Berichten

Met een brok in de keel. Over de troonswisseling op 30 april 2013. (2013)

Op 29 april was ik helemaal niet van plan om de volgende dag naar de Dam te gaan. Maar toen ik wakker werd op 30 april om zeven uur, wilde het maar niet lukken om weer in slaap te vallen. Zo kwam het dat ik om vijf voor negen door de Leidsestraat liep, op weg naar de troonswisseling. Ik had Amsterdam nog nooit zo leeg meegemaakt. Er reden geen trams, ik zag geen auto’s, maar het wonderlijkste was de afwezigheid van fietsers. Voetgangers waren ook zeldzaam en tot mijn verbazing liepen de meeste mensen in de Leidsestraat – voornamelijk buitenlandse toeristen – niet in de richting van de Dam, maar juist de kant op van het Vondelpark. Ik leek wel de enige te zijn die zich in het hoofd had gezet: ‘Willen we naar de Dam, dan gáán we naar de Dam!’

Op de Dam leken eerst nog tamelijk weinig mensen te staan. Ik kon gemakkelijk aansluiten bij de menigte die voor de winkel van Peek en Cloppenburg stond, dus niet ver van het paleis. Daar was het al wel vrij druk en het werd met de minuut voller. Toch hielden de mensen onderling zo veel afstand dat je elkaar nooit hoefde aan te raken. Ik heb daar op de Dam vier interessante observaties verricht. Het waren mijn laatste observaties als gesalarieerd socioloog, want één dag later, op 1 mei, was ik getransformeerd tot gepensioneerd socioloog. Hier volgen mijn vier waarnemingen, in volgorde van belangrijkheid.

Ik arriveerde om kwart over negen; de balkonscène stond aangekondigd voor half elf, dus we stonden daar met zijn allen anderhalf uur lang te niksen. Om ons heen waren gigantische beeldschermen opgehangen, waarop je een kroon langzaam rondjes zag draaien. Maar plotseling klonk er luid gejuich. Op de schermen werden live-beelden vertoond van de menigte die op de Dam stond. Hoewel iedereen in mijn buurt al snel begreep dat de kamera’s ergens anders stonden opgesteld en het dus andere mensen waren die in beeld verschenen, klonk het toch niet raar toen een vader tegen zijn dochtertje zei: ‘Kijk eens, schat, nu zijn we zelf op de televisie.’ Want zo voelde het wel: die mensen die honderd meter verderop stonden maakten deel uit van hetzelfde oranje Dam-monster waar ook wij een deeltje van waren. Ze filmden ons! Pas toen we onszelf op die schermen zagen afgebeeld, werden we ons als groep bewust van onszelf; hier werd een Klasse an sich dialectisch getransformeerd tot een Klasse für sich.

De kamera ging nu inzoomen op individuele mensen in de massa. Toen een kale meneer die een roosje op zijn hoofd had geschilderd in beeld kwam, barstte iedereen uit in lachen en applaudisseren. Ook een mooi meisje kon rekenen op gejuich. Toen besloot de regisseur om een politieman beeldvullend op het scherm te zetten. Dit portret leverde geen gelach of gejuich op, maar wel een hartelijk applaus. Leve onze politiemannen en -vrouwen! Het was duidelijk: ik werd hier aan alle kanten omringd door de lezers van De Krant Van Wakker Nederland.

Nu volgt observatie nummer twee. Inmiddels weten we dat de hele dag vlekkeloos is verlopen, maar dat er jammer genoeg toch één incident was dat de boel een beetje bedierf. Er werden op die Dam twee republikeinen gearresteerd: Hans Maessen en Joanna van der Hoek. Dit dieptepunt in onze vaderlandse geschiedenis heeft zich voltrokken op ongeveer 12 meter voor mij en toch heb ik er bijna niets van gemerkt. Tussen de twee tegenstanders van de monarchie en mijzelf stonden een paar honderd mensen, die maakten dat noch ik, noch iemand in mijn omgeving door had wat er vlak voor onze neus plaats vond. Wel drongen zich pal langs mij drie agenten naar voren. ’s Avonds zag ik ze in het Journaal terug in hun tragische rol van verkeerd geïnstrueerde verbalisanten. Maar toen dat drietal ons vroeg om even opzij te stappen, konden ze rekenen op luide bijval. Dat was omdat zo’n 15 meter voor ons een groot wit spandoek was uitgevouwen met daarop de tekst: ‘Bea = the Best’. Dat spandoek ontnam iedereen die al vroeg op deze plek was gaan staan het zicht op het balkon. En dus riepen de mensen om me heen tegen de agenten: ‘Haal dat spandoek weg, we kunnen hier niks zien!’ Wat wij niet wisten, was dat die agenten helemaal niet voor dat spandoek naar voren liepen. Dat merkten we pas tijdens de balkonscène zelf, die voor ons onzichtbaar bleef. Bea bedankt!

Nu de derde observatie. Toen de agenten me nog niet waren gepasseerd, zag ik op ongeveer 12 meter voor mij een niet al te groot bordje boven de hoofden uitsteken, waarop stond: ‘Geen monarchie maar democratie’, zwarte letters op een achtergrond van rood, wit en blauw. Dat was dus het bord van Maessen en Van der Hoek, die toen nog niet waren meegenomen. Ik zag dat bord van twintig over negen tot tien uur en toen was het ineens weg. Inmiddels weet ik hoe dat kwam, maar toen wist ik dat nog niet (Ich habe es nicht gewusst). Maar al die fanatieke oranjeklanten om mij heen, al die Telegraaflezers, die zagen dat bord ook en die begrepen direct wat de bedoeling was. Links en rechts hoorde ik ze er commentaar op leveren.

Hier las ik een pauze in van één alinea. Beste lezer, wat denk jij dat ik toen om me heen zoal hoorde over die lui die dat antimonarchistische bord in de lucht hielden?. Ik geef je even de tijd om hier over na te denken en ondertussen vertel ik dan iets over mijn provo-verleden. In de jaren zestig nam ik deel aan de zogenaamde provo-beweging. De Amsterdamse provo’s waren fel gekant tegen het koningshuis. Rechtse Nederlanders, monarchisten, lezers van de Telegraaf, ze hadden allemaal een enorme hekel aan die provo’s, dat ‘langharig, werkschuw tuig’. Als ik met het tijdschrift Provo colporteerde op de Grote Markt in Haarlem, werd ik zo nu en dan op hysterische toon uitgefoeterd en soms ook fysiek bedreigd. Is het zo gek dat ik nu, staande op de Dam tussen dit soort mensen, vreesde dat de republikeinen die het hol van de leeuw hadden opgezocht flink te grazen zouden worden genomen?

Einde van de pauze. Hier komt het antwoord. Ik hoorde de oranjeklanten om me heen zeggen: ‘Kijk eens, zie je dat bord daar, dat zijn die republikeinen, heb je dat meisje gisteren gezien bij Pauw en Witteman, wat een mooie vrouw is die Joanna, hè, ja, maar ik vind haar wel erg fanatiek hoor, volgens mij heeft die vrouw helemaal geen gevoel voor humor, wat leuk dat die er ook zijn, ja, het hoort er allemaal bij, hè, moet kunnen, toch?.’ Het leek alsof die mensen vonden dat het feestje zonder Joanna van der Hoek niet compleet zou zijn geweest. Dat die welbespraakte mevrouw van de televisie zich had verwaardigd om hierheen te komen, dat gaf aan dat we hier echt op de goede plek stonden, haar bordje was de kers op de taart.

De tijden zijn veranderd. De postmoderne oranjeklant is een wonder van tolerantie en vriendelijkheid – en dat is niet sarcastisch bedoeld, ik meen het echt.

Beatrix, Willem-Alexander en Maxima verschenen op het bordes. Iedereen zong uit volle borst het Wilhelmus. Ik dacht bij mezelf: ‘Kom op, Bart, doe nou eens voor de verandering niet zo kinderachtig.’ Dus ik zong het Volkslied mee. Eerst heel zachtjes met een soort piepstemmetje, maar bij de tweede regel al tamelijk hard en daarna gewoon net als iedereen om me heen: uit volle borst. Op dat moment, volkomen onverwachts, sloeg de collectieve ‘effervescence’ genadeloos toe. En dit is dan ook meteen mijn vierde observatie als socioloog op de laatste dag voor het ingaan van mijn pensioen: ik had een brok in de keel, mijn ogen begonnen te prikken en wat was dat nou op mijn rechterwang, nee toch, was dat écht een tráán?

‘Met een brok in de keel.’ In: Sociologisch Mokum. Jaargang 2012-2013, nummer 5, juni 2013, pp. 30-31.