Een impressie van de sessie Oorlog en Geweld op de Sociaal-wetenschappelijke studiedagen van 1996

Het is een bekende en gemakkelijke boutade: terwijl in Rwanda en Joegoslavië mensen elkaar in groten getale martelen en doden, houden Nederlandse sociologen zich onledig met het rechtvaardigheidsprincipe in CAO-onderhandelingen of de vrouwenatletiek op de Olympische spelen van 1928. Op de sociaal-wetenschappelijke studiedagen werd deze kritiek al meteen onmogelijk gemaakt. Niet alleen was er een sessie die uitsluitend was gewijd aan oorlog en geweld, de onderwerpen die hier aan de orde kwamen waren vrijwel zonder uitzondering pijnlijk en emotionerend. Zo sprak Lammers over collaboratie en verzet in Duitse en Japanse interneringskampen. Zijn nogal koele, organisatiesociologische visie op dit onderwerp en zijn onwil om te moraliseren, maakten het betoog des te beklemmender. Iets dergelijks gold ook voor de voordracht van Ultee over huwelijken tussen Joden en “gojim” in Nederland in de periode 1936-1943. Op het eerste gezicht een weinig opwindend klinkende beschouwing over een reeks onderzoekshypothesen, zoals: waar de ruimtelijke afstand tussen Joden en niet-Joden groot was, werd er minder gemengd gehuwd. Maar hoe beheerst Ultee ook met zijn hypothesen jongleerde, uit zijn terzijde’s en illustraties was te merken dat zijn betoog ingebed was in een veel bredere kennis van het onderwerp.

Was dan misschien dat andere cliché waar, dat sociologen dikwijls zulke kille, afstandelijke onderzoekers zijn. Er was niets van te merken in de discussie die losbarstte na de voordracht van Henk Flap. Ook hier een buitengewoon zwaar onderwerp, de ellendige vraag waarom het percentage Joden dat de tweede wereldoorlog niet overleefde in Nederland relatief zo hoog is. Het is een bekende kwestie waarover inmiddels al veel gepubliceerd is, zonder dat er een duidelijke verklaring voor is. Flap staat aan het begin van een project dat is gericht op het vinden van, op empirisch onderzoek gebaseerde, antwoorden op deze vragen. Zo kan bij voorbeeld de bekende gedachte dat de overlevingskansen kleiner waren in gemeenten waar de verzuiling sterk was, worden getoetst door gemeentelijke gegevens te verzamelen. In zijn voordracht maakte Flap gebruik van het jargon van de rationele keuze theorie en die termen kregen in dit verband een onbedoeld bizarre klank. In elk geval zorgde zijn toonzetting voor een woedende repliek van Yolande Withuis, die zelf onderduikers interviewde. “Ik ben geschokt”, riep ze “dat een socioloog in 1996 het lef heeft om te suggereren dat hij zo ongeveer de eerste is die sinds 1945 over deze vragen heeft nagedacht.” Toen Flap antwoordde dat hij die indruk niet had willen wekken en dat hij goed op de hoogte was van de literatuur over dit onderwerp, werd de antropoloog Jojada Verrips nog veel kwader: ” Die hele theorie van jou, dat rational choice verhaal over die actoren met hun keuzemogelijkheden en hun hulpbronnen dat is helemaal geen theorie, man, dat is fake, nee, dat is minder dan fake, dat is helemaal niks!”

Het indrukwekkendste optreden in deze sessie was naar mijn gevoel de voordracht van Ton Zwaan met het paper “Staatsdesintegratie, geweld en decivilisering. Joegoslavië in het perspectief van de civilisatietheorie”. Volgens hem is het mogelijk en verhelderend om wat zich de afgelopen jaren heeft voorgedaan in het voormalige Joegoslavië, te begrijpen in termen van de civilisatietheorie van Elias. Zijn stelling luidde dat het land uiteengevallen is door de verscherping van de concurrentiestrijd tussen elite’s, die is opgetreden bij de overgang van communisme naar ultranationalisme en van niet-gewelddadige naar gewelddadige strijd. Uitgebreid schonk hij aandacht aan de vraag hoe geïntegreerd het land was vóór het uitbreken van die strijd; in feite was de natievorming en ook de economische integratie zeer zwak gebleven. Jammer genoeg kon de antropoloog Mart Bax die in zijn meest recente werk blijk gaf van twijfels over de bruikbaarheid van de civilisatietheorie in het geval Joegoslavië, niet aanwezig zijn.

In de discussie met de zaal benadrukte Ton Zwaan dat veel sociologen in de Joegoslavische tragedie een zeer actieve rol hebben gespeeld als aanwakkeraars van nationalisme en zelfs racisme. Er zijn uitzonderingen, mensen die tegen de stroom in gingen en dat soms met de dood moesten bekopen, maar er zijn veel Servische antropologen en sociologen, die in zogenaamd sociaal-wetenschappelijk werk ware haat-propaganda fabriceerden tegen de Moslims. Het was niet onbelangrijk dat ook deze rol van sociologen op de studiedagen aan de orde kwam.

 

Deze impressie van de sessie ‘Oorlog en geweld’ op de Sociaal-wetenschappelijke studiedagen, voorjaar 1996, verscheen als: “Oorlog in de sociologie, sociologie in de oorlog” in Facta, jrg. 4, nr. 4. 1996. pp. 15-16