In de jaren zestig liep ik vaak mee in demonstraties tegen de Amerikaanse interventie in Vietnam. Ik vond het niet leuk om te demonstreren. Tussen de leuzen schreeuwende demonstranten liep ik met gebogen hoofd. Hier wilde ik liever niet bij horen. Maar ik had de overtuiging dat het mijn plicht was om deel te nemen aan dit protest. Nederland was immers één van de trouwste bondgenoten van de Verenigde Staten en juist daarom moesten de burgers van dit land luid en duidelijk tonen dat ze het helemaal niet eens waren met het Amerikaanse militaire optreden in Vietnam. Met een soort protestantse ernst (‘Hier sta ik, ik kan niet anders’) liep ik in de stoet. Ik was (goddank) te laat geboren om goed te kunnen zijn in de laatste echte oorlog, maar dit telde misschien toch een heel klein beetje mee. Ik droeg nooit een bord of een spandoek, ik bleef muisstil temidden van de liederen en de felle spreekkoren en ik keek op mijn horloge om te zien hoe lang het nog duurde en wanneer ik van mezelf naar huis mocht.

Wat ik hier beschrijf is hoe het voelde rond 1969. Ik was toen 21 jaar oud en ik studeerde sociologie in Amsterdam. Maar toen ik begon mee te lopen in die demonstraties, zo omstreeks 1964, 1965, toen ik dus 16 jaar oud was, gedroeg ik me heel wat minder schuchter. Je had een zogenaamde ‘yell’, een luidkeelse dialoog, die als volgt ging. Iemand in de demonstratie schreeuwt: ‘Wat doen de Amerikanen in Vietnam?’ En dan roepen alle anderen in koor: ‘Moord!’ Daarop roept die eerste nog een keer: ‘Wat doen de Amerikanen in Vietnam?’ Het koor antwoordt: ‘Moord!’ Dan galmt de aangever ten derden male: ‘Wat doen de Amerikanen in Vietnam?’ En dan schreeuwt de menigte: ‘Moord!, Moord!, Moord!!’ Wat ik destijds nooit heb beseft: dit een vertaling uit het Amerikaans – het is iets wat Amerikaanse demonstranten riepen in hun manifestaties. Moord, Moord, Moord is niet een vertaling  van Murder, Murder, Murder, maar van Kill, Kill, Kill. Eigenlijk is dit een Amerikaanse parodie op een militaire yell, het vraag en antwoord-spel in een Amerikaans ‘boot camp’. Degene die de vraag schreeuwt (‘Wat doe je als je de vijand ziet?’ ‘Kill, kill, kill!’) is de ‘drill sergeant’of ‘drill instructor’ en degenen die antwoorden zijn de soldaten van het peloton. ‘Kill, kill, kill’ is wat ze moeten schreeuwen als ze hun bajonet in een dummy steken. De bedoeling is om deze keurige jongens om te vormen tot mensen die in staat zijn om hun medemens te doden. Wij zijn beschaafde mensen met een diepgewortelde afkeer van het doden van onze medemensen, maar, zoals Norbert Elias heeft geschreven, een poosje in een kazerne is voldoende om jonge mensen te ontdoen van hun afschuw van het doden en zelfs te leren dat doden plezier kan opleveren. Je schraapt het laagje civilisatie er makkelijker af dan je zou denken.

Als deze yell werd aangeheven, kon je drie soorten mensen onderscheiden. Ten eerste waren er diegenen die nooit meeriepen, maar stilletjes doorliepen. Daar hoorde ik zelf bij in 1969. Maar in 1964, 1965 was ik 16 jaar en vond ik die stille meelopers maar slappelingen. Ten tweede had je de mensen die enthousiast moord, moord, moord brulden. Die waren in mijn 16-jarige ogen oké. Ten derde had je dan natuurlijk ook nog degene die het initiatief nam, de aanstichter die ineens begon te roepen: ‘Wat doen de Amerikanen in Vietnam?’ Wie was die instigator? Dat, beste lezer, dat was ik, 16 jaar oud. Als ik daaraan terug dacht toen ik 21 was, begon ik te blozen van schaamte. Als ik er nu aan terugdenk, 66 jaar oud, begin ik opnieuw te blozen van schaamte. Ik beken hier iets waarvoor ik me werkelijk geneer. Maar zo was het. Zo was ik.

En nu is het 2014. Ik lees in de krant dat McDonalds een plan heeft ontwikkeld om nu ook Vietnam te gaan veroveren. Er komen vestigingen van het bedrijf in Ho Chi Minh stad. De plaatselijke middenklasse is enthousiast. Ook al is het een communistisch land, de bewoners verheugen zich geweldig op het kopen van een hamburger die een maandsalaris kost. Dus daarvoor demonstreerde ik in 1965? Terwijl Robert Jasper Grootveld bij het Lieverdje zijn tirades afstak tegen de Verslaafde Consument van Morgen, demonstreerden wij een paar straten verderop voor vrijheid voor de Vietnamezen. We wisten toen nog niet dat we demonstreerden voor de verslaafde Vietnamees van morgen, die droomt van een iPhone zes plus.

En toen was daar ineens die griezelige beweging waarvan de naam niet eens vast staat: ISIS, IS, ISIL, Da’esch. Op een berg in het Noorden van Syrië zaten de leden van een religieuze groep waarvan ik nooit eerder had gehoord, zogenaamde Yezidi’s. De berg was omsingeld. Als de militairen van IS mannen te pakken kregen, dan gingen hun hoofden er af en die werden dan als trofeeën meegedragen; als ze vrouwen gevangen namen, werden die verkracht en verhandeld. De verhalen werden steeds gruwelijker, ze werden onverdraaglijk. En niemand die er iets aan deed. Net op het moment dat sommige commentatoren schreven dat het hier misschien ging om misleidende oorlogspropaganda, leverden de IS-strijders het materiaal dat de beweringen ondersteunde: ze zetten zelf onthoofdingsfilmpjes op het internet, waarvan Westerse experts vaststelden dat ze niet gephotoshopped waren. De IS-intellectuelen schreven in het glossy tijdschrift dat ze uitgeven, waarom het theologisch gezien volkomen juist is om ongelovigen te vermoorden.

Eindelijk, op 23 september 2014, meldde CNN: de Amerikanen zijn vannacht aan een groot lucht-offensief tegen IS begonnen. Ze vallen ze aan in Irak, ze vallen ze aan in Syrië, ze zetten hun kruisraketten in, het regent op dit moment bommen op Raqqa. En nog voordat ik mijn cognitieve faciliteiten kon inschakelen, had ik het al geregistreerd: een enorm gevoel van opluchting maakte zich van me meester. Eindelijk gebeurde er iets, eindelijk was er weer een beetje uitzicht op een einde aan deze horreur. De enige Westerse macht die misschien aan dit vreselijke verkrachten en moorden een einde kon maken, het Amerikaanse leger, was in beweging gekomen. Ik dacht: laten we nu maar hopen dat ze ook echt doorzetten. En ik dacht: Obama is een sympathieke gedistancieerde intellectueel, maar laat hij zich nu opstellen als de commander in chief. En over de Amerikaanse soldaten dacht ik: kom op, jongens, doe je best, kill, kill, kill!

Zo zat ik voor mijn televisie, precies vijftig jaar nadat ik op straat mijn mede-demonstranten had verleid tot een heel ander soort kill, kill, kill. We weten van Norbert Elias dat het laagje civilisatie eigenlijk maar heel dun is. Je schraapt het er gemakkelijker af dan je zou denken. Ook bij mij.