Berichten

Geef de opleidingscommissie het instemmingsrecht… of toch maar niet? (2006)

Ik ben drie keer voorzitter geweest van de Opleidingscommissie Sociologie, de OC, misschien in totaal wel acht jaar lang, maar ik ben vaker en langer voorzitter geweest van de Examencommissie Sociologie, de EC. Van 2002 tot 2004 was ik voor het laatst OC-voorzitter. Van 2004 tot begin 2006 was ik voorzitter van de EC. Dat gewissel van positie leidt regelmatig tot misverstanden.

Een paar jaar geleden legde ik aan een universitaire functionaris een aantal kwesties voor waar onze commissie zich grote zorgen over maakte. De functionaris vond het niet erg interessant. Telkens hoorde je het electronische geluidje dat aangaf dat er een nieuwe mail was binnengekomen en dan boog hij zich direct naar zijn beeldscherm – kennelijk zat hij op een belangrijk bericht te wachten. Na een poosje vond hij dat mijn bezoektijd er op zat en om me uit zijn kamer weg te krijgen zei hij ineens heel vertrouwelijk: ‘Begrijp me goed, ik snap best dat dit voor jullie allemaal enorm belangrijk is, maar ik heb uiteindelijk niet zo veel boodschap aan wat de OC er allemaal van vindt; jullie zijn toch alleen maar een adviserend orgaan en al die dingetjes van jullie, daar hoef ik als het er op aankomt niets mee te doen.’ Toen zei ik: ‘Ja maar, je vergist je, ik zit hier niet als voorzitter van de OC, dat ben ik al maanden niet meer, ik zit hier als voorzitter van de EC, de examencommissie. Als door een adder gebeten veerde hij overeind: ‘Wat? Ben jij voorzitter van de examencommissie? Dat wist ik niet. En jullie zijn het niet eens met… Wacht even, ik pak mijn schrijfblok, dit is erg belangrijk, jullie gaat nu toch niet de besluiten weer eens voor maanden traineren, net als vorig jaar?’ Toen snapte ik ineens een stuk beter hoe er in deze organisatie werd aangekeken tegen de mailtjes die ik als OC-voorzitter verzond en waar maar zelden een antwoord op kwam.

De OC heeft het recht om gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen. Maar de OC heeft niet het zogenaamde instemmingsrecht. Als de OC het geheel vernieuwde  Opleidingsexamenreglement om een heel principiële reden afkeurt, dan kan het moeiteloos worden ingevoerd, want de OC kan de besluitvorming toch niet blokkeren. Eigenlijk heeft de OC niet zo heel veel te vertellen. De Facultaire Studenten Raad, de FSR, heeft dat instemmingsrecht wel en die kan dus een spaak in het wiel steken en wordt daarom serieus genomen, maar de OC, ach, die doet maar wat-ie niet laten kan. De simpele conclusie zou kunnen luiden: minister, geef de OC, net als de FSR, net als een echte Ondernemingsraad in een bedrijf, dat blijkbaar zo belangrijke instemmingsrecht. Want als je dat niet doet, dan blijft die OC een papieren tijger.

Daar worden door de tegenstanders van dat instemmingsrecht wel een paar steekhoudende argumenten tegenin gebracht. Zo zijn er mensen die zeggen: wil je een levenskrachtige opleiding, dan heb je strakke bestuurslijnen nodig. Duidelijk moet zijn wie verantwoordelijk is voor welk besluit. Je moet de verantwoordelijkheid niet te diffuus spreiden, want dan kan iedereen zich achter iedereen verschuilen. Docenten die een module ontwikkelen moeten niet kunnen zeggen: ‘OK, dit onderdeel is slecht opgezet, maar dat komt doordat de OC allerlei tegemoetkomingen eiste en wat er nu is uitgekomen, is, dat geef ik graag toe, een halfslachtig compromis, sorry, maar zo wilden vooral die zeurpieten van studenten in de OC het nou eenmaal…’ De docent is verantwoordelijk voor de door haar ontwikkelde module en niemand anders. De universiteit is geen politiek bedrijf – als het goed is tenminste. Het is een organisatie van experts en die moet je als het even kan zo weinig mogelijk hinderen in het uitoefenen van hun expertise. Iemand met 25 jaar ervaring in het geven van onderwijs heeft over het algemeen een beter inzicht in hoe iets didactisch zal uitpakken dan een student die vier jaar langs komt en dan weer weg is.

De relatie tussen docent en student is daarom ook niet te vergelijken met de relatie van dienstverlener tegenover cliënt en evenmin met die van producent en consument, of die van werkgever en werknemer. Aan de universiteit draait het om de relatie van leraar tegenover leerling, de gilde-meester tegenover de gezel. Een dienstverlenende organisatie probeert de cliënt tegen zo gering mogelijke kosten net voldoende tevreden te stellen om ervoor te zorgen dat hij niet gaat klagen en zelfs nog wel eens terug komt. De docent probeert de leerling intellectueel tot het uiterste te stimuleren, het onderste uit de kan te halen. Dat is iets heel anders. Het is ook niet de relatie van een werkgever en een werknemer en daarom zijn allerlei vakbondsachtige modellen hier niet van toepassing. De OC is geen ondernemingsraad, het is een plek waar de leraar en de leerling, die elders in een qua kennisoverdracht asymmetrische verhouding tot elkaar staan, samen nadenken over de vraag wat er kan worden verbeterd aan het onderwijs. De docent als professional, de student als ervaringsdeskundige, die soms dingen kan waarnemen die voor het onderwijzend personeel onzichtbaar blijven. Kortom, het is misschien juist wel goed dat de Ondernemingsraad in het bedrijfsleven wel het instemmingsrecht heeft en de OC in het universitaire leven niet.

Tot zo ver het argument tegen het instemmingsrecht. Het probleem is dat staatssecretaris Rutte dit argument zelf druk bezig is achterhaald te maken. In 2007 krijgen studenten leerrechten die ze kunnen verzilveren aan universiteiten en hogescholen. Ze krijgen een soort strippenkaart waarop je modules kunt afstempelen. Dat mag vijf en een half jaar duren en dan is de strippenkaart vol. Wie langer wil studeren kan rekenen op een collegegeld van maximaal ca. 4500 euro. Dat idee van een strippenkaart is mede bedoeld om de marktwerking te bevorderen. Laat er maar wat meer vraagsturing op de onderwijsmarkt komen, zeggen de VVD-ministers,  power to the consumers. En als de staatssecretaris de studenten opzadelt met leerrechten, als hij ze een stapeltje vouchers geeft en ze aanraadt om zelf maar naar eigen smaak een aantrekkelijke reeks modules aan elkaar te schakelen, als hij de opleidingen aanspoort om met elkaar te gaan concurreren, dan gaat de universiteit inderdaad meer en meer lijken op een bedrijf . Je zou kunnen zeggen dat dan ook dat hooggestemde vertoog over de relatie tussen de gilde-meester en de gezel niet meer overeenstemt met de gecommercialiseerde werkelijkheid. Als dit is wat de staatssecretaris wil, dan is het logisch dat studenten zeggen: OK, dat is goed, maar dan willen we ook dat de OC’s het instemmingsrecht krijgen, want daar kunnen wij, marktgerichte onderwijsconsumenten, dan afdwingen dat we de beste kwaliteit onderwijs voor onze stempeltjes op die dure strippenkaart krijgen.

En toch. Toch ben ik voorlopig nog geen voorstander van instemmingsrecht voor OC’s. Als je de OC instemmingsrecht zou geven, dan verwordt ook dat orgaan tot een politieke organisatie, dan worden in die OC dezelfde politieke spelletjes gespeeld die nu op alle management-niveaus van de universiteit worden gespeeld, van het College van Bestuur tot de vergaderingen van de Driehoeken of Vierhoeken. Het mooie van de OC is nou juist dat die zo langzamerhand is geworden tot een lommerrijke oase in een brandend hete woestijn. Hier vind je nog betrokken mensen uit de verschillende geledingen die zich werkelijk om het onderwijs bekommeren en die gezamenlijk op een heel pragmatische manier proberen om er uit te komen. Hier wordt nog ouderwets gepolderd. Hier worden in vaak vriendschappelijk overleg tussen docenten en studenten plannen gemaakt om heel practisch de urgentste problemen aan te pakken. Voer het instemmingsrecht in en ook de OC wordt een plek waar wordt gecomplotteerd, waar de studenten in overlegjes vooraf hun slimme vergaderstrategieën met elkaar gaan afstemmen en misschien ook wel gaan smoezen met die ene iets te softe UD, die als een breekijzer in de docentenfractie kan worden ingezet. Geef de OC het instemmingsrecht en het laatste bastion van inhoudelijke Herrschaftsfreie discussie over het onderwijs zal voor onze verbaasde ogen in elkaar zakken. Dat de facultaire studentenraad een verpolitiekt orgaan is geworden is zo erg niet, want dat gremium staat toch veel te ver af van de alledaagse zorgen van docenten en studenten. Maar als het orgaan dat juist het dichtst bij de noden van alledag staat ook tot een politieke arena wordt, dan houd je niks meer over.

In de afgelopen twee jaar heeft professor Bernhard Kittel als voorzitter van de OC sociologie er samen met de andere OC-leden voor gezorgd dat dit orgaan excelleerde in precies datgene waar OC’s goed in zijn: de boel bij elkaar houden, pragmatisch zoeken naar werkzame oplossingen voor urgente problemen. Jammer genoeg gaat Bernhard onze afdeling binnenkort verlaten. Als de zomervakantie achter de rug is, word ik weer voorzitter van de OC sociologie. Mijn maiden speach hoef ik daar niet meer te houden; die staat nu al op papier. Dank je voor je werk, Bernhard, ik zal proberen een waardig opvolger te zijn.

‘Geef de OC het instemmingsrecht! Of toch maar niet?’ In: Sociologisch Mokum, Jaargang 2005-2006, nummer 14. juli 2006. pp. 32-33.

 

De rol van de opleidingscommissie in de kwaliteitszorg. Lezing voor de Lsvb in 2005

Misschien ben ik uitgenodigd omdat ik drie keer voorzitter geweest ben van de Opleidingscommissie Sociologie van de Universiteit van Amsterdam, in de jaren tachtig en negentig, misschien in totaal wel een jaar of tien lang. Maar ik ben nog veel langer voorzitter geweest van de examencommissie-sociologie in Amsterdam, in de jaren tachtig, negentig en nu weer, in totaal misschien wel meer dan tien jaar lang. Van 2002 tot 2004 was ik voor het laatst OC-voorzitter. Sinds de zomer van 2004 ben ik weer voorzitter van de EC. Dat gewissel van positie leidt nogal eens tot misverstanden…

Een poosje geleden zat ik te praten met een hoge functionaris – maar het was niet de onderwijsdirecteur – binnen ons Onderwijsinstituut, het Owi. Ik legde hem onze zorgen voor over de vermindering van het aantal herkansingen, de ingangseisen voor bepaalde modules, de in het OER bepaalde puntenaantallen die je moet behalen om te mogen doorstromen naar het volgende bachelor-jaar. De functionaris vond het erg oninteressant. Telkens hoorde je het ding-dong dat aangaf dat er een nieuwe mail was binnengekomen en dan boog hij zich heel geïnteresseerd naar zijn beeldscherm, kennelijk zat hij op een belangrijk mailtje te wachten. Hij deed niet eens zijn best om de indruk te wekken dat wat ik zei hem interesseerde. Na een poosje vond hij dat hij genoeg tijd aan me had besteed en om me uit zijn kamer weg te krijgen zei hij ineens heel vertrouwelijk: begrijp me goed, ik snap best dat dit voor jou allemaal enorm belangrijk is, maar ik heb niks te maken met wat de OC allemaal vindt, jullie zijn toch alleen maar een adviserend orgaan en al die klachten van jullie, daar hoef ik niets mee te doen en daar doe ik ook niets mee. Toen zei ik: ja maar, je vergist je, ik zit hier niet als voorzitter van de OC, dat ben ik al drie maanden niet meer, ik zit hier als de een maand oude voorzitter van de examencommissie en ik breng je de zorgen van de examencommissie over. Als door een adder gebeten veerde hij overeind: wat, ben jij voorzitter van de examencommissie, en ben je het niet eens met die ingangseisen, wacht even, ik pak even mijn schrijfblok erbij, wat stellen jullie dan voor over die ingangseisen, dat kan ik dan vanmiddag mooi met Geoffrey bespreken…

Toen snapte ik hoe die man de afgelopen twee jaar had aangekeken tegen de mailtjes en briefjes die ik hem als OC-voorzitter had gestuurd en waar zo zelden een antwoord op kwam.

Je zou hier een simpele conclusie uit kunnen trekken. De OC heeft het recht om gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen. Maar de OC heeft niet het instemmingsrecht. Als de OC een Opleidingsexamenreglement, een OER om heel principiele redenen afkeurt, dan kan het worden aangenomen, want de OC kan de besluitvorming niet blokkeren, eigenlijk heeft de OC niet zo heel veel te vertellen. De Facultaire Studenten Raad, de FSR, heeft dat instemmingsrecht wel en die kan dus wel een spaak in het wiel steken en daar is bij voorbeeld de onderwijsdirecteur dus wel soms een beetje benauwd voor, maar de OC doet maar wat-ie niet laten kan, met de uitkomsten kun je eventueel iets doen, maar voor hetzelfde geld leg je ze naast je neer. De simpele conclusie is dus: minister, geef de OC net als de FSR, net als een echte Ondernemingsraad in het bedrijfsleven het instemmingsrecht. Want als je dat niet doet, dan blijft die OC een tijger zonder tanden, een lam in plaats van een leeuw, om Anne Vondeling nog eens te citeren.

Toch zijn er ook een aantal slechte, maar ook een paar goede redenen waarom het misschien geen verstandig idee is om de OC dat instemmingsrecht te geven. Daarover zal ik het straks hebben. Ik wil om te beginnen een aantal opmerkingen maken over de kwaliteitszorg, want dat is het woord dat staat in de titel van mijn voordracht en daarna kom ik terug op dat probleem van het adviesrecht en het instemmingsrecht, het lam en de leeuw.

Adviesrecht of niet, de OC is een van de weinige overgebleven plekken in de onderwijssituatie waar studenten en docenten, die dicht bij de opleiding staan, veel dichterbij dan de FSR, praten over de problemen van het curriculum, de meer concrete vragen bij de opstelling en de uitvoering van het onderwijsprogramma zoals dat in de studiegids staat. Het is de enige plek waar dat kan. Dat maakt dat de OC belangrijk is. Hier zitten de leden van de verschillende geledingen bijeen in een ruimte en ze praten niet over formaliteiten, als het goed is, maar over inhoudelijke kwesties, die de kwaliteit van het onderwijs betreffen. Hun belangen kunnen wel eens tegengesteld zijn, daar kom ik op terug, maar wat hen bindt, wat zorgt voor harmonie en consensus, is dat iedereen uit is op kwalitatief hoogwaardig onderwijs. Een samen zoeken ze naar de beste oplossingen, de docenten gebruik makend van hun expertise als vaklui, de studenten als ervaringsdeskundigen en soms ook een beetje als aspirant-docenten. Studenten kunnen bij voorbeeld beter dan docenten de samenhang tussen de modules inschatten want ze volgen het integrale studieprogramma, terwijl de docenten allen die modules goed kennen die ze zelf geven. Docenten zitten langer in de organisatie dan studenten en weten vaak uit ervaring beter welke mooi ogende plannetjes echt uitvoerbaar zijn, en welke ze al zo vaak hebben zien omkomen in de goede bedoelingen, dat ze afraden om er nog een keer aan te beginnen. Met die diverse inbreng vanuit de verschillende posities kan men soms tot originele en creatieve oplossingen komen. Er zijn geen andere plekken waar dat gebeurt. De FSR staat daarvoor te ver van de opleiding af. Tot zover de context. Nu die kwaliteitszorg.

De voorbeelden die ik vanmiddag geef zijn bijna allemaal ontleend aan de opleiding sociologie van de Universiteit van Amsterdam. Daar weet ik wat van af. Ik heb wel met een paar mensen gesproken die ook andere OC’s van de sociale wetenschappen een beetje kennen, maar ik heb het vooral over mijn eigen opleiding. Laat ik beginnen met de evaluatie van het onderwijs. In Amsterdam worden alle modules van de hele sociologie-opleiding ieder semester aan het eind van de rit uitvoerig schriftelijk geëvalueerd. Het zijn dus niet alleen de nieuwe modules die worden geëvalueerd, niet alleen modules waarvan het gerucht gaat dat er iets niet mee in orde is, nee, alle modules worden geëvalueerd, zonder uitzonderingen. We noemen dat de integrale evaluatie. Vele jaren lang deden we dat met een meetinstrument dat UvA-breed werd ingezet en dat Uvalon heette. Dat voldeed niet goed. De vragen waren te weinig toegespitst op de specifieke problemen van de sociologie-opleiding. En dus hebben we toen ik voorzitter van de OC was Uvalon terzijde geschoven en zijn we gaan werken met een door onszelf uitgedokterde evaluatie, die gedeeltelijk kwantitatief is en wordt uitgewerkt in computerprogramma’s en gedeeltelijk kwalitatief is, werkend met zogenaamde open vragen over de stof, de samenhang, de moeilijkheidsgraad en natuurlijk de toewijding van de docent.Het onderwijsinstituut zorgt voor het uitzetten en innemen in hoorcollegezalen en werkgroepzaaltjes van al die vragenlijsten en verwerken van al dat materiaal, het combineert ze met MER-gegevens, het vraagt om de reacties van docenten op de uitkomsten – het principe van hoor en wederhoor – maar bij het hele proces is de OC nauw betrokken; zo wordt het eindrapport geschreven door OC-leden. Het hele rapport wordt in de OC doorgenomen en alles wat daarin niet goed blijkt te werken wordt apart besproken.

De evaluaties zijn openbaar. Iedereen kan ze inzien. Ze worden ook op het internet gezet. Soms zegt een collega van me in Utrecht of Groningen: nounou, Bart, wat waren ze weer tevreden over jou. Maar wie er slecht van af komt, hoort waarschijnlijk ook wel eens iets pesterigs van een collega in Nijmegen of in Rotterdam. Alleen de antwoorden op de open vragen blijven geheim, die worden geaggregeerd in het eindverslag opgenomen, maar niet individueel gereproduceerd. De docent krijgt ze wel te zien. De reden is dat soms individuele studenten heel rare dingen schrijven waarmee een docent dan soms heel vervelend achtervolgd kan worden: hij moet nodig eens naar de kapper, laat hij dat rare leren jasje eens aan zijn zoontje geven, dat soort werk. Omdat er altijd wat van die onzin tussen zit, zetten we dat niet op het internet. Maar de docent zelf krijgt het allemaal wel te zien.

In Amsterdam werken we mondjesmaat met tussentijdse evaluaties. Halverwege het semester wordt er een kleine enquete gehouden naar hoe het allemaal loopt. De gedachte erachter is dat je dan tussentijds kunt bijsturen, mocht de module slecht draaien terwijl de docent dat eigenlijk niet voldoende door heeft. Liever ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Maar ik ben er niet zo voor. Ik heb nu te vaak meegemaakt dat een jonge docent halverwege keiharde kritiek kreeg van een groepje van 15 studenten en daar was hij dan zo kapot van dat hij ze als vijanden ging beschouwen en zat te loeren: wie zou hier nu degene zijn die schreef dat ik nooit iets voorbereid terwijl ik de hele week me voor dit stelletje zit rot te werken. De sfeer kan erdoor verziekt raken. Soms werkt het goed, maar het kan ook nogal als een bom werken.

Wat gebeurt er nu met die evaluaties? Die dienen twee doelen, die elkaar kunnen versterken maar ook tegenwerken. Het onderwijsinstituut gebruikt ze voor het personeelsbeleid. Docenten die vaak heel negatieve evaluaties krijgen, bij voorbeeld worden beschuldigd van het niet goed voorbereiden van hun lessen, worden op het matje geroepen. Ook de voorzitter van de afdeling sociologie en antropologie krijgt de evaluaties en bespreekt die met de onderwijsdirecteur, de opleidingsdirecteur en de decaan. Soms dragen ze de leidinggevende van de docent die het niet goed lijkt te doen op om een tussentijds functioneringsgesprek te voeren. Soms wordt er gedreigd met sancties. Dat is de hierarchische, de ambtelijke kant van het verhaal en daarmee heeft de OC in principe niets te maken.

De OC stelt meestal kort en tevreden vast dat de meeste modules door de studenten goed worden gevonden en gaat dan lang praten over de modules waar narigheden lijken te zijn. Dat hoeft niet per se aan de docent te liggen. Soms blijkt dat een nieuwe module, die vorig jaar met veel enthousiasme door een docent in de OC is voorgesteld, toch niet uitpakt zoals bedoeld. De docent stopt er genoeg animo in, maar wat aanvankelijk zo mooi leek, blijkt nu toch interne tegenstellingen te bevatten, de studenten weten niet goed wat er van ze wordt verwacht, rond de eindwerkstukken ontstonden misverstanden en ruzies. In zo’n geval roept de OC vaak de docent in kwestie op om er in de OC eens over te komen praten en dat gesprek leidt er vaak toe dat de docent wordt gevraagd om een nieuwe module-opzet te schrijven die de kans vergroot dat volgend jaar de problemen zich niet opnieuw voordoen. Dat gaat soms in grote harmonie en vriendschappelijkheid. De docent is ook ongelukkig dat zijn mooie module niet lekker liep en is blij dat de OC ideeen heeft over hoe het beter zou kunnen. Ik heb wel eens meegemaakt dat de sfeer zeer vijandig was, echt om te snijden, maar dat hoeft niet, die gesprekken kunnen uiterst aimabel verlopen.

Wat te doen als de module goed in elkaar lijkt te zitten, maar de docent kennelijk niet goed functioneert in die module. Dan zijn er verschillende mogelijkheden. De gewoonste is dat de OC vraagt om de voorzitter van de afdeling en de onderwijsdirecteur te vragen om iets te ondernemen langs de zojuist genoemde ambtelijke weg. Maar toen ik nog voorzitter was deed ik het anders. Omdat ik geen professor ben, omdat mijn plaats in de hierarchie van mijn instelling tamelijk laag is, omdat niemand mij als een bedreiging ziet en ik bovendien een heel vriendelijk mens ben in de ogen van velen, ging ik met die docenten praten als collega’s onder elkaar, maar wel gewapend met de evaluaties en met het mandaat van de OC achter me. Ik had dan een beetje een mafia-toon: Peter, wij zijn toch vrienden, jij vindt het toch ook lullig dat je groep zo slecht is geevalueerd, dat moet toch op te lossen zijn, wat zouden we daar nou eens aan kunnen doen. Dat werkte soms heel erg goed. Vaak meende ik het ook echt, vond ik het oprecht vervelend en onverdiend dat Peter zo hard werd aangepakt in die evaluaties en meende ik dat het kwam omdat hij nog jong was en weinig ervaring had. Ik raadde hem dan bij voorbeeld aan om een cursus vakdidactiek te gaan volgen die werd gegeven aan de UvA. Maar ik maakte duidelijk dat ik geen enkel contact had met de leidinggevende of de onderwijsdirecteur of de opleidingsdirecteur. Volgens mij werkte dat over het algemeen veel beter dan de zogenaamde harde lijn. Want als je mensen gaat bedreigen, dan zetten ze hun hakken in het zand, dan zien ze het ontslag dreigen, dan checken ze hun rechtsbijstandsverzekering en dat is allemaal heel begrijpelijk en terecht, maar daar krijg je geen beter onderwijs door.

Natuurlijk is dit alles nog heel onvoldoende. Wat je eigenlijk ook zou moeten hebben: horizontale evaluatie, bij voorbeeld per jaar. Dat kan in de vorm van panelgesprekken met jaargroepen. Bij ons doen de politicologie-studenten dat incidenteel maar niet systematisch. Zelf doe ik dat nu ieder half jaar met alle eerstejaars-studenten in mijn slotcollege, dus vlak voor de kerst en vlak voor de zomervakantie. Ik nodig daar altijd een OC-student bij uit. Je kunt alle eerstejaarsmodules perfect evalueren, maar dan weet je nog niet hoe de studenten de samenhang tussen de modules hebben ervaren. Maar voer je een soort collectief gesprek met tachtig eerstejaars sociologie-studenten aan het einde van het eerste jaar, dan hoor je dingen als: ik heb nooit begrepen wat het verband was tussen de theorie-colleges en de methodologie-colleges. Die uitslag wordt dan besproken in de OC. En dan vraagt bij voorbeeld de OC aan de hoorcollegedocent van het onderdeel theorie en aan de hoorcollegedocent bij Methoden en Technieken: kunnen jullie je colleges voortaan niet beter op elkaar afstemmen, naar elkaar verwijzen, het behandelde in het ene college gebruiken als voorbeeld in het andere college. En vandaar dat ik, die theorie geef, nu elke maandagmorgen om half twaalf koffie drink met professor Kittel die methodologie geeft en als ik het heb over sociale stratificatie, dan gaat hij het in diezelfde week hebben over hoe je iemands positie in de beroepsprestigestratificatie zou kunnen meten in een interview. Dat overleg is een rechtstreeks gevolg van die kritiek in het eerstejaars panelgesprek.

Maar er is veel meer dat je kunt doen en wat ook wij bij sociologie helaas niet doen. Nodig standaard alle afstuderende masterstudenten uit voor een gesprek waarin ze omzien op hun studie. Vraag ze daarin bij voorbeeld: toen je je doctoraalscriptie moest schrijven, aan welke onderdelen binnen welke modules bleek je toen werkelijk iets te hebben, zaten die modules op het goede moment in je programma, had je ze liever eerder of later gehad. Hoe was je voorbereiding op het leven na het behalen van het master-diploma. Ben je voldoende voorbereid op het zoeken van werk, ken je het veld waarin je moet gaan werken een beetje. Je kunt zelfs vragen: van welke onderdeel in je studie denk je nu, aan het einde van de rit: dat had er net zo goed niet kunnen wezen.  Ik weet niet of de OC die gesprekken moet entameren, maar in elk geval moet ze er bij de afdeling of het onderwijsinstituut op aandringen dat dat steeds gebeurt. Niemand mag de deur uit zonder zo’n gesprek. Je kunt ze dan meteen mooi inschrijven voor de alumni-activiteiten. Het zou kunnen worden gedaan door de studieadviseur of de studiecoordinator.

Je zou hetzelfde ook moeten doen bij de bachelorstudenten die uitstromen. Mischien hoeft het niet bij bachelors die doorstromen naar de masteropleiding, maar van alle bachelors die dat niet doen zou ik graag willen weten waarom ze weg gaan en hun studie niet voortzetten in de master fase.

En je zou het eigenlijk vooral moeten doen bij alle studenten die voortijdig uitvallen. Niemand mag weg zonder dat hem in een uitvoerig gesprek is gevraagd waarom hij er mee is gestopt en wat hij of zij van de studie heeft gevonden. Onderzoek doen naar de redenen van uitval behoort eigenlijk een standaard onderdeel te zijn van de evaluatie van de opleiding. Veel opleidingen hebben er geen idee van waarom hun studenten afhaken en dat is echt heel slecht. In het HBO gebeurt het vaak, daar heet het het exit-gesprek. Er is een standaard-vragenlijst die je daar vaak moet invullen voor je de deur voor het laatst achter je dichttrekt. Wij hebben dat niet. Dat moet er komen. Maar alleen maar als er met de resultaten dan ook echt wordt doorgewerkt in de OC. Als bij voorbeeld veel studenten zouden afhaken met het argument dat ze de sociologie studie te licht vinden, te weinig uitdagend, dat ze liever overstappen naar een studie die hogere eisen stelt, waarvoor je harder moet werken, die het onderste uit de kan haalt, dan moet daar eigenlijk onmiddelijk op worden gereageerd, dan doen we iets verkeerd. Evalueren heeft alleen maar zin als de uitkomsten deel uitmaken van een cirkel die leidt tot onderwijsverbetering.

In onze OC staat elke vergadering op de agenda: waar zit op dit moment een probleem. Alle studenten moeten weten dat ze alle problemen die ze in een module signaleren direct moeten doorgeven aan de studenten in de OC. Als die van die klachten horen moeten ze die direct kunnen melden onder dat agendapunt over klemmende zaken. Daarmee kun je er veel sneller bij zijn als er iets mis gaat. Preventie is het beste. Ik ben tegen tussentijdse evaluaties, maar ik ben er erg voor dat de voorzitter van de OC of een delegatie uit de OC met een docent gaat praten van een module waarover ernstige klachten komen.

Dit alles ging tot nu toe over de kwaliteitszorg achteraf, maar misschien is de kwaliteitszorg vooraf nog belangrijker. Alle nieuw op te zetten modules moeten altijd uitgebreid in de OC door de docenten die ze hebben verzonnen en die ze gaan verzorgen worden toegelicht en verdedigd voordat ze hun studiegidsteksten en hun modulehandleidingen mogen gaan schrijven. Bestaande modules die ingrijpend worden gewijzigd moeten ook aan de OC worden voorgelegd. En als een module voor de eerste keer is gegeven moet die zeker worden geevalueerd en moeten een paar docenten en studenten van die module een keer worden uitgenodigd om te vertellen hoe het is gegaan, wat is meegevallen en wat is tegengevallen. Toen ik zelf de module Sociologische Theorie in elkaar zette voor de nieuw op te zetten Bachelor, een module die liep over twee volle jaren, ben ik een paar keer uitgenodigd in de OC om mijn plannen te verdedigen en dat waren echt heel stevige gesprekken, waarbij het me moeite kostte om mijn plannen er heelhuids doorheen te loodsen. Dat is trouwens gedeeltelijk mislukt. Ik kreeg niet de wekelijkse werkgroepen bij mijn colleges die ik had gevraagd.

Een heel goede manier om de vinger aan de pols te houden. Nodig standaard de studie-adviseurs uit voor de OC en vraag ze het hemd van het lijf. Zij weten vaak eerder en gedetailleerder dan wie dan ook waar de problemen zijn of dreigen te ontstaan.

Nog een ander soort opmerking over de kwaliteitsbewaking. De OC moet in voortdurende verbinding staan met de studentenvereniging en met de studentenbladen. Als er een studentenblaadje van de afdeling bestaat, dan moeten daar altijd verslagen in staan van de OC-vergaderingen. Die zijn openbaar. En de evaluaties zijn ook openbaar. Bij sociologie zijn er conflicten geweest over dat in het studentenblaadje lijstjes werden afgedrukt met beste docenten en slechtste docenten. Daar werd schande van gesproken, iedereen zei dat dat een heel nare manier van doen was. Maar we hebben vrijheid van meningsuiting, die studentenbladen zijn vrij van enigerlei censuur. De docenten die hun namen trots bovenaan de lijstjes zagen staan van slechtste docenten waren een weekend lang diep ongelukkig, maar er ging wel een zekere preventieve werking van uit. Zelfs de arrogantste autist onder de docenten gaat er toch wat aan doen om niet volgende keer weer zo te worden genoemd. En in zekere zin is het toch eerlijker dan de informele en ongecontroleerde roddelcircuits waarin studenten praten over welke docenten ze goed en slecht vinden. Tegen die praatjes kan geen docent zich verweren. Maar als in het studentenblad staat dat een bepaalde docent alleen maar het leerboek napraat en er niets nieuws aan toevoegt, dan heeft die docent eindelijk de kans om dat praatje nu eens voorgoed de kop in te drukken door een woeste reactie te schrijven en te laten zien dat hij dat boek totaal niet napraat, om de eenvoudige reden dat hij dat boek nooit heeft gelezen!

Een laatste opmerking over de kwaliteitszorg. Een van de manieren om de kwaliteit van het onderwijs vast te leggen, te verankeren, of, zoals dat tegenwoordig heet, te borgen, is om de outlines ervan heel precies vast te leggen in het Opleidings Examen Reglement, het OER. Het oordeel van de OC wordt door de onderwijsdirecteur, ondanks het feit dat het niet meer is dan een advies, heel belangrijk gevonden. Maar wat is de realiteit. Meestal bereikt het OER de OC met een briefje erbij waarin om een reactie wordt gevraagd binnen tien dagen, terwijl de eerstvolgende vergadering pas over drie weken is. Zo is het gegaan in al die jaren dat ik OC-voorzitter was. Dat is verschrikkelijk frustrerend. Of we bespraken een OER en we opponeerden tegen bepaalde formuleringen en dan bleek dat er onder druk van de FSR inmiddels een hele andere OER cirucleerde en dat de formuleringen die wij wilden amenderen er al helemaal niet meer in stonden. Dat is een aanfluiting. En het is erg, want het OER is een bijzonder belangrijk stuk. Bij voorbeeld waar het gaat over aantallen herkansingen, aantallen punten die nodig zijn om in te mogen stromen naar het volgende jaar, ingangsvoorwaarden, etc. Maar ook omdat in dat OER de stap wordt gezet van de leerdoelen en de eindtermen naar de operationalisering daarvan in module-omschrijvingen. Het is dus heel vervelend dat de bespreking van dat cruciale stuk vaak zozeer onder tijdsdrukt en zo rommelig verloopt.

Nu nog wat opmerkingen over de werkwijze van de OC, de macht van de OC, de invloed van de OC en dus ook over die kwestie van het advies- en het instemmingsrecht. Zoals gezegd is de OC een plek waar docenten en studenten samen werken aan de kwaliteit van het onderwijsprogramma. Meestal doen ze dat in mooie onderlinge harmonie. Natuurlijk zouden ze graag willen dat er wat beter naar ze werd geluisterd door de onderwijsdirecteur, de opleidingsdirecteur, de decaan en wie niet al. Maar misschien zijn er toch ook wel redenen om de OC het instemmingsrecht te onthouden.

Ik zei in het begin dat er slechte en goede redenen voor zijn. Laat ik met de slechte redenen beginnen. Je zou kunnen zeggen: wil je een goede, levenskrachtige opleiding hebben, dan heb je strakke bestuurslijnen nodig. Duidelijk moet zijn wie verantwoordelijk is voor welk besluit. Je moet de verantwoordelijkheid niet te diffuus spreiden, want dan kan iedereen zich achter iedereen verschuilen. Docenten die een module ontwikkelen moeten niet kunnen zeggen: OK, het is slecht opgezet, maar dat was omdat de OC allerlei tegemoetkomingen eiste en wat er nu uitgekomen is, is een halfslachtig compromis, sorry, maar zo wilden die studenten het nou eenmaal, eigen schuld, hadden ze maar niet zo moeten zeuren. Die docenten zijn verantwoordelijk voor die door hen ontwikkelde module en verder niemand anders. Geef bestuurders geen kans om zich te verschuilen achter zogenaamde democratische organen, dat willen ze maar al te graag, ze houden van zwarte pieten. En dan heeft ook iets te maken met de verantwoordelijkheid van de professional voor de eigen organisatie. De universiteit en de hogeschool is niet hetzelfde als de politiek. Het is een organisatie van experts, van specialisten, en die moet je niet hinderen in het uitoefenen van hun expertise. Ik heb met 33 jaar ervaring in het geven van onderwijs soms een beter inzicht in hoe iets didactisch zal uitpakken dan een student die hier vier jaar langs komt en dan weer weg is.

De relatie tussen docent en student is niet de relatie van dienstverlener tegenover client, maar de relatie van leraar tegenover leerling. Een dienstverlenende organisatie probeert de client tegen zo gering mogelijke kosten tevreden te stellen, net zo tevreden dat hij net niet gaat klagen. De docent probeert de leerling intellectueel tot het uiterste te stimuleren, het onderste uit de kan te halen. Dat is een onvergelijkbare situatie. Het is ook niet de relatie van een werkgever en een werknemer en daarom zijn allerlei vakbondsachtige modellen hier niet van toepassing. De OC is geen ondernemingsraad, is geen OR, het is een plek waar de leraar en de leerling, die elders in een qua kennisoverdracht ongelijke verhouding tot elkaar staan, hier samen nadenken over de vraag wat er kan worden verbeterd aan het onderwijs. Vandaar ook dat het misschien wel goed is dat de OR wel het instemmingsrecht heeft en de OC niet. Ik spreek vandaag voor de LSVb en die Vb betekent dat dit een vakbond is, maar dit kan geen vakbond zijn.

Tot zo ver de slechte argumenten om de OC het instemmingsrecht te onthouden. Mijn probleem met al dit soort argumenten is dat staatssecretaris Mark Rutte zelf al deze argumenten onderuit aan het halen is. In 2007 krijgen alle studenten leerrechten die ze kunnen verzilveren aan universiteiten en hogescholen. Ze krijgen een soort strippenkaart waarop je modules kunt afstempelen, of een rugzakje met daarin bonnetjes voor modules, een vouchersysteem, een supermarktsysteem, een cafetariasysteem. Dat mag vijf en een half jaar lang en dan is het op. Wie langer wil studeren mag rekenen op een collegegeld van maximaal ca. 4500 euro, twee maal of drie maal het normale collegegeld van 1476 euro. Dat werken met een strippenkaart of een rugzakje is mede bedoeld om de marktwerking te bevorderen. Laat er maar wat meer vraagsturing op de onderwijsmarkt komen, power to the consumers. Kim Toering kan dat verschrikkelijk vinden. Jonathan Mijs kan nou wel schrijven dat het onderwijs geen markt is en dat de student geen consument is, en ik kan het nou wel hartelijk met hem eens zijn, maar dit is wel wat op dit moment gaande is, of we dat nou leuk vinden of niet. En als de staatssecretaris de studenten opzadelt met leerrechten, als hij ze een stapeltje vouchers geeft en ze aanraadt om zelf maar een mooie reeks modules aan elkaar te schakelen, als hij de opleidingen aanspoort om met elkaar te gaan concurreren, zoals in het bedrijfsleven de bedrijven met elkaar moeten concurreren, dan wordt de universiteit tot een markt. Je zou kunnen zeggen dat dan ook al die mooie praatjes over de relatie tussen de leraar en de leerling vervallen, dat de klant dan koning is en dat die voor zijn geld het beste moet afdwingen wat hij krijgen kan en dat kan hij doen in de OC. Het klinkt misschien raar, maar ik zou zeggen: als Rutte dit wil, dan moet je zeggen: OK. dat is goed, maar dan is het ook consequent om de OC’s instemmingsrecht te geven, want daar kunnen de prijsbewust consumenten er op toezien dat ze ook echt waar voor hun vouchers krijgen.

En toch ben ik tegen instemmingsrecht voor de OC’s. Dat was ik vorige week nog niet, toen was ik er nog voor. Maar om dit praatje voor te bereiden heb ik er nog eens met wat mensen over gepraat en vooral ook diep over nagedacht. En nu kom ik tot een heel andere conclusie. Als je de OC instemmingsrecht zou geven, dan verwordt het tot een politieke organisatie, dan worden ook in die OC dezelfde politieke spelletjes gespeeld die nu al worden gespeeld bij het College van Bestuur, bij de Decaan, in het onderwijsinstituut, in wat bij ons heet het driehoeksoverleg, in de docentenraad, maar vooral en bovenal in de FSR. Het mooie van de OC is nou juist dat die, zo lang ze alleen maar een adviserende raad mag zijn, zo langzamerhand is geworden tot een oase in een barre hete woestijn. Hier vind je nog betrokken mensen uit de verschillende geledingen die zich echt om het onderwijs bekommeren, die zich er echt druk over maken en in gezamenlijkheid proberen om er uit te komen. Hier worden in vriendschappelijk overleg tussen docenten en studenten allerlei plannetjes gemaakt om heel practisch en concreet en direct op de werkvloer problemen aan te pakken. Voer het instemmingsrecht in en ook de OC wordt een plek waar wordt gecomplotteerd, waar de studenten in overlegjes vooraf hun slimme vergaderstrategieen gaan afstemmen met elkaar en misschien ook wel met dat ene aardige staflid dat als een breekijzer in de docentenfractie kan worden ingezet. Geef de OC het instemmingsrecht en het laatste bastion van inhoudelijke Herrschaftsfreie discussies over het onderwijs zal voor je ogen worden afgebroken. Dat de facultaire studentenraad een verpolitiekt orgaan is geworden is zo erg niet, want dat gremium staat toch ver van de concrete zorgen en noden van de opleiding af, maar als het orgaan dat juist het dichtst bij de werkvloer staat, waarvan alle leden de dagelijkse zorgen heel intiem kennen, ook tot een politieke plek wordt, dan hou je helemaal niks meer over, dan wordt de enige plek waar echt betrokken mensen nog proberen om het onderwijs mooier te maken de leraarskamer. En de leraarskamer, dames en heren, kenmerkt zich nu juist doordat dat de enige plek is in de school waar de studenten niet naar binnen mogen.

Misschien schets ik een wat geidealiseerd beeld van de Herrschaftsfreie OC. Niet alle OC’s zijn zo. Maar het kan wel, en wat ik nu beschrijf is geen utopie, maar een werkelijkheid want ik ben zelf een paar jaar voorzitter geweest van zo’n werkelijkheid. Maar daartoe moet dan wel aan een paar condities worden voldaan.

Ten eerste moet coute que coute worden voorkomen dat de docenten en de studenten in de OC als blokken tegenover elkaar komen te staan. Als dat zo is, als het hard tegen hard gaat, dan kun je maar beter all out politiek gaan bedrijven. De condities voor cooperatie worden wel steeds moeilijker, vrees ik. De studenten staan meer en meer onder druk. Ingangseisen, prestatiebeurzen, verstrenging van de regels in de werkgroepen, het leidt allemaal tot stress. Docenten staan ook meer en meer onder druk. Ze moeten niet alleen doceren, maar ook publiceren, van zich laten horen op congressen, schitteren in de onderzoeksschool, maar toch ook hele mooie colleges geven. Niet iedereen kan dat allemaal tegelijk. En soms staan de belangen van de gestresste docenten lijnrecht tegenover de belangen van de gestresste studenten.

Het tweede instapmoment in de Master dat we alleen in Amsterdam hebben en dat nu dreigt te worden afgeschaft. Over zoiets zie je dat de studenten en de docenten fel tegenover elkaar komen te staan. Tot een slimme studieadviseur zegt: laten we eens gaan uitrekenen of wat de docenten en wat de studenten denken dat het geval is eigenlijk wel zo is.

Dan hangt heel veel af van de bemiddelende kwaliteiten van de voorzitter die niet aan de kant van het docentencorps moet gaan staan, maar die als een makelaar optreedt en alle betrokkenen probeert te laten zien dat ze hier niet zijn om de belangen te behartigen van hun eigen geleding, maar dat ze er allemaal op uit zijn het onderwijs te verbeteren. Dat vergt diplomatieke kwaliteiten. Een te studentvriendelijke voorzitter-docent, kan door de mede-docenten worden gezien als een soort verrader van de docenten-belangen. Het is een precaire positie. En het wordt nu voor iedereen de druk toeneemt alleen maar moeilijker. En staatssecretaris Rutte doet zijn uiterste best om het vuurtje op te stoken, om docenten en studenten tegen elkaar op te zetten. Ik zie hem nog in dat TV-programma tegen die studenten zeggen: jullie moeten weer eens gaan demonstreren. Maar toen studenten het Maagdenhuis bezetten, zonder steun van de LSVb natuurlijk, stond hij weer aan de kant van de universiteits-autoriteiten. Verdeel en heers. De LSVb beschuldigde hem van opruiing. Van deze staatssecretaris is alleen maar te verwachten dat hij de tegenstellingen zal opvoeren.

Wat van studentleden in de OC wordt verwacht is ook ingewikkeld en een beetje dubbelzinnig. Het vergt veel van de deelnemers. De student die in de OC fel uitvalt tegen de professor en daarbij heftig tutoyerend zijn gelijk haalt, moet een week later bij die professor mondeling tentamen doen. Beide partijen moeten die verschillende contexten heel goed uit elkaar kunnen houden, niet alleen moet de professor inzien dat de student als die fel voor een zaak vecht in zekere zin een ander is dan de tentaminandus, maar ook moet de student inzien dat de docent met wie hij een meningsverschil uitvecht een ander is dan de examinator. Maar dat zijn toch ook in zekere zin allemaal ficties, en dat maakt dit tot een subtiel en lastig spel dat niet iedereen kan spelen. In termen van de civilisatietheorie van Norbert Elias: het vraagt heel veel van ieders vermogen om het gedrag te beheersen en vooral ook situationeel te differentieren.

De toon en de stijl van de OC verandert sterk naar gelang van de voorzitter. Is dat een landelijk beroemde hoogleraar, zoals professor Kees Schuijt, dan moet de onderwijsdirecteur wel luisteren, alleen al vanwege het gezag van degene die de brieven ondertekent. Maar doet een lager geplaatste docent het, zoals ik, dan heeft dat het voordeel dat je docenten die slecht functioneren gemakkelijker kunt aanspreken, zonder dat ze zich direct bedreigt hoeven te voelen in hun bestaan. Ik praat immers met ze als bezorgde collega en niet als hun leidinggevende. En als ik voorzitter ben kan de toon wat informeler zijn dan wanneer zo’n hoge beroemde professor voorzitter is. Mij kun je gemakkelijker tutoyeren en dat maakt het onderhandelen soms ook makkelijker. Wil je dat de OC gezag uitstraalt, dan moet je ervoor zorgen dat je tophoogleraar voorzitter wordt. Wil je dat de decaan en de onderwijsdirecteur de OC niet meer zien staan, dan moet je een student voorzitter van de OC maken. Dat is in Amsterdam bij de filosofen zo en het schijnt prima te gaan, maar ik vind het geen handig signaal geven aan het soort ambtenaren dat ik in het begin van mijn voordracht beschreef.

Wat verder erg belangrijk is, is dat er een goede samenwerking bestaat tussen de verschillende OC’s in een faculteit en tussen die OC’s en de facultaire studenten raad. Bij sociologie in Amsterdam gaat dat volgens mij niet goed. De OC-sociologie heeft weinig contact met de OC-politicologie en de relatie tussen de OC-sociologie en de FSR is soms zelfs regelrecht vijandig te noemen. Dat is heel onhandig. Want de onderwijsdirecteur zal een uitspraak van de OC heel serieus moeten nemen als hij weet dat de FSR, die wel degelijk het instemmingsrecht heeft, die uitspraak van de OC wel zal overnemen. Hoe nauwer de OC bestuurlijk samenwerkt met de FSR, des te minder is het gevaar dat hij wordt gemarginaliseerd. Je hoeft niet zelf het instemmingsrecht te hebben als je een vriendje hebt die wel het instemmingsrecht heeft. En als dat zo werkt, dan kun je de eerder genoemde voordelen hebben van het niet hebben van het instemmingsrecht en tegelijkertijd profiteren van de dreiging die uitgaat van je vriendschap met het machtige vriendje FSR.

Natuurlijk moet de ambtelijke ondersteuning goed geregeld zijn. Zo heb je een adequaat secretariaat nodig. Dat is bij de sociologen in Amsterdam goed geregeld. Maar dat is lang niet overal zo,

Tenslotte noem ik nog het probleem van de vertegenwoordiging. Het probleem van de vertegenwoordiging. Wie vertegenwoordigen de studenten eigenlijk. Michels en Pareto en de ijzeren wet van de olichargie. De studenleden in de OC’s vertegenwoordigen toch vooral hun eigen belangen, de belangen van de elite en het is de vraag of dat wel altijd de belangen zijn van de andere studenten. Waar ze in de OC vechten voor werkgroepen bij colleges, komt het de andere studenten soms niet slecht uit als die werkgroepen facultatief zijn of er helemaal niet zijn. Hoe spelen de studenten in de OC bepaalde vragen terug naar hun achterban, hoe overleggen ze met hun achterban. Dat kun je verbeteren door periodiek bijeenkomsten te organiseren waar alle studenten voor worden uitgenodigd, door steeds over wat er in de OC gebeurt te berichten in het studentenblad van de afdeling, de subfaculteit of de faculteit, en ook door een OC-discussieboard te openen, bij voorbeeld op blackboard of op een andere plek op het internet.

Dat zijn nogal wat voorwaarden en vaak wordt daar helemaal niet aan voldaan. Maar als dit allemaal min of meer in orde is, dan kan de OC een heel belangrijke plek zijn waar de feitelijke kwaliteitsbewaking van de studie plaatsvindt en misschien gaat dat dan nog wel beter zonder dan met het instemmingsrecht.

‘De rol van de OC in kwaliteitszorg’ Lezing voor de landelijke studenten-vakbond, de Lsvb, Utrecht, 2005.