Is religie de energiebron achter civilisatieprocessen?
Dat wij tegenwoordig beschaafder met elkaar omgaan dan vroeger is uiteindelijk het resultaat van de civiliserende werking van de godsdienst. De energiebron achter die sociale transformatie is onmiskenbaar het christelijk geloof. Zo is bij voorbeeld in de middeleeuwen een beschavende invloed uitgegaan van de kloostergemeenschappen die de rest van de samenleving een praktische demonstratie boden van een geweldloze en respectvolle omgang met elkaar. In de late middeleeuwen was de rooms-katholieke kerk een belangrijk centrum van waaruit zich modellen voor meer geciviliseerd gedrag via een soort trickle-down-mechanisme verbreidden. Vanaf de preekstoel riepen de priesters de leken op om zich meer in te houden in hun onderlinge betrekkingen, om niet direct over te gaan tot gewelddadigheden, om te luisteren naar wat Jezus had gezegd over de liefde. Ze hamerden daarop, week in week uit, ze lieten het afbeelden op de muren van hun kerken, ze vroegen de componisten om het uit te drukken in muziek, ze hielden het de jonge kinderen voor, bij de biecht vermaanden ze de gelovigen die dreigden af te dwalen… Je moet wel stekeblind zijn voor het verschijnsel religie om de civiliserende werking van het katholicisme in Europa te miskennen. Maar zelfs iemand die geneigd is om de enorme invloed van de Kerk van Rome te relativeren, moet toegeven dat die machtige zestiende-eeuwse geloofsbeweging, die bekend staat als de reformatie enorme sociale consequenties had in heel West Europa en trouwens ook in de Verenigde Staten. Luther en Calvijn wijzen de gelovigen steeds weer op de waarde van ingehouden gedrag, het temperen van de emoties, nederigheid, eenvoud, hard werken, respect tonen voor elkaar. In een land als Nederland, waar deze vorm van christendom de dominante godsdienst werd, is het misschien nog voelbaarder dan elders: het civilisatieproces wordt voortgestuwd op golven van religieuze energie.
Voor wie het eens is met wat hierboven staat, bevat het beroemde boek van Norbert Elias over het civilisatieproces een eigenaardige verrassing. Boeken zijn interessant om de dingen die er in staan, maar boeken zijn soms ook interessant vanwege de schijnbaar voor de hand liggende argumenten die erin ontbreken, de redeneringen waarvan je bij elke pagina die je omslaat denkt: nu zal de auteur daar toch eindelijk wel eens over beginnen – en die dan uitblijven. In het hoofdwerk van Elias vormt het verschijnsel godsdienst de meest opvallende absentie, ook al zwijgt de auteur er niet helemaal over. Beroemde historici in wier werk de katholieke kerk een grote rol speelt, zoals de Franse geschiedkundigen George Duby en Philippe Ariès, konden het nauwelijks geloven: 800 pagina’s over civilisatieprocessen en dan zo weinig aandacht voor de machtigste factor in de ontwikkeling van West Europa, zeker waar het de moraal, de normen en de waarden, de omgangsvormen en gedragsstandaarden betreft… Waar was De Kerk? In de receptie van het werk van Elias is dit een vaak geformuleerde kritiek: deze scherp ziende socioloog heeft een wonderlijke blinde vlek voor religie.
Nu hebben de sociologen voor wie het werk van Elias richtinggevend is, veelvuldig tegengesproken dat er in zijn hoofdwerk niets over de godsdienst zou worden gezegd. Goudsblom schrijft bij voorbeeld (op p. 170 van zijn boek De sociologie van Norbert Elias) dat het toch veelbetekenend is dat de eerste zin van het belangrijke tweede deel van dit werk direct al over conflicten tussen adel, kerk en vorsten gaat en dat die zin de toon zet voor de driehonderd bladzijden die er op volgen. En als je er speciaal op gaat letten, zijn er meer passages die impliciet of expliciet naar religie verwijzen. Maar al is dat zo, degenen voor wie de godsdienst de energiebron bij uitstek is, maak je daar alleen nog maar ongelukkiger mee. Als de kritiek op de nieuwe biografie van Stravinsky luidt dat die over van alles en nog wat gaat, maar niet over de muziek van Stravinsky, dan maak je het er niet beter op door een alinea te noemen waarin de biograaf toch iets best wel interessants zegt over de Sacre du Printemps. Nee, Elias is inderdaad tamelijk zwijgzaam over religie en daarvoor heeft hij een goede reden.
Dat wordt duidelijk in één van die weinige passages in dit boek die over religie gaan. Op pagina 270 van deel één van de Nederlandse vertaling schrijft Elias over de intensiteit van de vroomheid van de middeleeuwse mens, de hevigheid van de angst voor de hel, de schuldgevoelens, de boetedoeningen – en daarmee zitten we dus middenin de religieuze thematiek, al oogt het middeleeuwse katholicisme, dat hier wordt beschreven niet zo aangenaam als het idyllische beeld uit de eerste alinea hierboven. Maar het gáát de schrijver hier juist om het onbegrip van mensen in onze eigen tijd tegenover het bizar ogende conglomeraat van middeleeuwse religieuze voorstellingen en praktijken. Elias schrijft dat de hedendaagse mens die extreme religieuze vroomheid in de middeleeuwen zo moeilijk kan begrijpen als hij verneemt dat de mensen in die tijd ook zo agressief tegen elkaar konden uitvallen, plotseling in een gevecht konden raken waarbij doden vielen. In een passage die is geïnspireerd door de openingspagina’s van Huizinga’s Herfsttij der Middeleeuwen schrijft Elias dat die extremen van vroomheid en van wraakzucht in onze hedendaagse ogen moeilijk te verenigen zijn. En nu citeer ik letterlijk: “Alleen voor ons, bij wie alles meer getemperd, gematigd, berekend is en bij wie de maatschappelijke taboes veel meer in de drifthuishouding zelf zijn ingebouwd als vormen van zelfdwang, lijken de onverhulde intensiteit van deze vroomheid en de intensiteit van deze aanvalslust of wreedheid met elkaar in strijd. Van de religie, het bewustzijn van een straffende en belonende almacht van God, op zichzelf alleen gaat nooit een ‘civiliserende’ of affecten-temperende werking uit. Integendeel: de religie is steeds precies zo ‘beschaafd’, zo ‘geciviliseerd’ als de maatschappij of de sociale laag die haar draagt.”
Die zinnen maken duidelijk waarom Elias het betrekkelijk weinig over religie heeft in zijn dikke tweedelige hoofdwerk. De religie is steeds precies zo beschaafd als de maatschappij of de sociale laag die haar draagt. Godsdienst is dus volgens Elias niet zelf een stuwende kracht in het civilisatieproces, is geen bron van civilisatorische energie, godsdienst is volgzaam, buigzaam, past zich flexibel aan bij wat in een bepaalde samenleving, in een bepaalde laag, is gaan gelden als de omgangscode. In een figuratie waar er een sociale premie staat op het bliksemsnel kunnen toegeven aan een gewelds-impuls, waar de concurrentiestrijd wordt gestreden met het zwaard in de hand, daar zal men in het boek dat in die samenleving geldt als het heiligste boek altijd wel passages vinden die zulk gedrag legitimeren: oog om oog, tand om tand. In een figuratie, waar er een sociale premie staat op het kunnen onderdrukken of uitstellen van agressieve impulsen, waar de concurrentiestrijd wordt gestreden met geweldloze middelen, zal men altijd wel andere passages uit de heilige teksten naar voren kunnen halen: wie het zwaard heft zal door het zwaard vergaan, slaat men U op de ene wang, keer dan ook de andere toe.
Over homosexuelen worden de vreselijkste dingen gezegd in de bijbel en de koran, maar als de discriminatie van homosexuelen in een bepaalde samenleving op zijn retour is, dan kost het de religieuze specialisten opmerkelijk weinig moeite om in het plaatselijke heilige-boek-van-dienst passages op te duiken waaruit duidelijk blijkt dat God eigenlijk juist wil dat hetero’s heel lief zijn voor homo’s. Waar het om gaat is dat het onder bepaalde sociale omstandigheden zo kan lopen dat er bij een grote meerderheid van de leden van een samenleving op een zeker moment een diepe weerzin is ontwikkeld tegen het sarren van homo’s. Als dat eenmaal zo is, dan komen na een poosje de bisschoppen en de ayatollahs vanzelf ook wel over de brug.
Wat rondgalmt in kerk of moskee is een echo van omgangsvormen die zich buiten die gebouwen ontwikkelden onder invloed van heel andere factoren dan religie. Het is een te ingewikkeld verhaal om die factoren hier te bespreken, maar het is bij voorbeeld belangrijk om aandacht te besteden aan een nieuwe manier van belasting innen, de opkomst van de geld-economie, de ontwikkeling van een statelijk monopolie op het gebruik van geweldsmiddelen, een vernieuwing van het wegennet in een bepaald gebied of een technologische doorbraak in de wijze van oorlog voeren. Religieuze instituties, praktijken en overtuigingen, religieuze boeken, religieuze muziek en schilderkunst, ze kunnen soms in bepaalde fasen in bepaalde samenlevingen een interessante rol spelen bij de verdere verbreiding van relatief meer geciviliseerde gedragsstandaarden, maar ze vervullen geen motorfunctie, ze zijn niet de energieleverancier.
Omdat bijna alle sociologen die werken in de door Elias geïnspireerde traditie de stuwende rol van het christelijk geloof in de ontwikkeling van civilisatieprocessen al zo’n veertig jaar lang consequent en tegen alle weerstand in zijn blijven relativeren, zijn zij nu meer dan anderen gekwalificeerd om, in de thans woedende publieke discussie, te zeggen: ‘Het gáát helemaal niet om Islam versus Christendom; áls er al sprake zou zijn van een ‘clash of civilisations’, dan speelt die zich helemaal niet af tussen religieuze groepen!’ De bewering dat het daar uiteindelijk wel om draait, dat religie de energiebron is achter civilisatieprocessen en daarmee ook achter conflicten tussen groepen met verschillende omgangsvormen en gedragsstandaarden, is op zijn minst sociologisch aanvechtbaar.
‘Is religie de energiebron achter civilisatieprocessen?’ In: Sociologisch Mokum, themanummer energie. Jaargang 10 (2006-2007), nummer 3. Januari 2007. pp. 52-53. Herdrukt in: Sociologisch Mokum. Intreenummer. 13e Jaargang, nummer 1, september 2009, pp.34-35. Herdrukt in: Bart van Heerikhuizen, Multoblaadjes. Diemen: AMB, 2013. Pp. 18-22.