Voorwoord in de carrièrekrant voor sociologen. Over de arbeidsmarkt voor sociologen. (2011)

Deze Carrièrekrant laat het zien: een masterdiploma in de sociologie biedt uitzicht op een scala aan beroepsmogelijkheden. Dat heeft te maken met één van de kenmerken van de discipline sociologie: breedte. Dat is prettig voor wie het vak sociologie studeren (en doceren): je kunt kiezen uit een spectrum aan methodologische opties, theoretische alternatieven en thematische specialisaties. Voor wie eenmaal de bul op zak heeft is dat soms ook een prettige verrassing. Van beleidsmedewerker tot redacteur van een televisiereeks, van docent tot free lance schrijver, er gaat een wereld aan mogelijkheden voor je open. En mocht je op latere leeftijd het roer nog eens helemaal willen omgooien, dan is het in dit opzicht beter om een sociologiediploma te hebben dan een tandartsdiploma. Het voordeel heeft wel een nadeel: voor sommigen is de waaier aan mogelijkheden een beetje te wijd, de overvloed aan alternatieven kan intimiderend werken. Deze carrièrekrant is onder meer bedoeld om hier iets aan te doen. In de eerste plaats kan de lezer vaststellen dat degenen die afstuderen met sociologie als hoofdvak vaak heel goed terecht komen. Soms is het in het begin even puzzelen en rondwinkelen, maar na een poosje zijn de meeste sociologen toch aangekomen in het soort functie waarvoor ze zich geschikt achten en waarin ze vaak meer van hun opleiding kunnen gebruiken dan ze aanvankelijk hadden verwacht.

Misschien geeft deze krant een iets te zonnig beeld. Wie goed is terecht gekomen wil graag in de krant komen met een vrolijk stukje, vergezeld van een stralende en misschien iets te flatteuze foto. Voor de oudere docent is deze krant een soort papieren schoolreünie, waarop je je voormalige leerlingen terug ziet, maar degenen, wier loopbaan moeizamer is verlopen, zijn opvallend afwezig. Het is jammer dat er praktisch geen onderzoek wordt gedaan naar hoe het de studenten is vergaan na hun afstuderen. We moeten dus afgaan op verhalen zoals ze te vinden zijn in deze krant. En daaruit kun je opmaken dat het veel van onze studenten in hun arbeidsleven voor de wind is gegaan.

Zo’n jaar of twintig geleden was dat heel anders. Ook toen werd er geen degelijk onderzoek verricht naar de werkkringen van afgestudeerden in de sociologie, maar wat je hoorde van je oud-studenten was verontrustend. Het waren de jaren waarin sociologiedocenten elkaar mismoedig toevoegden: ‘We leiden onze studenten op voor de werkloosheid.’ Dat is, zo omstreeks het jaar 2000, volstrekt veranderd. Kwam ik vroeger nog wel eens een oud-student tegen achter de tap van een Amsterdamse kroeg, tegenwoordig loop ik vaker voormalige studenten tegen het lijf die een duur pak dragen en die me meewarig vragen of het echt waar is dat ik nog altijd aan de eerstejaars de theorie van Max Weber moet uitleggen. Of ik echt niets beters heb kunnen vinden…

News travels fast, zeggen de Amerikanen, maar in dit geval is dat niet zo. Veel mensen die de recentere ontwikkelingen niet hebben bijgehouden, zijn blijven hangen bij het verhaal dat de sociologiestudie misschien leuk is voor de algemene ontwikkeling, maar geen bijdrage levert aan het vinden van een interessante en goed verdienende baan. Wie zich dat praatje twintig jaar geleden in het hoofd heeft gezet, laat het zich niet meer zo snel afpakken. Ik hoop dat mensen die zulke achterhaalde voorstellingen koesteren deze Carrièrekrant ook eens zullen lezen, want het beeld dat uit deze pagina’s naar voren komt is misschien wel een beetje te gunstig, maar toch ook een redelijke weergave van hoe het er op dit moment voor staat met de beroepskansen van de afgestudeerde sociologen.

Hoe het over vijf of tien jaar verder zal gaan, dat is een andere kwestie. De wereldwijde economische crisis die ook Nederland trof in de loop van 2008, smeult nog altijd na en kan op elk moment weer opvlammen. Wat daarvan de consequenties zullen zijn, valt op dit moment moeilijk te voorzien. En toch. De voorspelling, die al in 2008 werd gedaan, volgens welke de sociale wetenschappen een scherpe daling zouden laten zien in hun instroom (ouders raden hun kinderen ‘veiliger’ studies aan, zo werd door velen gedacht) en dat het moeilijker zou worden voor afgestudeerden om werk te vinden, is tot op heden niet uitgekomen. De studenteninstroom in de sociale wetenschappen is alleen maar toegenomen en de arbeidsmarkt lijkt de afstudeerders nog altijd goed te absorberen. Misschien is dat ook wel verklaarbaar. De enorme problemen waar moderne samenlevingen zich  thans voor gesteld zien, kunnen niet worden opgelost zonder de inzet van de beoefenaren van de sociale wetenschappen. De behoefte aan mensen die in hun academische studie hebben geleerd om sociale processen te analyseren en te verklaren, is in de Westerse wereld alleen maar gegroeid – en de niet-Westerse wereld is ons ook in dit opzicht aan het inhalen. Over de werkgelegenheid van afgestudeerde sociologen hoeven we ons geen zorgen te maken, zo lang er een stijgende vraag blijft naar mensen die op een wetenschappelijke manier studie maken van de structuur en de ontwikkeling van die wonderbaarlijke netwerken die mensen met elkaar vormen.

‘Voorwoord’. In: De Carrièrekrant, sociologie. Faculteit der Sociale Wetenschappen, Universiteit van Amsterdam, februari 2011, p. 2.

Helaas is dit stukje, niet vijf jaar later, maar reeds drie jaar later, achterhaald. Het gaat nu, voorjaar 2014, niet goed met de werkgelegenheid voor sociologen. Hopelijk is dit na-ijl-effect van de economische crisis, waarvan wordt gezegd dat hij nu aan zijn einde begint te komen, van korte duur.