all very academic and serious, but maybe such a sholarly book does not suffice if you want to really feel what makes them tick, those strange Dutch people. In order to get a feel for these folks, there are two documentary movies that I encourage you to watch and I advise you to watch them the very same day, first the movie from 1963 and then the movie made in 2006. You can order them, buy them, rent them, but they are not presently in the cinema. The first one is half a century old, the second one is recent. The first one is made by the documentary movie maker that I believe to be the greatest Dutch documentary film director of the twentieth century, Bert Haanstra. The second one is made by a contemporary director, who is a self-reported admirer of Bert Haanstra, but who has developed a very different style, all of his own, Michiel van Erp. Van Erp is more tongue in cheek than Haanstra, more postmodern, and always a bit mischievous. The older movie, made in 1963, has been hailed in a prestigious election as the best documentary movie in the Netherlands since 1945. It is called in Dutch Alleman, but you can also buy or rent the English version and that one is called The Human Dutch and in another edition Everyman. That is the mirror of the Dutch around 1963. If you want to watch the contemporary Dutch, you should turn to Michiel van Erp and his movie Pretpark Nederland, theme park Holland, the amusement park that the Netherlands, according to Van Erp, has become. The movie was produced in 2006. Amazon.co.uk sells a version with English subtitles, but there is also an entirely English spoken version called A fun fair behind the dikes. It is mainly about the tourism industry in the Netherlands, but it gives you an extremely astute peek into the soul of this strange tribe living five meters under sea level.

Enjoy the thought provoking social, cultural and political climate in Holland, and especially in Amsterdam. There is a distinct possibility that when you are eighty years old and you look back on your life, you may arrive at the conclusion that the months you spent in Amsterdam were the decisive period in your entire life, the period when everything began to fall into place, when you became the person that you really are. And this may be the very first day of that crucial episode in your life. Be reflexively conscious of it, and, to quote Jerry Springer, ‘take care of yourself and of each other’. Amen.

‘Discovering the Dutch’. Introductory Speach for the foreign students in Amsterdam, at the Official Welcome, organized by the International Student Network, in the church De Duif, Amsterdam, January, 27, 2011

Be kind rewind. Over vervreemding in de film van Michel Gondry uit 2008 (2011)

De hoofdrol in de film Be kind, rewind wordt gespeeld door een videotheek. Toen er nog geen DVD’s, BluRay-schijfjes en downloadable videobestanden waren, huurden de mensen bij een zogenaamde videotheek hun favoriete films in de vorm van een zogenaamde videocassette. Dat was een opgespoelde magneetband in een cassettehouder die je, anders dan een disk, van voren naar achteren moest afspelen op een videorecorder. Was hij aan het einde gekomen, dan was dat meteen ook het einde van de film. Bracht je de videocassette terug naar de videotheek, dan vroeg de videotheekhouder: ‘Heeft U hem wel teruggespoeld?’ Dat moest, het gold als een vriendelijk gebaar tegenover de volgende gebruiker die zijn filmavondje niet wilde beginnen met het terugspoelen van een videoband. Wees aardig, spoel het bandje na gebruik even terug. In het Engels rijmt het: be kind, rewind. In Amerika zat er vaak een sticker met die drie woorden op de cassette. In deze film is Be kind, rewind, de naam van de videotheek.

De film werd uitgebracht op 25 januari 2008. Ik zag hem in de bioskoop, kort nadat hij uitkwam en ik dacht meteen: die moet ik laten zien aan de studenten aan wie ik vertel over Marx, Durkheim en Weber, dat zit er allemaal in.

De film werd geregisseerd door de Franse filmmaker Michel Gondry en dat was voor mij al genoeg reden om erheen te gaan. Michel Gondry immers was de maker van een meesterwerk, de film The Eternal Sunshine of the Spotless Mind. Die film, geschreven door Charlie Kaufman, de scenarist die ook het verhaal schreef van een ander meesterwerk, namelijk de film Being John Malkovitch, gaat over een stelletje dat naar een bedrijf gaat dat delen van je geheugen kan weggummen. Het is een prachtige romantische science fiction film. Eigenlijk het tegendeel van Total Recall, deleted memory. Verder is Michel Gondry de maker van geweldige videoclips, zoals het onovertroffen Star Guitar van de Chemical Brothers en Come into my world van Kylie Minogue, een soort Esscher film onder de muziekvideo’s.

En er was nog een reden: de acteur Jack Black. Die vond ik echt geweldig in de film High Fidelity, waarin hij ook in een klein winkeltje staat, een platenzaak. Toen was zijn partner John Cusack, nu werkt hij samen met Mos Def in precies zo’n klein sympathiek winkeltje. En hij doet weer even gestoord.

Het verhaaltje van de film is heel simpel: in een arme buurt van het stadje Passaic staat een wat verlopen videotheek, die wordt gerund door een zekere Elroy Fletcher, gespeeld door de beroemde zwarte acteur Danny Glover, die iedereen wel kent als de partner van Mel Gibson in de vier Lethal Weapon films. Het verhuurbedrijfje is al in 2008 erg achterop geraakt, want ze verhuren alleen maar videobanden voor slechts één dollar en geen DVD’s en dat was ook in 2008 al een teken dat je niet erg slim meegaat met de tijd.

Elroy moet een tijdje weg en vertrouwt zijn zaak toe aan Mike, die wordt gespeeld door Mos Def. Mike probeert vooral de lastige Jerry Gerber buiten de winkel te houden, want dat is weliswaar een grappige kerel, maar als hij in de zaak is gaat alles waar hij maar in de buurt komt geheid kapot. Dan gebeurt er iets dat ik nu niet ga vertellen, spoiler, spoiler, het is veel te leuk om het hier te onthullen. Maar het komt er op neer dat als mevrouw Falewitz, prachtig gespeeld door Mia Farrow, de winkel binnenkomt om de film Ghostbusters te lenen de verkoper beseft dat er helemaal niets meer op die band te zien is; hij is gewist. Hij zegt dan tegen Mia Farrow: ‘Komt U straks maar terug, we moeten even iets doen om Uw film weer in orde te maken.’ En dan heeft hij een groot probleem: hoe komt hij zo gauw aan de videoband van Ghostbusters? En dan bedenken hij en zijn vrienden een schitterend plan: ze gaan Ghostbusters zelf in een paar uur opnemen. Daarna wordt het verhaal steeds ingewikkelder en raken de makers een beetje de kluts kwijt, maar het blijft heel onderhoudend. Zo komt er ergens een advocate voorbij, die wordt gespeeld door Sigourney Weaver en die kennen we natuurlijk allemaal als Dana wier lichaam wordt geincarneerd door Zuul, de gatekeeper, in Ghostbusters één. Tsja, je moet je klassieken wel een beetje kennen: zo komen ook nog Back to the Future, Driving Miss Daisy, When we were kings, King Kong, Robocop en The Lion King even voorbij. De critici vonden het een beetje saai en gaven niet zo veel sterren aan de film, het was geen kassakraker, maar ik vond hem geweldig, misschien wel omdat ik er zo veel sociologie in herkende. Eigenlijk is de film van begin tot eind een kritiek op het massa-amusement, de door grote filmmaatschappijen gedomineerde cultuur. Neem je eigen cultuur terug in eigen handen, dat is het stille signaal in de film.

Op 22 februari 2008 schreef de Amerikaanse filmrecensente Ann Hornaday een recensie in The Washington post, die eindigde met een zin, die ons herinnert aan Marx: ‘Workers of the world unite, you have nothing to lose but your chains.’ Hornaday vatte de film in deze slotzin samen: ‘Finally, “Be Kind Rewind” represents its own sweetly insurgent call to action: Watchers of the world, unite, and seize the means of cultural production. You have nothing to lose but your chain stores.’

Wat je in de film natuurlijk herkent is het begrip vervreemding. Wij laten ons vertellen hoe we moeten denken, hoe we moeten voelen, waarom we moeten lachen, waarom we moeten huilen, door een stel rijke mannen in Hollywood, die toch vooral gespecialiseerd zijn in het verdienen van zo veel mogelijk geld. Dat moeten we ons niet langer laten aandoen. Nu leven we in een tijd dat we zelf de culturele productiemiddelen in handen hebben. Iedereen kan zijn eigen film maken. DIY, Do It Yourself.

Interessant: sinds het uitkomen van de film, drie jaar geleden, is Youtube heel erg groot geworden. Youtube is natuurlijk de hemel van al die DIY-filmpjes. Eigenlijk heeft deze film iets profetisch, het kondigt aan wat er daarna is gebeurd, op Youtube (en misschien ook nog wel een beetje op Youporn, waar mensen de oude pornografische commerciële producties vervangen door hun in de eigen slaapkamer in elkaar gezette versie van een eigen vrijpartij.) En de grote media, zoals CNN, maken steeds meer gebruik van de filmpjes die de kijkers zelf maken als een soort amateur-reporters.

Maar er lopen ook lijnen naar bij voorbeeld Durkheim. In deze film zie je hoe een kleine buurtgemeenschap wordt hersteld, hoe mensen die elkaar nauwelijks nog kenden, die langs elkaar heen leefden, ineens gaan samenwerken bij het organiseren van films, of het organiseren van een dag gewijd aan de jazzpianist en zanger Fats Waller. Het gaat ook over verloren en hervonden gemeenschapsgevoel, om wat Putnam noemt: the decline and revival of community.

De film gaat ook over wat Simmel objectieve en subjectieve cultuur noemt. Cultuur die als bijna een vijandige macht tegenover je staat, als een massief blok, iets waarin je jezelf helemaal niet meer herkent, en cultuur die jouw eigen vingerafdrukken draagt, subjectieve cultuur, cultuur die je ziet als iets eigens.

En tenslotte herken ik overal in de film de begrippen dehumanisering en onttovering van Max Weber. Het is een film tegen de homogenisering: minder keuzes, meer kopieën. Het is een film tegen de rationalisering, bureaucratisering, McDonaldizering. We leven in een doorgerationaliseerd, gestroomlijnd, voorspelbaar geworden, spanningsloos, op geld en winst gericht universum en dat is ook precies wat we willen. Maar soms maakt ons dat melancholiek en maakt zich een verlangen van ons meester, terug naar de tijd dat nog niet alles vast lag, dat je nog verrast kon worden, dat er nog plaats was voor het onverwachte. Maar de film is veel optimistischer dan de theorie van Weber. De gemeenschap kan opnieuw worden uitgevonden. De waardering voor het handwerk van een klein groepje gepassioneerde filmliefhebbers is niet verdwenen, mensen kunnen daar weer van overtuigd raken. De mensen blijken een film veel leuker te vinden als ze er zelf een rol in spelen, als ze zien dat het echt hun eigen werk is. De film zegt: het kan, we kunnen het doen, maar dan moeten we er wel hard aan werken en niet alles accepteren wat over ons wordt uitgestort.

‘Be Kind, Rewind’. Inleiding en nawoord bij de film Be Kind, Rewind van Michel Gondry (2008), vertoond voor de eerstejaars-studenten in de sociologie in de VOC-zaal van het Bushuis op 2 februari 2011.

 

Over de film Svyato van Victor Kossakovsky (2010)

Toen ik hoorde dat ik mijn collega-sociologen een korte film mocht laten zien, wist ik meteen welke dat moest worden: de film Svyato van Victor Kossakovsky uit 2005. Elke socioloog, elke antropoloog, elke psycholoog moet die film een keer gezien hebben, vind ik.

Ik heb de film ontdekt door het programma Zomergasten in de zomer van 2007. Later vond ik hem op het internet. Ik heb hem sindsdien wel een keer of acht laten zien in groepen studenten. Dat doe ik altijd als ik het werk behandel van George Herbert Mead, Mind, Self and Society. Want in deze film zie je hoe het zelf ontstaat, hoe reflexief zelfbewustzijn, bewustzijn van het eigen ik, tot stand komt. Veel dichter er bovenop kun je eigenlijk niet zitten. Hier ontstaat zelfkennis. En meteen ook eenzaamheid. Zo noemt de maker zijn werk: een film over zelfkennis en eenzaamheid.

Svyato is een Russisch jongetje van twee jaar oud dat zichzelf in de spiegel ontdekt. Zijn vader, Victor Kossakovsky, een Russische filmmaker, zag hoe zijn eerste kind zichzelf in de spiegel ontdekte en hij vond het zo jammer dat hij dat magische moment niet op film had vastgelegd dat hij een tweede kind maakte. En toen dat kind de leeftijd naderde waarop je jezelf in een spiegel begint te herkennen, plaatste de vader een spiegel in een hoek van de kamer, hij zette er twee camera’s voor en nog een camera er achter, alle drie HD-kwaliteit en dat was alles. Toen  ging hij filmen wat er gebeurde als zijn tweejarige zoontje in die kamer kwam en die spiegel zag.

Het jongetje heet Svyato, wat kort is voor Svyatoslav, maar svyato betekent ook blij, helder, gelukkig en ook: beschouwd als heilig.

Deze film is geen wetenschappelijk verslag. Het is kunst, een poëtische impressie van wat het is om reflexief te zijn. Er zitten dichterlijke beelden in en je hoort romantische pianomuziek, het is een sfeer-film. Het is ook welbewust extreem saai gefilmd, soms neemt de maker wel een paar minuten achter elkaar een lege gang in beeld of een in de wind golvende vitrage. De film duurt 33 minuten.

Het is ook niet zo dat je het moment ziet dat het jongetje zichzelf in de spiegel herkent. Het is een heel geleidelijke ontdekking, waarbij hij eerst nog een jongetje ziet in de spiegel en pas later ontdekt dat hij dat zelf is, maar wat er in zijn hoofd gebeurt weet je niet; wat je ziet zijn beelden van een tweejarige die naar een spiegel kijkt.

Er staat ook een camera achter de spiegel, het is een zogenaamde doorkijkspiegel en dat geeft soms een heel mooi effect. Soms zie je het jongetje voor de spiegel, weerspiegeld in de spiegel, soms zie je hem van opzij, soms van achter de spiegel.

Svyato is een jongetje, geen meisje. Maar hij heeft lange blonde haren en hij lijkt erg op een meisje. Dat geeft aan de beelden ook een romantisch element.

Marjoleine de Vries schreef er in 2008 dit over, ik citeer:

‘Een kind dat zit te spelen. Het schenkt denkbeeldige thee in een kopje, doet of het een plakje worst of cake afsnijdt, giet de hete thee in een schoteltje, slurpt dat leeg, allemaal in volledige overgave aan het spel. Het loopt een gang in, naar de kinderkamer, en daar in de hoek staat een spiegel. Het kind reageert even. Loopt weg. Speelt. Komt terug, blijft langer voor de spiegel staan, beweegt ervoor, loopt weer weg. Komt weer terug, slaat op de spiegel, trekt bekken, kijkt tussen de benen door, mept zeer hard op de spiegel. Loopt weg. Enz.

Meer is het eigenlijk niet. Tussendoor zien we één of twee keer een vijver in een herfstig park met een brug daarover en iemand die in het water kijkt, waarin hij weerspiegeld wordt, maar dat zien we niet erg nauwkeurig. Ook zien we een eend die in het spiegelende water duikt en doormidden gesneden wordt en tegelijkertijd verdubbeld: twee eendenstaarten glanzend helder en nergens een kop.

De verdrijving uit het paradijs van de wereld waarin je ongezien bestaat, dat is wat de film laat zien. En daarmee toont Kossakovsky dat paradijs ook, en daardoor weet je ineens dat je het verloren hebt – en het mist. Op de grond zitten en spelen dat je thee inschenkt, ongezien, ook door jezelf. Dat leek plotseling, kijkend naar deze film kijkt, de mooiste uitbeelding van geluk.’

Einde van het citaat

Ik heb de film nu een keer of acht gezien. Maar soms durf ik hem haast niet aan mijn studenten te laten zien, want elke keer schiet ik weer vol bij de scène aan het einde, wanneer ineens de filmmaker zelf, de vader dus, in beeld komt en tegen Svyato zegt: ‘Waar is Svyato?’ In de derde persoon. ‘Waar is Svyato?’ Dan wijst Svyato naar zichzelf in de spiegel. Dan zegt de vader: ‘Ja, dat ben jij, zo zie jij er uit.’ En dan strijkt hij door de haren van Svyato. En dan vraagt de vader: ‘Vind je het leuk hoe je er uit ziet?’ En Svyato zegt: ‘Da’. En dan zegt Svyato: ‘Dat ben ik, ik.’ En dan gaat hij zijn haren heel netjes naar achteren strijken met zijn handen. Wel vijf, zes keer. En het is altijd op dat punt van de film, vlak voor het einde, dat ik volschiet, steeds weer, en ik weet werkelijk niet waarom. Dan zegt hij nog een keer: ‘Dat ben ik.’ En dan geeft hij de spiegel een kusje en zijn vader een kusje en de camera een kusje. En dan komen er nog een paar dromerige afsluitende beelden van Svyato als schim achter de bewegende vitrage en nog een keer de persoon op het bruggetje die kijkt naar zijn eigen reflectie in het water en dan is de film voorbij en tegen die tijd is de docent ook weer toonbaar voor zijn studenten.

‘Over de film Svyato van Victor Kossakovsky.’ Notitie voor een voordracht voor de Amsterdamse sociologie-staf, ter inleiding van de film Svyato. Spinhuis, 22 december 2010.

 

Bewegende beelden in het onderwijs. Van de onderwijsfilm tot PowerPoint beelden (2009)

Die lichte celluloidgeur in het filmlokaal van de Rijksleerschool in Haarlem omstreeks 1958, die is nog beschikbaar in mijn persoonlijk geur-archief. Eens in de drie weken ging de zesde klas naar die ruimte om er een film te bekijken, die was uitgebracht door de Stichting De Nederlandse Onderwijs Film. Eerst verschenen de letters N, O, F en dan begon de film. Bergbeklimmers in de Alpen. Dat ik me juist die titel herinner komt doordat de onderwijzer de film na gebruik moest terugspoelen en hij deed dat met behoud van beeld. Onvergetelijk hoe die bergbeklimmers achteruitlopend de Alp weer af holden. Gedurende de hele film zaten we ons te verkneukelen op die laatste vijf minuten.

Zo begon in mijn leven de ondersteuning van het onderwijs door bewegende beelden. De NOF was overigens opgericht in 1941 en wel door de Duitse bezetter. In het gebruik van de Heerlijke Nieuwe Media liepen ze voorop, die nationaal socialisten.

Daarna kwam de schooltelevisie en in de jaren zestig zorgde vooral de Britse Open Universiteit ervoor dat ook in het hoger onderwijs steeds meer bewegende beelden de collegezaal binnen kwamen. De eerste sociologische onderwijsfilm die ik zag, omsteeks 1972, was van de Open Universiteit en toonde een saai interview met een langharige slungel op een barkruk: Howard Becker. Later, in het midden van de jaren zeventig, zeulde ik een loodzware Sony videorecorder met spoelenbanden naar de collegezaal om de film ‘Vastberaden, maar soepel en met mate’ van Hofland, Keller en Verhagen voor de eerstejaars-studenten te vertonen.

Inmiddels wordt in het onderwijs op alle niveau’s en dus ook in het sociologie-onderwijs aan de universiteiten druk gebruik gemaakt van bewegende beelden, soms ingebed in een powerpoint-presentatie, soms ook los daarvan geprojecteerd. In een college over Norbert Elias zien de studenten nu hoe de oude heer zijn baantjes trekt in het zwembad, in een les over Pierre Bourdieu zijn ze er getuige van hoe de beroemde Fransman op straat wordt lastiggevallen door een hysterische fan (‘Uw werk heeft mijn leven veranderd’).

Maar nu begint het pas serieus te worden. Het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid in Hilversum bezit 700.000 uur radio, televisie, film en muziek. Zie daarvoor: www.beeldengeluid.nl  Via de aan Beeld en Geluid gelieerde site Academia (www.academia.nl) is het mogelijk om fragmenten uit het audiovisuele archief van Beeld en Geluid te bestellen en om daar dan met een zogenaamde virtuele snijmachine precies dat ene stukje dat men in de collegezaal wil tonen uit los te maken en in te bedden in de eigen presentatie. Academia biedt – en ik citeer – ‘duizenden uren streaming content voor het hoger onderwijs in Nederland’. Degenen die werkzaam zijn bij een instelling voor hoger onderwijs in Nederland die klant is van Surfnet (en dat zijn de meeste Nederlandse universiteiten en hogescholen) kan gebruik maken van deze nieuwe mogelijkheden. Eindelijk kun je ze nu aan je studenten laten zien: dat stukje uit het Journaal over het medicijn van professor Buck tegen AIDS, dat fragment uit Netwerk over methadonverstrekking, die aflevering van Zembla over de doodstraf in de Verenigde Staten, die assertieve scholieren uit een onvergetelijke documentaire over het Barlaeus-gymnasium, die opportunistische meneer uit In Europa die eerst de Berlijnse muur had ontworpen en later zelf ook weer op de afbraak van de muur had toegezien, die zwarte dames en heren uit Andere Tijden die in de jaren vijftig op de Brusselse Expo werden tentoongesteld als waren het exotische dieren…. En natuurlijk al die juichende televisieprogramma’s over het gebruik van de Heerlijke Nieuwe Media in het onderwijs.

‘Bewegende beelden in het onderwijs.’ In: Sociologie Magazine.  Jaargang 17, nr. 3, september 2009. p. 9

Opkomst en ondergang van Jonestown (2008)

Amerika is een domineesland. Nederland was dat vroeger ook, maar sinds Ter Braak in 1931 het essay ‘Afscheid van domineesland’ publiceerde, heeft de secularisering zich hier stevig doorgezet, ook al poogt menige subtiele socioloog dat onweerlegbare feit te nuanceren. Toen Nederland nog een domineesland was, verweten we Amerika dat het een materialistisch, platvloers, goddeloos land was. Nu Nederland geen domineesland meer is, verwijten we Amerika dat het een land is waar dominees een veel te grote rol spelen, zowel in het dagelijks leven als in de politiek. Als Amerika niet lijkt op Nederland, dan moet er wel iets mis zijn met Amerika.

Dat Amerika een domineesland is, hoeft op zich natuurlijk nog geen reden te zijn om dat land, zoals Ter Braak het noemde, ‘af te wijzen’. Het hangt er maar van af wat voor dominees er de dienst uitmaken. In Nederland bestaat het idee dat Amerikaanse dominees griezelig conservatieve mannen zijn, voortdurend prekend over de apocalyps, door en door racistisch en in politiek opzicht sympathiserend met de uiterste rechtervleugel. Dat is erg overdreven. Er zijn ook in de Verenigde Staten heel veel dominees die de kansel gebruiken om zich uit te spreken tegen racisme, tegen grote inkomensverschillen en ook tegen de oorlog in Irak. De beroemdste dominee van de VS, Martin Luther King, was een zeer vooruitstrevend man, wat de Amerikanen niet belet om hem tot op de dag van vandaag te zien als één van hun grootste landgenoten. Ik schrijf deze woorden op 21 januari: terwijl in Europa de koersen naar beneden duiken, blijft de Dow Jones index onbeweeglijk, want vandaag vieren ze in de Verenigde Staten Martin Luther King Day en dan moet zelfs Wall Street even zwijgen.

The reverend James Warren Jones (1931-1978) was een Amerikaanse progressieve dominee, iemand die geen gelegenheid voorbij liet gaan om zijn linkse meningen te laten horen. Vanaf 1964 was hij predikant in Indianapolis en daar was men niet erg gecharmeerd van zijn felle antiracisme. Jim Jones en zijn vrouw Marceline, die zelf blank waren, beleden hun afkeer van het racisme niet alleen in theorie; ze adopteerden ook twee kinderen met een gekleurde huid, en dat viel slecht in Indianapolis, waar in de jaren zestig rassendiscriminatie voor veel mensen nog vanzelfsprekend was. Wikipedia meldt dat ze het eerste blanke echtpaar waren in de staat Indiana dat een ‘African American Child’ adopteerde. Jones hield het niet vol temidden van zoveel vijandigheid en begon een nieuwe religieuze gemeenschap in Redwood Valley, California. Ook hier preekte de linkse dominee over de gelijkheid tussen de rassen en meer en meer ging hij ook fulmineren tegen de grote verschillen tussen rijk en arm. Hij pleitte voor wat hij noemde apostolic socialism.

De kerk van Jones groeide snel, er kwamen veel zwarte kerkgangers bij, de dominee was heel populair bij jongeren, maar opvallend genoeg trok hij ook veel ouderen. Zijn diensten hadden die typisch Amerikaanse wildheid die wij associeren met de pinkstergemeente: swingend zingen, vrolijk dansen, spreken in tongen en zo nu en dan een miraculeuze genezing. Over het algemeen hebben witte Nederlanders daar niet zo veel mee op, maar in Amerika is die effervescence collective minder uitzonderlijk, zoals degenen weten die de indrukwekkende Amerikaanse film Jesus Camp (warm aanbevolen) hebben gezien.

Jones was the right man at the right place. Juist toen hij in Californie aankwam, toverden de hippies San Francisco om tot the City of Love; de beweging tegen de oorlog in Vietnam, waarmee Jones het natuurlijk helemaal eens was, kwam op gang; de strijd tegen de discriminatie kreeg een nieuwe impuls. In San Francisco werd door linkse activisten gezegd: als je mensen nodig hebt voor een demonstratie, is een telefoontje naar de kerk van Jones voldoende. Niet alleen heb je al snel een paar honderd demonstranten bij elkaar, je hebt dan ook een groep die prachtig oogt in het TV-journaal: mannen en vrouwen, ouderen en jongeren, blanken en zwarten.Wanneer linkse politici in San Francisco campagne voerden, zorgden ze ervoor dat ze met Jim Jones op de foto kwamen; dat leverde stemmen op.

Maar de kerk van Jones kwam ook nu weer onder vuur te liggen. Er waren beschuldigingen van belastingontduiking en van ongewenste intimiteiten door de dominee. Jones trok de conclusie dat de religieuze gemeenschap waarvan hij droomde niet op Amerikaanse bodem kon worden gerealiseerd. (Zijn tegenstanders zeggen: de grond werd hem te heet onder de voeten.) Met negenhonderd aanhangers reisde hij in 1977 naar Guyana en daar, midden in de jungle, verrees een self supporting landbouwgemeenschap, die natuurlijk de naam droeg van de visionaire stichter: Jonestown. Hier zou the People’s Temple, zoals de gemeenschap nu heette, bewijzen dat het mogelijk was om een samenleving te laten functioneren, die niet werd ontsierd door racisme en die was gebaseerd op principes van gelijkheid, godsdienstigheid en socialisme.

Over deze utopische gemeenschap is door de regisseur Stanley Nelsen een film gemaakt, die op 2 januari 2008 werd uitgezonden door de VPRO: Jonestown, the Life and Death of Peoples Temple, uitgebracht in de Amerikaanse bioskopen in het voorjaar van 2006. Ik heb die film gezien en mij overkwam iets wat me niet vaak gebeurt: ik kon er na afloop letterlijk niet van slapen. De film vertelt het verhaal van Jones zoals ik het hierboven heb beschreven, maar met veel meer details en aan de hand van interviews. Kijkend naar de eerste helft van die film weet je al dat er iets verschrikkelijks staat te gebeuren, maar dat verhaal ontwikkelt zich pas in het laatste half uur van deze schitterende documentaire.

Familieleden van degenen die waren vertrokken raakten verontrust door berichten die ze uit Guyana ontvingen. Het zou die bewoners van Jonestown, die wilden terugkeren naar de VS, onmogelijk worden gemaakt om de gemeenschap te verlaten. Degenen die de regels overtraden zouden zwaar worden mishandeld. Het kamp zou worden bewaakt door gewapend personeel. Zoals dat gaat in Amerika werd een senator benaderd met het verzoek om zijn politieke gewicht in te zetten en een onderzoek te entameren. De man die voor deze kwestie werd gevraagd was US Congressman Leo Ryan, vertegenwoordiger voor Californië en dat was een man die, zoals het in de film wordt gezegd, ‘didn’t take no for an answer’. Nadat hij eerst een poos aan het lijntje was gehouden, besloot hij om een vliegtuig te huren en met een delegatie journalisten zelf een bezoek te brengen aan de gemeenschap in Guyana om daar met eigen ogen vast te stellen wat er nou eigenlijk waar was van al die spookverhalen. In de documentaire zie je de senator door het kamp lopen, praten met de bewoners, lachen, handen schudden. Aan het eind van vrijdag, 17 november 1978, de laatste dag van het bezoek, spreekt Ryan door een microfoon de in de aula (het paviljoen) bijeengestroomde gemeenschap toe, zoals de voorzitter van de visitatiecommissie sociologie dat ook doet aan het einde van het visitatiebezoek. Hij zegt: ‘Ik heb met veel mensen gesproken, er is natuurlijk wel kritiek, but whatever the comments are, there are some people here who believe that this is the best thing that happened to them in their whole life.’ De aanwezigen barsten uit in een luid opgelucht gejuich en applaus, er klinkt aanstekelijke jaren zeventig soulmuziek en er wordt gedanst. Je kijkt naar die beelden met een glimlach op de lippen: zo ziet oprecht idealisme er dus uit in zijn lieflijkste vorm. Stralende zwarte omaatjes, kleine kinderen die dansen, een mooie moeder met een prachtige baby op schoot… Ik moet eerlijk bekennen dat ik dit stukje van de film nu al vele malen heb bekeken. Want al deze mensen – de senator, de journalisten, de oude dametjes, de spelende kinderen, de aantrekkelijke jonge moeders en ook Jim Jones zelf… vier en twintig uur later waren ze allemaal dood.

De volgende ochtend, 18 november1978, stopten enkele bewoners van Jonestown stiekem briefjes in de jaszak van de senator waarop stond dat ze mee terug wilden vliegen naar Amerika, dat ze hier eigenlijk gevangen werden gehouden. De senator sprak erover met Jim Jones, de sfeer werd met het uur grimmiger, Ryan werd plotseling aangevallen door een man met een mes, hij verliet het kamp met bebloed overhemd, de delegatie trok zich terug bij het vliegtuig en was van plan om hals over kop te vertrekken, maar toen, plotseling, werd het vuur op ze geopend. De senator, vier journalisten en iemand die het kamp wilde onvluchten, werden doodgeschoten. Enkele uren later vertelde Jones aan de snel opgetrommelde leden van zijn gemeenschap dat de Verenigde Staten op een verschrikkelijke manier wraak zouden komen nemen en dat nu het moment was aangebroken om waardig afscheid te nemen en de laatste reis collectief te aanvaarden. Alle leden van de groep moesten zelfmoord plegen, ‘revolutionary suicide’ zoals hij het noemde. Er bleek een grote hoeveelheid vergif klaar te liggen om dit mogelijk te maken. De ouders moesten hun eigen kinderen het gif toedienen en hun stervende kinderen bijstaan; daarna moesten ze zichzelf het leven benemen. Sommigen deden dat vrijwillig, anderen poogden te vluchten, maar zij werden doodgeschoten door de gewapende bewakers of ze kregen het gif onder dwang ingespoten. Het handjevol dat erin slaagde om aan deze hel te ontsnappen kan het in de documentaire nog navertellen. Onder de 909 mensen die stierven waren 276 kinderen. Sommigen noemen het collectieve zelfdoding, maar veel geinterviewden noemen het massamoord.Van dit alles zijn geen beelden, maar in de documentaire hoor je een geluidsband waarop deze eindscene van begin tot eind is vastgelegd. Huilende kinderen, bloedstollend gegil van babies in hun doodsstrijd, en daar overheen de bezwerende stem van dominee Jones: ‘There’s nothing to death. (…) It’s just stepping over to another plane. Don’t be this way. Stop this hysterics. This is not the way for people who are Socialists or Communists to die. No way for us to die. We must die with some dignity.(…) Mother, Mother, Mother, Mother, Mother, please. Mother, please, please, please. Don’t. Don’t do this. Don’t do this. Lay down your life with your child.’

Amerika is een domineesland. Het is een geruststellend idee dat veel van die Amerikaanse dominees heel erg antiracistisch zijn, politiek links en fel gekant tegen de oorlog. Zolang Amerika nog wordt bevolkt door een flink aantal van zulke progressieve predikanten hoeven we niet bevreesd te zijn voor de ondergang van het ochtendland. Or should we?

‘Opkomst en ondergang van Jonestown: een Amerikaans verhaal’. In: Sociologisch Mokum, themanummer: De Rise & Fall van de VS. Jaargang 11 (2007-2008), nummer 3. januari 2008. pp. 42-43. Herdrukt in: Bart van Heerikhuizen, Multoblaadjes. Diemen: AMB, 2013. pp. 104-109.

Op naar 56-up. Over de beroemde Britse TV-reeks van Michael Apted (2006)

Nederlanders kijken meer dan drie uur per dag naar de televisie; waarschijnlijk zitten studenten in de sociologie daar flink boven. De ergste dief van hun tijd is de TV. Je merkt het in werkgroepjes: zelden wordt er gerefereerd aan een artikel, maar een groot deel van de studenten blijkt de avond tevoren te hebben gekeken naar Oprah of Doctor Phil. Een docent die in een college een verwijzing maakt naar Buffy the Vampire Slayer, ziet veel blijken van herkenning. Toen de laatste aflevering van Sex and the City voorbij was, schoten de tentamencijfers omhoog.

De studenten die het zo druk zeggen te hebben dat ze aan het bestuderen van de literatuur niet toe komen, zou ik graag adviseren: zet die TV bij het grof vuil! Dat levert je drie tot vijf extra uren op! Per dag!

Toch heeft de televisie juist de sociologisch geïnteresseerde kijker veel te bieden. Het mooiste sociologische programma van de laatste jaren is een Britse serie die wordt uitgezonden met tussenpozen van zeven jaar. In 1964 maakte het programma ‘World in Action’ een aflevering rond twaalf zevenjarige kinderen die afkomstige waren uit verschillende klassen. Het motto luidde: ‘Give me the child until he is seven and I will show you the man.’ De kijkers zagen interviews met deftige jongetjes en meisjes, die al precies wisten aan welk college in Oxford ze rechten zouden gaan studeren en met volkse kinderen, die zich geweldig verheugden op een carrière als huisvrouw of taxichauffeur. Enkele jaren later kwam iemand op het idee om diezelfde kinderen op 14-jarige leeftijd tot middelpunt van een vervolg-uitzending te maken onder de titel: ‘Seven plus seven’. De parmantige sjieke jochies van weleer bleken veranderd in mokkende pubers. De kijkers waren enthousiast en dus kwam er zeven jaar later, in 1977, een programma onder de naam 21-Up. En daarna volgden de afleveringen 28-, 35-, 42- en, in het jaar 2005,  49-Up. Het is telkens ontroerend om de deelnemers terug te zien. In de recentste aflevering werd het programma zelfs reflexief: de maker, filmregisseur Michael Apted, liet de 49-jarigen vertellen over hoe ze het vonden om elke zeven jaar deze invasie van hun privacy te moeten verdragen. Eén van de sjieke jongetjes uit 1964 zei als 49-jarige dat het voelde als het drinken van een bekertje gif, eens in de zeven jaar.

Het mooiste van het programma is dat het je iets laat zien dat moeilijk waarneembaar is: het verstrijken van de tijd. Je ziet de modes veranderen, je hoort zelfs hoe de taal verandert, alleen de klasseverschillen lijken onverwoestbaar. Het komt natuurlijk mede doordat de makers van meet af aan dat aspect hebben verkozen te benadrukken, maar toch is de conclusie onontkoombaar dat de klassemaatschappij nog altijd goed functioneert, zeker in Engeland.

Voor die sociologie-studenten die tegenwoordig steeds vaker zeggen dat het met de sociale ongelijkheid in ‘de moderniteit’ best wel meevalt, biedt zo’n serie stof ter overdenking. Nee, ze moeten hun televisietoestel toch nog maar even niet bij het grof vuil zetten.

‘Op naar 56-Up’. In: Facta, jaargang 14, nummer 1. maart 2006. p. 3.