Berichten

De moeilijke twee minuten stilte. Over de dodenherdenking op 4 mei. (2014)

Vier mei, de dag dat iedereen in Nederland denkt aan het verschrikkelijke, is de belangrijkste dag op de nationale kalender. Het is geen kleinigheid, al die Nederlanders, oud en jong, rijk en arm, SP of PVV, gelovig of atheïst, hoogopgeleid of laaggeletterd, die dan allemaal even denken aan wat er is gebeurd tussen 1940 en 1945. Maar er is ook een triviaal probleem op deze dag, een probleem dat elk kind zich realiseert, maar dat veel volwassenen hebben verdrongen, en dat is dat het ontzettend moeilijk is gedurende twee voorgeschreven minuten ononderbroken aan een bepaald onderwerp, wat het ook is, te denken. Dat wat vanavond om acht uur van iedereen wordt verwacht is voor de meeste mensen een zware en voor velen een onmogelijke opgave. Volwassen mensen weten dat en ze hebben zichzelf, misschien wel zonder het te beseffen, na vele dodenherdenkingen aangeleerd om zich er niet voor te schamen dat ze gedurende die twee minuten aan allerlei andere dingen hebben gedacht. Maar kinderen – en misschien ook een enkele overgevoelige volwassene –  zitten er maar mee. Ze zullen zich vanavond om even over acht schuldig voelen, omdat het ze opnieuw niet is gelukt om twee minuten te denken aan de verschrikkingen van de tweede wereldoorlog. Ze denken dat zij de enigen zijn die denken: wat kun je die merels nu ineens goed horen, wat fluiten ze toch hard, wat jammer eigenlijk dat het niet vaker zo stil is in deze drukke stad. Of ze denken iets nog veel onbetamelijkers: wat zou er gebeuren als ik nu eens heel hard zou gaan gillen? Een paar jaar geleden was er een man die dat op de Dam uitprobeerde en we weten hoe het uitpakte, maar die zogenaamde  Damschreeuwer deed iets waar veel kinderen wel eens over hebben gefantaseerd tijdens de twee minuten stilte. Het lijkt een massapsychologische wetmatigheid: collectief zwijgen doet in elk van de aanwezigen een jankende behoefte ontstaan om dat zwijgen te doorbreken. In plaats van twee minuten lang sereen aan de doden te denken, kolken door veel van de hoofden zulke ongepaste gedachten en meer en meer snakken ze naar het eindsignaal. En ook dat levert weer zo’n onbehoorlijke inval op: nooit geweten dat twee minuten zo lang kunnen duren.

Mijn vriend en collega, de Amsterdamse socioloog Bowen Paulle, doet meditatie-oefeningen. Ik zou het hem eens moeten vragen, maar ik denk dat hij in staat is om twee minuten lang een bepaalde gedachte in zijn hoofd vast te houden. Waarschijnlijk kunnen mensen die aan mindfulness of aan Zen–boeddhisme doen, gedurende twee minuten on topic blijven. Maar voor al die anderen, die daar geen cursussen voor hebben gevolgd, zijn die twee minuten een pijnlijke confrontatie met het tekortschieten van hun eigen brein.

Het is een gelukkig toeval dat ik deze woorden mag uitspreken in een radioprogramma rond half twaalf op de vierde mei. Ik wil graag zeggen tegen alle kinderen die vanavond naar de dodenherdenking gaan en ook tegen al die ouderen die in zichzelf nog iets voelen van het kind dat ze waren: maak jezelf straks geen verwijten, die twee minuten zijn echt niet zo belangrijk, het gaat om de héle vierde mei. Ook al lukt het niet om geconcentreerd, 120 gesacraliseerde seconden lang, aan dat vreselijke te denken, het is niet moeilijk om gedurende de rest van de dag je brein te vullen met gedachten aan de oorlog, bij voorbeeld door een hoofdstuk te herlezen uit het boek van Presser, Ondergang, de vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom, 1940-1945, of door jezelf op vier mei nog eens te dwingen om te kijken naar die negen uur durende documentaire van Claude Lanzmann, Shoah. Of verdiep je in het zojuist verschenen boek van Abram de Swaan, Compartimenten van vernietiging, uitgeverij Bert Bakker. Of herlees het gedicht van Willem Wilmink over Ben Ali Libi, de goochelaar.

Ik denk dat ik zelf vanmiddag maar weer eens een stukje ga lezen in Het verstoorde leven, het dagboek van Etty Hillesum, die op 30 november 1943 werd vermoord in Auschwitz, 29 jaar oud. In dat boek staat op pagina 28 een ontroerende passage. Etty Hillesum hoorde op 15 mei 1940 dat haar Amsterdamse hoogleraar in de sociologie, Willem Adriaan Bonger, op de dag van de capitulatie, een dag eerder dus, zelfmoord had gepleegd. Dat Etty Hillesum daar zo hevig van schrok kwam doordat ze professor Bonger de avond tevoren nog had gesproken op het Museumplein. Bonger, die toen ongetwijfeld besefte dat dit zijn laatste avondwandeling was, maakte op haar een vreemde, sombere indruk, maar ze had er geen idee van dat hij enkele uren later een einde zou maken aan zijn leven. Ze spraken op die veertiende mei 1940 over wat Etty Hillesum zelf noemde ‘de vluchtrage naar Engeland’. Ze vroeg aan haar sociologie-docent: ‘vindt u het zin hebben om te vluchten?’ Bonger kende als geen ander de moorddadige kant van het nationaal-socialisme, waarover hij in columns in kranten en op de radio heel fel had geschreven en gesproken. Hij had zo weinig illusies over wat de Nationaal Socialisten in Nederland van plan waren dat hij in een brief zijn zelfmoord aankondigde met de woorden: ‘Ik kan niet leven onder dat tuig dat nu gaat heersen.’ Maar tegen het jonge Joodse meisje Etty Hillesum zei Bonger op die veertiende mei een beetje plechtstatig: ‘de jeugd moet hier blijven.’ En even later: ‘de democratie zal zeker winnen, maar het zal gaan ten koste van enige generaties.’ Mooie woorden. Maar godallemachtig, waarom zei professor Bonger niet tegen zijn studente: ‘Etty, luister goed naar me, hol nu onmiddellijk naar huis, prop al je geld en sieraden in je zakken, spring op je fiets, rijd naar IJmuiden, pak de eerste de beste boot naar Engeland, betaal de schipper wat hij maar wil, het dondert niet, ze zijn hier gekomen om jou, lieve schat, van kant te maken.’ Maar dat zei Bonger allemaal niet. Etty Hillesum heeft beschreven hoe hun gesprek op het Museumplein eindigde. Ik citeer: ‘En bij het Jan Willem Brouwersplein nam ik afscheid, ik ging plotseling voor hem staan, nam een van zijn handen in mijn twee handen en hij liet zo goedig die zware kop wat zakken en keek me aan door die blauwe glazen, waardoorheen ik  zijn ogen niet kon zien en zei toen, het klonk bijna plechtig komisch: tot genoegen.’

Column voor het programma Swammerdam, wetenschap in Amsterdam, uit te spreken op zondag, 4 mei 2014 rond 11:30 in het programma ‘Swammerdam, wetenschap in Amsterdam’, [Radio AmsterdamFM, ether 106.8, kabel 103.3, internet www.amsterdamfm.nl/radiopopup.html ]