Paula Jones en Tocqueville

 

Op 12 en 13 februari 1998 is George Ritzer, schrijver van leerboeken als Classical Sociological Theory en Modern Sociological Theory, in Amsterdam. Misschien moet ik hem bij die gelegenheid vragen om een hoofdstuk over de 19e eeuwse Franse aristocraat Alexis de Tocqueville toe te voegen aan zijn boek over de klassieken. Ik ben die Tocqueville namelijk wel iets verschuldigd. Hoe had ik ooit kunnen vermoeden dat hij me nog eens zou redden?

Op donderdag 15 januari gaf ik college over Tocqueville. Dat college had beter gekund, bedacht ik, toen ik de maandag erna zag dat Paula Jones voor de zoveelste keer de voorpagina van de Volkskrant had gehaald. Die intrigerende kwestie, waarbij `a little girl from Arkansas‘, zoals ze zichzelf typeert, het opneemt tegen de president van de Verenigde Staten (`de machtigste man ter wereld’, volgens het cliché), biedt een verhelderende illustratie van de politieke machtsverhoudingen die Alexis de Tocqueville reeds verbaasden toen hij in 1830, 25 jaar oud, Amerika bereisde. Zo maakt hij uitvoerig melding van het perswezen in de Verenigde Staten, dat – anders dan in zijn geboorteland – door geen censuur geremd de rijksten en machtigsten voortdurend in grote verlegenheid brengt, hetgeen die dominante groep leert om zich te matigen als de verleiding van corruptie en nepotisme groot wordt. Ook wijst hij op de religieuze organisaties, die, in tegenstelling tot de katholieke kerk in post-revolutionair Frankrijk, een zwaar politiek tegenwicht bieden tegen de centrale overheid. Maar het meest verrast is hij over de politieke organisaties die particuliere Amerikanen op locaal niveau opzetten, waarmee ze door geraffineerde lobby-technieken de heersende politici telkens tot concessies weten te dwingen. Tocqueville stelt zijn landgenoten dit systeem van `checks and ballances’ ten voorbeeld, waarbij hij er op wijst dat de scheiding der machten, die door de Franse politieke theoreticus Montesquieu is uitgedacht, thans in praktijk wordt gebracht door de Amerikanen en niet door de Fransen zelf, die nog steeds een zeer ondemocratisch en door-en-door autoritair politiek systeem kennen. Al die constateringen had ik in dat college kunnen actualiseren aan de hand van de Paula Jones affaire: de macht van de pers, de invloed van de televisie-dominees, het gelobby van conservatief-feministische belangengroepen en vooral de scheiding der machten die maakt dat Clinton niets kan ondernemen om het zijns inziens al te ijverige openbaar ministerie tot terughoudendheid te bewegen. Ik kan de bewondering die Tocqueville 170 jaar geleden voor de Amerikanen voelde nog altijd goed begrijpen. In welk land ter wereld kan het zo ver komen dat de president wellicht zijn geslacht aan inspectie moet onderwerpen om zich vrij te pleiten van een mogelijk verzonnen beschuldiging? Zeker niet in Nederland waar politie-ambtenaren al nerveus de aangifte verfrommelen als één van de mogelijke daders een populaire voetballer blijkt te zijn.

Dat alles bedacht ik op maandagmorgen, geërgerd door het feit dat mevouw Jones precies vier dagen te laat kwam om mijn Tocqueville-college op te fleuren. Bovendien was ik boos op mezelf, omdat ik iets heel anders moest doen dan uit een soort ranzige nieuwsgierigheid de Volkskrant uitpluizen op dit soort nieuwtjes. Ik kon me beter maar eens een beetje gaan voorbereiden op mijn optreden, diezelfde middag, in een live-radioprogramma, waar ik door geroutineerde debaters als Max Pam, Boudewijn Büch en Theo van Gogh aan de tand zou worden gevoeld over de conflicten tussen opstandige sociologie-studenten en hun docenten in de jaren zeventig. Ik zou in het bijzonder worden uitgehoord over de vraag wat professor Den Hollander (een socioloog en Amerikanist, die de kwestie Paula Jones vast in zijn college zou hebben gebruikt) er in 1969 toe dwong zijn onderwijs voortijdig te staken. De rest van die maandag zat ik dus met mijn neus in oude `revoluusjonère’ pamfletten te speuren naar hoe ook alweer de toedracht was geweest.

Om even over vieren was het zo ver. `We schakelen nu over naar onze studio in Amsterdam voor het programma De tafel van Pam‘. Uiterst gespannen wachtte ik, gezeten naast mijn mede-gast, de hooggeleerde politicoloog Hans Daudt, het moment af waarop ik iets mocht te vertellen over de woeligste jaren in de geschiedenis van de zevende faculteit. `Maar eerst iets anders’, zei presentator Max Pam. `Vandaag stond Paula Jones weer eens op de voorpagina. Het ziet er nu toch echt naar uit dat Clinton voor de rechter zal moeten komen om zijn gelijk te bewijzen.’ Ik zag Theo van Gogh al opveren voor een rake reactie en zakte ontspannen achterover om nog even die treffende uitspraak van Den Hollander over de universiteit als teer instituut te memoriseren. `Een bizarre zaak’, vervolgde Pam, `maar vandaag zijn we in de gelukkige omstandigheid dat we twee politicologen in de studio hebben die hier alles van af weten. Meneer Van Heerikhuizen, hoe kijkt U nu tegen deze kwestie aan?’

Ik had het programma nog nooit beluisterd en ik had er niet het flauwste vermoeden van dat dit me kon overkomen. Wel  wist ik dat ik iets dergelijks in dromen al vele malen had meegemaakt; de situatie was onmiddelijk herkenbaar. Hoe veel adrenaline kan het menselijk organisme aan? Hoe snel kan een mensenhart kloppen zonder het te begeven? En toen hoorde ik mezelf zeggen: `Ik ben geen politicoloog, maar socioloog en voor een socioloog is deze kwestie natuurlijk búitengewoon interessant. Ik moet daarbij meteen denken aan de bekende Franse socioloog Tocqueville, die reeds in 1830 op zijn rondreis door Amerika met verbazing vaststelde dat…’ Zo werd ik door Alexis de Tocqueville (1805-1859) op het nippertje gered. En nu zou ik zo graag iets terugdoen.

Toen Ritzer vijf jaar geleden Amsterdam bezocht, werd hem van vele kanten de vraag gesteld waarom hij in zijn boek over hedendaagse sociologische theorieën geen woord had gewijd aan het werk van Norbert Elias. En jawel, in de vierde editie van 1996 waren ineens dertien pagina’s, inclusief een biografie met foto, gereserveerd voor Elias. Dat moet me lukken met die Tocqueville.

 

Gepubliceerd als: ‘Paula Jones en Tocqueville’. In: Sociologisch Mokum. Jaargang 1 (1997-1998), nummer 2. januari/februari 1998. pp. 2-5

 

(PS: Ik vroeg het inderdaad aan George Ritzer en hij beloofde om iets aan Tocqueville te zullen doen. Tot mijn blijdschap was in de volgende editie van Classical Sociological Theory een hoofdstuk over Tocqueville opgenomen. En toen Ritzer daarna opnieuw Amsterdam bezocht voor een gastcollege, zei hij zelfs: ‘Ik heb het gedaan omdat je me er toen van overtuigde dat dit echt een lacune was in mijn boek, maar nu reken ik er natuurlijk wel op dat jullie de komende jaren in Amsterdam mijn boeken zullen blijven gebruiken!’. Een goede zakenman! Maar het werkte wel. We gebruiken Ritzer’s boeken in Amsterdam in het eerste en tweede jaar nog altijd. (2013))