In memoriam W.A. Bonger

Vijftig jaar geleden, op 14 mei 1940, overleed  Willem Adriaan Bonger, hoogleraar in de sociologie en de criminologie aan de Universiteit van Amsterdam. Het is passend dat deze lezingen­reeks naar hem is vernoemd, want als geen ander droeg hij bij aan de vooroorlogse ontwikkeling van deze twee sociale wetenschappen in Nederland. Wetenschapssociologen noemen vaak als mijlpalen op de weg van een nieuwe discipline: de eerste leerstoel, het eerste vakblad, de eerste beroepsvereniging, het eerste handboek. Bonger bezette de eerste leerstoel in de sociologie en de criminologie in Nederland in 1921, hij behoorde in 1925 tot de oprichters van het eerste sociaal wetenschappelijke tijdschrift Mensch en Maatschappij, hij nam in 1936 het initiatief tot oprichting van de “Nederlandsche Sociologische Veree­niging” en hij schreef de eerste inleiding tot de criminologie, een boek dat nog tot ver in de jaren vijftig studenten met deze wetenschap kennis liet maken. Kortom, Bonger was de centrale figuur in het institutionaliseringsproces van sociologie en criminologie, hij verschafte deze vakken academische respectabelheid, net zoals Emile Durkheim dat voor de sociologie had gedaan in Frankrijk.

Hoe belangrijk dat allemaal ook moge zijn, van groter betekenis is zijn sociaal-wetenschappelijk oeuvre, dat zich laat lezen als één hartstochtelijk pleidooi voor een streng sociolo­gische aanpak van allerlei maatschappelijke vraagstukken, in het bijzonder criminali­teit. In zijn hoofdwerk, Criminalité et conditions économiques, de 750 pagina’s tellende dissertatie waarop hij in 1905, 29 jaar oud, promoveerde, pleitte hij voor “la sociologie criminelle”, een tak van sociologie, gewijd aan misdadigheid. Het sociale vers­chijnsel criminaliteit diende niet te worden verklaard uit biologisch veran­kerde eigenaardigheden van individuele mensen, maar uit andere sociale verschijnselen, zoals bij voorbeeld de structuur van de sociaal-economische ongelijkheid in een bepaalde maatschappij. Met deze zienswijze bestreed hij de destijds gangbare aanleg-theorieën en leverde hij een belangrijke bijdrage aan de nog prille sociologie. Hij stuitte daarbij op veel weerstand.

 

Velen die over Bonger schreven, hebben laten zien hoe zijn werk bijdroeg tot één van de successen van de sociale wetenschappen in deze eeuw: het discrediteren van naïeve biologis­tische interpretaties van maatschappelijke vraagstukken en het bepleiten en demonstreren van de kracht van de sociologische visie. Zó veel licht is er gevallen op dit hoofdthema, dat andere, minder centrale, onderwerpen wat in de schaduw bleven – en dat geldt onder andere voor zijn studie Problemen der democratie.

Dit is in mijn oog Bongers mooiste boek. Hoewel het verscheen in 1934 bevat het vele denkbeelden die nog altijd de moeite waard zijn. Soms heeft die actualiteit iets pijnlijks, bij voorbeeld als hij de vraag bespreekt hoe democraten dienen te reageren wanneer anti-democraten erin slagen door te dringen in vertegenwoordigende organen. De leidende gedachte in Problemen der democratie is dat de zogenaamde autocratieën gedoemd zijn uit te sterven en dat de toekomst aan de democratieën is. Dat is een eigenaardige stelling, want juist in het begin van deze studie wordt in een beklemmende passage getoond dat alom in Europa het autocratische stelsel in opmars is: in Rusland, Italië, de Balkan, Polen, Duitsland. Bonger schrijft: “Europa is in overgrote meerderheid ondemocratisch geworden – van de ongeveer 500 milioen inwoners leven er meer dan 300 milioen onder autocratisch regime.”  Maar staande voor deze verdonkerende plattegrond van Europa verdedigt Bonger de sociologische theorie volgens welke democratische stelsels in onze tijd de beste kansen hebben. Moderne kapitalistische, industriële, Westerse samenlevingen met hun uiterst kwetsbare productiewijze, hun overgevoeligheid voor gewelddadigheden, kunnen alleen maar gedijen bij een democratisch bestel. Alleen dan immers is het mogelijk om ingrijpende verschui­vingen in machtsbalansen op een niet-gewelddadige wijze te regis­treren. Het is de vorm die het beste past bij moderne sociaal-economische verhoudigen.

Hoe scherpzinnig hij zijn toekomstverwachtingen ook motiveerde, Bongers optimistische geloof in de uiteindelijke onoverwinnelijkheid van precies dat stelsel dat zijn politieke voorkeur genoot, heeft sommige auteurs, onder wie ikzelf, verleid tot enig licht-ironisch commentaar. Maar dat was vóór 1989.

Na de dood van Bonger is de kaart van Europa drastisch gewijzigd. Eerst verdwenen de rechtse autocratieën: het Italië van Mussolini, het Duitsland van Hitler, het Portugal van Salazar, het Spanje van Franco en het Griekenland van de Kolonels. Later begonnen de autocratieën van links te wankelen: Polen, Hongarije, Tsjecho-Slowakije, Oost-Duits­land, Roemenië.

Ik heb de afgelopen maanden vaak aan Bonger gedacht en in het bijzonder aan één zinnetje: “de democratie zal zeker winnen, maar het zal gaan ten koste van enige generaties.” Hij sprak die woorden vandaag precies vijftig jaar geleden uit, op 14 mei 1940.

Op die 14de mei maakte Bonger een einde aan zijn leven. En als we hem vandaag gedenken, dan gedenken we met hem al die anderen die op de dag van de capitulatie hetzelfde besluit namen. Op deze avond moeten met eerbied de namen genoemd worden van Menno ter Braak en van Emanuel Boekman. Dat waren vooraanstaande figuren in het culturele leven, wier geestelijke nalatenschap nog bij ons is, maar zij waren lang niet de enigen. In Pressers Ondergang kan men lezen hoevelen, vooral in Amsterdam, in de nacht van 14 op 15 mei 1940 de dood verkozen boven het leven in een terreurstaat.

Op die avond van de 14de maakte Bonger zijn vaste avondwandeling. Daarbij ontmoette hij op het Museumplein Etty Hillesum, die in haar dagboek hun gesprek vastlegde. Het begin van deze passage luidt als volgt:

“Enige uren voor de capitulatie. En plotseling de zware, logge, duidelijk herkenbare gestalte van Bonger, die daar langs de IJsclub schoof, een blauwe bril op en de zware, originele kop terzijde, gericht op de rookwolken die daar vanuit de verte boven de stad heersten en afkomstig waren van de in brand gestoken petroleumhaven. Dat beeld, die logge gestalte met de kop schuin geheven naar de rookwolken in de verte, zal ik nooit vergeten. In een spontane opwelling, rende ik, zonder jas, de deur uit, achter hem aan, haalde hem in en zei: Dag professor Bonger, ik heb veel aan U gedacht de laatste tijd, ik loop een eindje met u mee. (….) Er was die middag net die vluchtrage naar Engeland en ik vroeg: vindt u het zin hebben om te vluchten? En toen zei hij: de jeugd moet hier blijven. En ikke: gelooft u dat de democratie zal winnen? En hij: die zal zeker winnen, maar het zal ten koste gaan van enige generaties.”

 

Op 14 mei 1990 lijkt Bonger met zijn tot het bittere einde toe volgehouden vertrouwen in de kracht van de democratie gelijk te krijgen. Een halve eeuw na de tragische dood van hem en van al die anderen, biedt deze constatering een zekere troost.

 

Ik dank U voor uw aandacht.

Herdenkingsrede ter inleiding van de eerste W.A. Bonger-lezing op 14 mei 1990 in de Aula van de Universiteit van Amsterdam.

“In memoriam W.A. Bonger”. Gepubliceerd als brochure samen met: Stanley Cohen, Intellectual Scepticism and Political Commitment. Amsterdam: Stichting W.A. Bonger-lezingen, 1990.