W.A. Bonger (1876-1940) (1996)

Het overtuigendste argument tegen de voorstanders van spellingshervormingen is dat alle literatuur die is geschreven vóór invoering van de nieuwe spelling ineens een ouderwetse indruk maakt. Een nieuwe generatie, opgevoed met andere woordbeelden, ervaart oudere teksten als saai en belegen of als eigenaardig exotisch en in beide gevallen maakt dat ze ontoegankelijker.

Iets dergelijks geldt ook voor oudere sociologische teksten, geschreven in een andere culturele en sociale omgeving, bedoeld voor een publiek met een van de onze verschillende “mentale uitrusting”. Dat maakt het bij voorbeeld moeilijk om bepaalde geschriften te kunnen doorgronden van de jonge Karl Marx. Niet alleen de begrippen en theorieën, die alleen vertrouwd zijn voor wie thuis is in de filosofische discussies onder de “jong-Hegelianen”, ook de stijl van polemiseren, de woedende uitvallen naar ons niet meer bekende politici en professoren, de sarcastische grapjes die ons als plat en onhumoristisch treffen – dat alles schept afstand.

De receptie van het werk van Willem Adriaan Bonger (1876-1940) biedt hiervan een eigenaardige illustratie, omdat hij schreef in een stijl, die al tijdens zijn leven uit de mode raakte, maar die tussen 1968 en 1980 weer even populair werd: de retoriek van de marxistische sociale wetenschap, het “wetenschappelijk socialisme”. Nadat Bonger in de jaren vijftig steeds moeilijker leesbaar was geworden, ontdekten marxistisch geöriënteerde criminologen en sociologen in de jaren zeventig in Bonger een vroege geestverwant, een “grondlegger” van de door hen zo gewenste linkse sociale wetenschap. Op hen maakten Bongers begrippen-apparaat, zijn allusies en associaties, juist een merkwaardig vertrouwde indruk. De laatste jaren echter is de taal waarin Bonger schreef in een verrassend snel tempo in onbruik geraakt en dat heeft veel te maken met de neergang van het “reëel bestaande socialisme”. En zoals het jammer is wanneer Multatuli minder gelezen wordt, omdat men zijn spelling als een hindernis ervaart (maar in dat geval kun je die teksten altijd nog omzetten in de nieuwe spelling) zo is het ook te betreuren dat Bongers werk ontoegankelijker wordt voor studenten die niet meer met hartstocht discussiëren over de vraag of godsdienst opium is van het volk of voor het volk of over de brandende kwestie of volgens Marx het materiële zijn het bewustzijn bestimmt dan wel bedingt.

 

W.A. Bonger bekleedde de eerste leerstoel in de sociologie en de criminologie in Nederland. Hij droeg als geen ander bij aan de vestiging van die twee wetenschappen in vooroorlogs Nederland. Zo was hij mede-oprichter van verschillende sociaal-wetenschappelijke tijdschriften, initiatiefnemer bij de oprichting van de Nederlandse Sociologische Vereniging, maar bovenal auteur van vele publicaties waarin hij pleitte voor een strikt sociologische benadering van grote maatschappelijke vraagstukken. Tevens was hij een prominent lid van de Nederlandse sociaal-democratische partij. In mijn intellectuele biografie over W.A. Bonger uit 1987 ben ik vooral ingegaan op de wisselwerkingen tussen zijn politieke en zijn academische publicaties.

Bongers dissertatie uit 1905, Criminalité et conditions économiques (in 1916, zoals enkele andere van zijn werken, in het Engels vertaald) is veruit zijn belangrijkste boek, een baanbrekende benadering van de sociologie van misdadig gedrag. Hij schreef deze studie tussen zijn tweeëntwintigste en achtentwintigste jaar. Hier bestreed hij verschillende theorieën die de oorzaken van criminaliteit vooral situeerden in de eigenschappen die “typische misdadigers” zouden kenmerken. Volgens sommige van die theorieën moet men aandacht schenken aan bepaalde psychologische eigenaardigheden van mensen die zich aan bepaalde soorten van misdadig gedrag schuldig maken; zulke trekken zouden soms zelfs gepaard gaan met zekere lichamelijke kenmerken. Veel van de in Bongers tijd prominente misdaad-onderzoekers schonken uitgebreid aandacht aan de erfelijkheid van dergelijke geestelijke en lichamelijke trekken; sommigen kenden vooral aan de factor ras grote betekenis toe. Werden zulke inzichten gebruikt om te komen tot een beleid dat gericht was op afname van de misdadigheid, dan werd de oplossing al snel gezocht in de sfeer van de eugenetiek.

Tegen dit soort theorieën verzette Bonger zich. Hij wilde uitsluitend aan de factor van “het milieu” causale betekenis toekennen bij de verklaring van criminaliteit. De persoonlijke eigenaardigheden van misdadigers konden door de onderzoeker geheel en al verwaarloosd worden. Met dat laatste haalde hij zich de kritiek op de hals van misdaad-onderzoekers, die zijn standpunt “te extreem” noemden, een kwalificatie die vaak op zijn werk is toegepast.

Wanneer Bonger spreekt over “het milieu” dan bedoelt hij niet de bodem of het klimaat. Men kan het woord “milieu” bij hem vervangen door “de sociale omgeving”. Tegenover de destijds gangbare verklaringen van misdadigheid stelde Bonger de “regels van de sociologische methode”, overigens zonder in dit verband ooit naar Durkheim te verwijzen. Interessant is dat zijn pleidooi voor een strikt sociologische beschouwing van het sociale verschijnsel criminaliteit door heel wat tijdgenoten werd opgevat als een typisch blijk van socialistische vooringenomenheid.

Bongers dissertatie is zeer empirisch van aard. Men hoeft het boek maar even door te bladeren om het grote aantal tabellen en diagrammen op te merken. De bewijsvoering is grotendeels gebaseerd op een nauwkeurige analyse van het statistisch materiaal, al had Bonger – en daarin onderscheidt hij zich gunstig van Durkheim – veel oog voor de tekortkomingen van dat soort materiaal. Hij poogde allerlei soorten van criminaliteit in verband te brengen met “het milieu”. Het schema van oorzaken en gevolgen dat hij daarbij hanteerde was vrij ingewikkeld: wie in een bepaald soort samenleving (gekarakteriseerd naar het niveau van economische ontwikkeling) deel uitmaakt van een bepaalde klasse wordt door een veelheid van elkaar vaak versterkende factoren als het ware gestuwd in de richting van bepaalde soorten misdadigheid. Velen weten aan die invloed weerstand te bieden, maar sommigen slagen daar niet in en hun percentage is zeer stabiel. Elk maatschappijtype heeft dus een bepaald soort criminaliteitsstructuur of om een destijds populaire uitdrukking over te nemen: samenlevingen hebben de misdadigheid die ze verdienen.

Bonger toonde zich een heftig en voortreffelijk gedocumenteerd bestrijder van interpretaties in termen van ras of erfelijkheid. Met zijn strijd tegen de destijds gangbare biologistische redeneringen en zijn pleidooien voor een meer sociologische aanpak leverde hij een belangrijke bijdrage aan het debat over nature en nurture, niet alleen in Nederland, maar ook voor het internationale wetenschappelijk forum.

Omdat hij in het boek vooral is geïnteresseerd in het netwerk van verbindingen tussen de “onderbouw” en de waargenomen misdaadcijfers gaat het grootste deel van zijn studie over wat hij aanduidt als l’édifice social, in de Amerikaanse editie van 1916 vertaald als the social structure. Hij biedt een onderzoek naar de wijze waarop mensen met elkaar samenleven in een kapitalistische maatschappij en de speciale structuur van misdadigheid die dat soort samenleven karak­teriseert. Zo bezien is deze dissertatie de eerste grote sociologische studie in Nederland en het eerste uitvoerige sociologisch onderzoek naar criminaliteit ter wereld.

In 1987 schreef ik dat de door Bonger bestreden denkbeelden weliswaar geen rol meer spelen binnen of buiten de wetenschappelijke gemeenschap, maar dat daarmee nog niet is gezegd dat ze in de toekomst geen nieuwe bloei zouden kunnen beleven. (p. 263) Inmiddels kan worden geconstateerd dat in het discours over criminaliteit, zeker buiten de universiteit, de sociologische visie in een defensieve positie raakt: over misdadigheid wordt weer veel individualiserender en psychologiserender geschreven dan een jaar of twintig geleden en ook biologistische redeneringen zijn weer veel meer Salonfähig dan in de jaren waarin de socioloog Schuyt felle kritiek leverde op het biologisme in het werk van de criminoloog Buikhuisen. In het huidige debat over misdadigheid kan het werk van Bonger, meer dan in de jaren zeventig, weer een functie vervullen: zijn argumenten voor een sociologische visie op het verschijnsel criminaliteit zijn nog altijd sterk.

 

Hoewel dit mijns inziens Bongers belangrijkste bijdrage aan de sociale wetenschap is, schreef hij ook boeken en artikelen over heel andere onderwerpen die nog altijd aandacht verdienen. Zijn mooiste studie vind ik Problemen der democratie uit 1934. De leidende gedachte is dat de zogenaamde autocratieën gedoemd zijn uit te sterven en dat de toekomst aan de democratieën is. Dat is een eigenaardige stelling, want juist in het begin van het boek wordt in een beklemmende passage getoond dat alom in Europa het autocratische stelsel in opmars is: in Rusland, Italië, de Balkan, Polen, Duitsland. Bonger schrijft: “Europa is in overgrote meerderheid ondemocratisch geworden – van de ongeveer 500 milioen inwoners leven er meer dan 300 milioen onder autocratisch regime.”  Maar staande voor deze verdonkerende plattegrond van Europa verdedigt Bonger de sociologische theorie volgens welke democratische stelsels in onze tijd de beste kansen hebben. Moderne kapitalistische, industriële, Westerse samenlevingen met hun uiterst kwetsbare productiewijze, hun overgevoeligheid voor gewelddadigheden, kunnen alleen maar gedijen bij een democratisch bestel. Alleen dan immers is het mogelijk om ingrijpende verschui­vingen in machtsbalansen op een niet-gewelddadige wijze te regis­treren. Het is de vorm die het beste past bij moderne sociaal-economische verhoudingen.

Na de dood van Bonger veranderde de politieke kaart van Europa ingrijpend. Eerst verdwenen enkele rechtse autocratieën: het Italië van Mussolini, het Duitsland van Hitler, het Portugal van Salazar, het Spanje van Franco en het Griekenland van de Kolonels. Later zette de democratiseringsbeweging zich door in Oost-Duitsland, Tsjecho-Slowakije, Polen, Hongarije, Roemenië en (ook al gaat het moeizaam en staat de uitkomst allerminst vast) in Rusland.

Wanneer men Bongers boekje uit 1934 opvat als een poging om ontwikkelingen in Europa over een periode van zo’n vijftig jaar te voorspellen, dan is het verbazingwekkend hoe veel ervan is uitgekomen.

Het meest navrant is misschien wel dat Bonger zijn leven op 14 mei 1940 vrijwillig beëindigde omdat hij niet wilde leven onder een terreur-regime, maar dat hij tot op de dag van zijn dood het geloof behield in de uiteindelijke triomf van de democratische bestuursvorm. Dat blijkt uit een ontroerende passage van Etty Hillesum, die hem sprak op die laatste dag, niet vermoedend dat hij nog enkele uren te leven had. Zij herinnerde zich dat hij haar toen zei: “de democratie zal zeker winnen, maar het zal ten koste gaan van enkele generaties.”

Het belang van de sociologie ligt niet in het vermogen correcte voorspellingen te doen, maar het is de moeite waard om nauwgezet die gevallen te bestuderen waarin sociale wetenschappers een prognose deden die uitkwam. Bonger deed zijn uitspraken niet op basis van een wild guess; aan zijn verwachting lagen fundamentele sociologische overwegingen ten grondslag.

 

Het werk van Bonger is dus om tal van redenen nog altijd de moeite van het lezen waard, maar dat gebeurt steeds minder. Alvin Gouldner heeft in The Coming Crisis of Western Sociology geschreven dat bepaalde theorieën geleidelijkaan uit het zicht verdwijnen omdat ze niet langer corresponderen met de “sentimentenstructuur” van degenen die er kennis van nemen. Hedendaagse studenten in de sociologie en de criminologie hebben moeite met de teksten van Bonger, omdat die lezers veronderstellen die de marxistische terminologie en de in het marxisme omstreden kwesties heel goed kennen. Bovendien worden ze geacht met de auteur de opvatting te delen dat we leven in een kapitalistische samenleving en dat een aantal fundamentele sociale problemen alleen maar opgelost kunnen worden als dat kapitalisme verdwijnt en plaats maakt voor een waarlijk socialistische samenleving. Dat is een op dit moment weinig populaire gedachte.

De communistische regimes, die Bonger verafschuwde en jwelker onvermijdelijke ondergang hij in Problemen der democratie zo adequaat voorspelde, zijn in Europa verdwenen of ten prooi gevallen aan een ongekende crisis. Daarmee hangt samen dat in sociale wetenschappen als de sociologie en de criminologie de belangstelling voor en de kennis van het klassieke marxistische gedachtengoed steeds geringer wordt. Een nieuwe generatie studenten in de sociologie en de criminologie, opgevoed met andere woordbeelden, ervaart de teksten van Bonger, geschreven in “de oude spelling”, als saai en belegen of als eigenaardig exotisch en in beide gevallen maakt dat ze ontoegankelijker. Men zou het een dialectische wending kunnen noemen, maar het is toch vooral tragisch, dat de neergang van de communistische regime’s, die Bonger in 1934 al bij voorbaat toejuichte, thans bijdraagt aan de afname van het begrip voor zijn werk, juist omdat het zo veel bevat dat ook nu nog van waarde zou kunnen zijn.

 

Literatuur

 

Bonger, W.A., Criminalité et conditions économiques. Amsterdam: Tierie, 1905.

Bonger, W.A., Problemen der demokratie. Een sociologische en psychologische studie. Groningen-Batavia: P. Noordhoff, 1934.

Gouldner, Alvin W., The Coming Crisis of Western Sociology. London: Heinemann, 1971.

Heerikhuizen, B. van, W.A. Bonger, socioloog en socialist. Groningen: Wolters Noordhoff/Forsten, 1987

 

“W.A. Bonger, 1876-1940.” In: Facta, jrg. 4, nr. 2, maart 1996 pp. 22-25