Berichten

Over tijd. (2012)

De meeste mensen denken dat de tijd stroomt, beweegt, zich voortspoedt. Er zijn natuurkundigen die dat betwijfelen. Vraag je eens af, zeggen ze, als je er zo sterk van overtuigd bent, dat de tijd voortbeweegt, hoe snel, in welk tempo, die tijd dan eigenlijk voortbeweegt. Het enige antwoord dat je daarop kunt geven is: één seconde per seconde, één uur per uur, één jaar per jaar. Zodra je je dat hebt gerealiseerd, besef je ook meteen: hier klopt iets niet. Maar hoe zit het dan wel? Beweegt tijd dan niet? Leven we eigenlijk in een tijdloos universum en is ons tijdsgevoel niets anders dan een manier om orde aan te brengen in de wereld buiten ons? Zit er dan soms waarheid in die wonderlijke uitspraak dat tijd een gedachtenconstructie is waarvan het voornaamste doel is om ervoor te zorgen dat we niet de indruk krijgen dat alles tegelijk gebeurt?

ASW-studenten hebben belangstelling voor antropologie, politicologie, geschiedenis en psychologie, maar zelfs voor deze breed georienteerde studenten is de natuurkunde toch een beetje te ver van hun bed. Dat is jammer.

De nieuwe inzichten die natuurkundigen aan ons bekend maken zijn vaak zo spectaculair dat je je afvraagt waarom er nog mensen bestaan die in de AKO naar de plank met New Age bladen lopen. Als je op zoek bent naar echte kosmologische huiveringen, naar raadselachtige voorstellingen die de spannendste science fiction te boven gaan, dan kun je beter doorlopen naar het wetenschapshoekje. Een van de theorieen die je tegenkomt, stelt dat ons heelal misschien slechts één universum is uit een hele rij universa en dat we niet alleen leven op een planeet die leven toestaat, maar dat we misschien ook wel leven in het enige universum uit een onvoorstelbare reeks waarin natuurwetenschappers kunnen ontstaan die nadenken over het bestaan van meerdere universa. In dit soort artikelen moet je er niet vreemd van opkijken als iemand doodleuk zegt dat er misschien nog een paar dimensies zijn, die we nog niet hebben kunnen ontdekken, omdat ze zo klein zijn dat ze tot nu toe aan onze aandacht zijn ontsnapt. En wat te denken van het idee dat ons hele universum wellicht een gigantisch hologram is. Startrek is er niks bij.

Neem nu de boeken van de filosoof en theoretisch natuurkundige Paul Davies. Hij heeft veel geschreven over het vlieden van de tijd. Davies beweert dat er iets vreemds aan de hand is met hoe wij mensen het verschijnsel tijd ervaren. Je hoort wel eens verkondigen dat er natuurkundigen zijn die beweren dat tijd eigenlijk niet bestaat. Als die er al zijn, dan hoort Paul Davies daar niet bij. Hij zegt niet dat er geen richting zit in de tijd; er is wel degelijk een tijd-pijl, een ‘arrow of time’. Tijd is asymmetrisch, je kunt er als het ware een kompas overheen leggen en het naaldje op dat kompas wijst dan altijd dezelfde kant op, namelijk de kant van toename van entropie, groei van rommeligheid. Tot hier toe correspondeert de alledaagse ervaring redelijk goed met wat de natuurkunde ons leert. Maar dan komt er iets heel contra-intuïtiefs. Dat een kompas altijd naar het Noorden wijst wil nog niet zeggen dat dat kompas zelf ook naar het Noorden toe gaat. Welnu, dat er een zekere richting in de tijd zit, wil nog niet zeggen dat de tijd zélf voortstroomt. En dat doet de tijd dan ook niet,  er is geen flow of time De door ons waargenomen beweging is onze eigen projectie.

Natuurkundigen die dit geloven zijn in goed gezelschap. Een grote theoloog uit de vijfde eeuw, Sint Augustinus van Hippo en een Britse filosoof uit het begin van de twintigste eeuw, John McTaggart, hebben ook beargumenteerd dat het voortschrijden van de tijd een illusie is. Ook een literaire schrijver van fantastisch verhalen als Jorge Luis Borges heeft in verschillende verhalen en essays zijn gedachten laten gaan over de mogelijkheid van een onbeweeglijke tijd, een eeuwigdurend statisch nu, een nunc stans. Maar temidden van al die mensen die hier wel eens iets over hebben beweerd is er één wiens mening wat mij betreft wel erg zwaar weegt: Albert Einstein.

Een paar jaar geleden kwam ik een korte passage tegen van Einstein die me echt ontroerde, omdat hier niet alleen een wetenschappelijke overtuiging onder woorden wordt gebracht, maar ook een emotie wordt uitgedrukt.

Toen één van Einsteins oudste vrienden overleed, Michele Besso, met wie hij vroeg in zijn carrière nog had samengewerkt op het patentenkantoor, probeerde Einstein de weduwe van Besso te troosten met een condoléancebrief, die hij schreef op 21 maart 1955. De grote natuurkundige was in die brief buitengewoon ernstig want hij wist dat zijn eigen dood zeer nabij was en inderdaad overleed hij zelf een paar weken nadat hij de brief had verzonden, namelijk op 18 april 1955. In die brief schijft Einstein deze wonderlijke zinnen: Nu is hij (Michele Besso dus) ook bij het afscheid uit deze wonderlijke wereld een beetje op mij vooruitgelopen. Dit betekent niets. Voor ons overtuigde natuurkundigen heeft het onderscheid tussen verleden, heden en toekomst slechts de betekenis van een illusie, al is het ook een hardnekkige illusie. (De oorspronkelijke Duitse tekst is te vinden in: Max Jammer, Einstein and Religion, p. 161)

Als de zo overtuigend lijkende ervaring dat de tijd voortspoedt en als ook de sensatie dat er verschil is tussen verleden, heden en toekomst voor de toegewijde natuurkundige slechts de betekenis heeft van een illusie (zij het dan ook een hardnekkige illusie), dan is natuurlijk de volgende vraag: waar waarom koesteren wij mensen deze vreemde illusie? Hier is werk aan de winkel voor de beoefenaren van de sociale wetenschappen. Zij zijn het immers die studie maken van hoe mensen in collectiviteiten hun eigen zingevingskaders ontwikkelen. En sommige sociologen, zoals Durkheim in zijn boek over de elementaire vormen van het religieuze leven, hebben ook op deze manier over het verschijnsel tijd geschreven, gepoogd om het vlieden van de tijd te begrijpen als een sociale constructie. De beste sociologische studie hierover is het moeilijke boek Uber die Zeit van Norbert Elias, verschenen bij Suhrkamp in 1984. Daarin gaat het voortdurend over de vraag naar de sociogenese van het  voortschrijden van de tijd.

Wat zouden de psychologische en sociale consequenties zijn als mensen er van overtuigd zouden raken dat de ervaring van het vlieden van de tijd uiteindelijk net zo’n illusie blijkt te zijn als bij voorbeeld de intuitief overtuigende ervaring dat we leven op een plat vlak. Net als in het geval van leven op een plat vlak of leven op een bolvormige planeet, zal het eigenlijk in de praktijk erg weinig uitmaken. Mensen kunnen heel goed beseffen dat het beeld van hun kindertijd in natuurwetenschappelijke zin op een hardnekkige illusie berust en toch met herkenning en ontroering de boeken van Proust, Nabokov en Kousbroek lezen. Proust trouwens was er zelf ook van overtuigd dat de sensatie van het verglijden van de tijd een ervaring is waarvan het illusoire karakter zich manifesteert in de onvrijwillige herinnering waarbij de tijd onder je ogen lijkt weg te smelten.

Maar misschien bevat de formule dat tijd een illusie is wel een element van troost voor dat heel speciale mensensoort dat lijdt onder de angst voor hun eigen onontkoombaar naderende dood. Ooit verschafte de godsdienst troost aan eenieder die het vooruitzicht van het eigen sterven onverdraaglijk vond. Misschien dat de natuurwetenschappen die troostende taak thans een klein beetje kunnen overnemen. Als de ervaring van het vlieden van de tijd een illusie is, als het onderscheid tussen verleden, heden en toekomst een sociale conventie is zonder een harde natuurkundige betekenis, dan is ook mijn dood, opgevat als een punt op de lijn van de tijd, een illusie, misschien wel een heel hardnekkige en ongelukkig makende illusie, maar toch, niet meer dan dat, een illusie.

‘Over tijd.’ Inleiding voor de studentenvereniging van Algemene Sociale Wetenschappen, ‘Pegasus’. Amsterdam, Oost-Indisch Huis, Bewindhebberszaal, 28 februari 2012.

Naschrift. Dit was de inleidingstoespraak voor een klein congresje over het verschijnsel tijd, georganiseerd door de studentenvereniging ASW. Maar ik was onder een vals voorwendsel binnengelokt. Toen ik deze korte voordracht had uitgesproken veranderden de aanwezigen in een flash mob. De bijeenkomst bleek georganiseerd om mijn afscheid te vieren van de opleiding Algemene Sociale Wetenschappen.

 

De illusie van het vlieden van de tijd (2006)

Wie zich aan een universiteit bezig houdt met het verschijnsel wetenschap, zou zich niet uitsluitend in één enkele wetenschap moeten verdiepen. De grote Steinmetz zei het al: wie slechts één wetenschap kent, kent ook deze niet. Sociologiestudenten hebben gelukkig ook belangstelling voor antropologie, politicologie en geschiedenis, maar voor de meesten is de natuurkunde een beetje te ver van hun bed. Dat is begrijpelijk. Maar het is ook jammer.

Er zijn allerlei manieren om toch iets van de recente ontwikkelingen te vernemen. Iedereen die zijn collegegeld op tijd betaalt zou de colleges van Robbert Dijksgraaf kunnen bezoeken, al weet ik niet of die te volgen zijn voor oningewijden. Verder verschijnen er voortdurend boeken waarin geleerden op het gebied van de natuurwetenschappen hun best doen om in heldere taal aan betrekkelijke buitenstaanders uit te leggen waarom de quantummechanica zo moeilijk in overeenstemming te brengen is met de relativiteitstheorie of hoe het nou eigenlijk zit met die snarentheorie. De vaklieden zeggen dat de boeken van Brian Greene – The Elegant Universe (1999) en The Fabric of the Cosmos (2004) op dit moment redelijk goed aangeven hoe het er met het vak voor staat.

Je kunt natuurlijk ook de tijdschriftenwinkel binnen stappen en deze keer eens geen blad over popmuziek of mode kopen, maar het laatste nummer van de Scientific American. Daarin staan toegankelijk geschreven stukken van gerenommeerde wetenschappers wier teksten beter worden gecontroleerd dan wat je te pakken krijgt door in het wilde weg te goegelen. Zo nu en dan brengt dat blad een speciale editie uit die meestal gaat over de state of the art in een bepaalde wetenschap. Het recentste nummer in die serie heet The Frontiers of Physics. Het ligt op het moment dat ik dit schrijf nog in de schappen. Hoofdredacteur Mariette DiChristina sluit haar inleidende column af met de zin: ‘You’re in for a mind-boggling treat’. Dat is deze keer beslist geen overdrijving.

De nieuwe inzichten die hier worden gepresenteerd zijn vaak zo spectaculair dat je je afvraagt waarom mensen in die tijdschriftenwinkel naar de plank met New Age bladen lopen. Als je op zoek bent naar cosmologische huiveringen, naar raadselachtige voorstellingen die de spannendste science fiction te boven gaan, dan kun je beter doorlopen naar het wetenschapshoekje. Een van de theorieen die je in dit blad tegenkomt, stelt dat ons heelal misschien slechts één universum is uit een hele rij universa en dat we niet alleen leven op een planeet die leven toestaat, maar dat we misschien ook wel leven in het enige universum uit een onvoorstelbare reeks waarin natuurwetenschappers kunnen ontstaan die nadenken over het bestaan van meerdere universa. In dit soort artikelen moet je er niet vreemd van opkijken als iemand doodleuk zegt dat er misschien nog een paar dimensies zijn, die we nog niet hebben kunnen ontdekken, omdat ze zo klein zijn dat ze tot nu toe aan onze aandacht zijn ontsnapt. En wat te denken van het idee dat ons hele universum wellicht een gigantisch hologram is. In termen die Startrek-fans begrijpen: niet alleen het holodeck is een hologram; als je het holodeck verlaat wandel je alleen maar een ander hologram binnen, en trouwens: je bent zelf ook een hologram. Ter herinnering: het gaat hier dus niet over het filmscenario van een Hollywoodregisseur die The Matrix wil overtreffen met een nog veel bizarder verhaal;  het gaat hier over wetenschappelijke hypothese waar ernstige professoren in Harvard en Amsterdam met ouderwetse krijtjes formules over op het schoolbord schrijven. (Ik heb de indruk, dat dit soort onderzoek niet door middel van power point presentaties wordt uiteengezet en ontwikkeld, maar vooral door met krijtjes op schoolborden te schrijven…

Het artikel waar ik hier wat extra aandacht voor vraag is het sluitstuk, geschreven door de filosoof en theoretisch natuurkundige Paul Davies. Het heet ‘That mysterious flow’ en het gaat over het vlieden van de tijd. In dit artikel zegt Davies dat er iets vreemds aan de hand is met hoe wij mensen het verschijnsel tijd ervaren. Je hoort wel eens verkondigen dat er natuurkundigen zijn die beweren dat tijd eigenlijk niet bestaat. Als die er al zijn, dan hoort Paul Davies daar niet bij. Hij zegt ook niet dat er geen richting zit in de tijd; er is wel degelijk een tijd-pijl, een ‘arrow of time’. Tijd is asymmetrisch, je kunt er als het ware een kompas overheen leggen en het naaldje op dat kompas wijst dan altijd dezelfde kant op, namelijk de kant van toename van entropie, groei van rommeligheid. Tot hier toe correspondeert de alledaagse ervaring redelijk goed met wat de natuurkunde ons leert. Maar dan komt er iets heel contra-intuïtiefs. Dat een kompas altijd naar het Noorden wijst wil nog niet zeggen dat dat kompas zelf ook naar het Noorden toegaat. Welnu, dat er een zekere richting in de tijd zit, wil nog niet zeggen dat de tijd zelf voortstroomt. En dat doet de tijd dan ook niet, althans volgens sommige natuurkundigen. (Vraag aan iemand die denkt dat de tijd voortstroomt hoe snel de tijd dan eigenlijk beweegt. Het antwoord dat de tijd voorbijschiet met een snelheid van één seconde per seconde is niet erg bevredigend.) Zij menen dat er geen flow of time bestaat, dat de tijd niet voortvloeit of voorspoedt of vliedt; die door ons waargenomen beweging is niets anders dan een illusie.  Ze geloven dat de speciale positie van het heden geen natuurwetenschappelijke basis heeft en dat het in natuurkundige zin onmogelijk is om enigerlei onderscheid te maken tussen verleden, heden en toekomst.

De erudiete Davies besteedt in dit artikel kort aandacht aan denkers die al eerder vermoedden dat het vlieden van de tijd een illusie is. Hij noemt een theoloog uit de vijfde eeuw, Sint Augustinus van Hippo, en een denker uit het begin van de twintigste eeuw, de Engelse filosoof John McTaggart. Als het was toegestaan om grote namen uit de literatuur te noemen had hij ook de schrijver Borges kunnen noemen die in verschillende verhalen en essays zijn gedachten heeft laten gaan over de mogelijkheid van een onbeweeglijke tijd, een eeuwigdurend en dus statisch nu. Maar temidden van al die mensen die hier wel eens iets van hebben voorvoeld is er één wiens mening wel erg zwaar weegt: Albert Einstein. Davies verwijst hier iets te beknopt naar een zinnetje van Einstein, dat mij diep ontroerde toen ik het een paar jaar geleden voor het eerst onder ogen kreeg.

Toen een van Einsteins oudste vrienden overleed, een zekere Michele Besso, met wie hij had gewerkt op het patentenkantoor, probeerde Einstein de weduwe van Besso te troosten met een condoleancebrief, die hij schreef op 21 maart 1955. De grote natuurkundige was in die brief buitengewoon ernstig want hij wist dat zijn eigen dood zeer nabij was en inderdaad overleed hij zelf een paar weken nadat hij de brief had verzonden, namelijk op 18 april 1955. In die brief schijft Einstein deze wonderlijke zinnen: ‘Nun ist er [Michele Besso] mir auch mit dem Abschied von dieser sonderbaren Welt ein wenig vorausgegangen. Dies bedeutet nichts. Für uns gläubige Physiker hat die Scheidung zwischen Vergangenheit, Gegenwart und Zukunft nur die Bedeutung einer wenn auch hartnäckigen Illusion.’ (Deze oorspronkelijke Duitse tekst is te vinden in: Max Jammer, Einstein and Religion, p. 161)

Als de zo overtuigend lijkende ervaring dat de tijd voortspoedt en als ook de sensatie dat er verschil is tussen verleden, heden en toekomst voor de toegewijde natuurkundige slechts de betekenis heeft van een illusie (zij het dan ook een hardnekkige illusie), dan is natuurlijk de volgende vraag: waar komt die illusie vandaan en ook: waarom koesteren wij mensen deze vreemde illusie? Daarover schrijft Davies: ‘This illusion cries out for explanation, and that explanation is to be sought in psychology, neurophysiology, and maybe linguistics or culture.’ In dat rijtje hoort natuurlijk ook de sociologie thuis. Het zijn bij uitstek sociologen die studie maken van hoe mensen in collectiviteiten hun eigen zingevingskaders ontwikkelen. En sommige sociologen, zoals Durkheim in zijn boek over de elementaire vormen van het religieuze leven, hebben ook op deze manier over het verschijnsel tijd geschreven, gepoogd om het vlieden van de tijd te begrijpen als een sociale constructie. De beste sociologische studie hierover is het moeilijke boek Uber die Zeit van Norbert Elias, verschenen bij Suhrkamp in 1984. Daarin gaat het voortdurend over de vraag naar de sociogenese van het  voortschrijden van de tijd.

In de slotalinea vraagt Davies zich af wat de psychologische en sociale consequenties zouden zijn als mensen er van overtuigd zouden raken dat de ervaring van het vlieden van de tijd uiteindelijk net zo’n illusie blijkt te zijn als bij voorbeeld de intuitief overtuigende ervaring dat we leven op een plat vlak. Hij schrijft daarover: ‘Worries about death might become as irrelevant as worries about birth. Expectation and nostalgia might cease to be part of human vocabulary.’ Die laatste zin lijkt me typerend voor iemand die veel van natuurkunde maar weinig van sociologie af weet. Mensen kunnen heel goed beseffen dat het beeld van hun kindertijd in natuurwetenschappelijke zin op een eigenaardige illusie berust, maar toch met herkenning en ontroering de boeken van Proust, Nabokov en Kousbroek lezen.

Misschien bevat de formule dat tijd een illusie is wel een element van troost voor diegenen die lijden onder de angst voor hun eigen onontkoombaar naderende dood. Ooit verschafte de godsdienst troost aan eenieder die het vooruitzicht van het eigen sterven onverdraaglijk vond. Misschien dat de natuurwetenschappen die troostende taak een klein beetje kunnen overnemen.

‘De illusie van het vlieden van de tijd’. In: Sociologisch Mokum, Jaargang 2005-2006, nummer 12, maart 2006. pp. 28-29. Later gepubliceerd als: Bart van Heerikhuizen, Multoblaadjes. Diemen: AMB, 2013. pp. 13-18