Wat is ik. Over de illusoirheid van het zelf

  1. De vraag waarom deze lezingen-serie draait, luidt: wat is ik? Ik ben de enige mens op aarde die zich mag noemen: ik. Ik overdrijf dus niet als ik zeg: ik ben een ervaringsdeskundige. Hier luidt de vraag dus niet: wat is ik, maar wat ben ik, wie ben ik.
  2. De meeste sprekers die in deze reeks optreden zeggen: er is geen ik. Of althans: van het idee van het ik zoals we ons dat in het alledaagse leven voorstellen klopt weinig. Als het al iets ikkerigs bestaat, dan is het toch zeker verschillend van wat we denken dat het is. De godsdienstwetenschapster, die veel weet van Japan, de filosoof die veel weet van Descartes, de psychoanalytica die veel weet van Freud, de publiciste die veel weet van hersenonderzoek, allemaal zeggen ze hierover opmerkelijk verwante dingen. Zo veel consensus tussen mensenwetenschappers wekt achterdocht. De leden van deze gezelschappen gaan elkaar doorgaans juist te lijf. Maar ook ik ga dit zeggen: het ik, zoals we ons dat denken, is een handige illusie. Het is een noodzakelijke hulphypothese om in staat te zijn Ben and Jerry’s  ijs te kopen bij Albert Heijn en de interactie met de cassière tot een goed einde te brengen, het is een patent middel om in het sociale leven een coherente en competente indruk te maken, om niet te worden beschouwd als een gek, maar het is tevens een falsificeerbare hypothese. Het is een nuttige fantasie, een ordenende illusie. Maar soms ook een heel misleidende illusie.
  3. Tussen mijn ervaring van mezelf en mijn sociologisch inzicht zit een kloof. Wat ik weet dat het geval is, is niet hoe ik het voel. Daarover zal ik het hebben. Maar vooraf: er zijn wel meer dingen die anders aanvoelen dan ze zijn. Ik kan niet geloven dat de rails niet naar elkaar toelopen in de richting van de horizon. Ik kan niet geloven dat de mensen aan de onderkant van de aarde er niet afvallen. Soms is intuitie bedriegelijk. En ten tweede: ik denk nu al veertig jaar na over deze vragen en zo langzamerhand komen er momenten dat ik denk: inderdaad, ik voel het, er is geen ik, er is werkelijk niets.  Dat inzicht bereik ik niet door boeddhistische meditatie, maar door serieus na te blijven denken over centrale sociologische vragen. Misschien is dat wel een van die vele vormen van meditatie waarvan boeddhisten zeggen dat ze je kunnen helpen om je los te maken van de bedriegelijke schijnwereld.

4. Mead (1863-1931): Mind, Self and Society (posthuum: 1934)

Human beings are social through and through. We zijn tot in het diepst van ons denken sociaal gestempeld. Het reflexieve zelf: altijd een kijker en een bekekene, de onvermijdelijke splitsing. En dan: conversation with ourselves. Zelfreflectie. Maar die zelfreflectie is gestempeld door de conversation of gestures die we eerder al hadden met andere mensen. Eerst was er de sociale interactie, daarna pas komt de innerlijke interactie. Vandaar dat de innerlijke conversatie door en door gestempeld is door ons sociale zijn. Dat zie je in de ontwikkelingspsychologie van baby en peuter: het ik ontstaat pas later, pas nadat het kleintje al goed met anderen kan interacteren. Bij voorbeeld: verstoppertje spelen. Game stage. Play stage. [Hier meer zeggen over de visie van Mead.]

3. Goffman (1922-1982): The Presentation of Self in Everyday Life (1956)

Symbolisch interactionisme heet de school van Mead en Goffman is een van de leden: The Presentation of Self in Everyday Life.

Dramaturgisch perspectief. Het manipuleren van de indruk die je op de ander maakt. Performances. Front stage-back stage. Ben je in de backstage dan eindelijk echt jezelf? Nee, dat kan niet, je blijft altijd een performed character spelen. Het zelf is de uitkomst van al die optredens, een resultante van de dramaturgische prestaties. De kwestie is niet wie je werkelijk bent, hoe waar het is wat je voorgeeft te zijn, de kwestie is of je wordt geloofd of niet. Johnny Bravo: women love honesty, so… fake it. [Hier meer over Goffman]

4. Durkheim (1851-1917): De la division du travail sociale (1893)

Het idee van het ik is een moderne uitvinding. Niet alleen ontstaat het laat in het leven, zoals Mead toont, het ontstaat ook laat in de geschiedenis, het hoort bij de moderniteit, het is deel van het proces van individualisering. De moderne sensatie: anders dan anderen te zijn.

Durkheim over mechanische en organische solidariteit: de solidariteit van het verschil, het onderscheid, het anders zijn. Pas in de moderne tijd kun je je bijzonder en uniek en anders dan de anderen voelen. Die romantiek van Maarten Doorman.

5. Simmel (1858-1918): Die Kreuzung sozialer Kreise (In Soziologie, 1908)

Simmel over het leven op het platteland en in de grote stad: de kruising van sociale cirkels.

6. Elias (1897-1990): Was ist Soziologie (1970)

Elias over de homo clausus sensatie. Elias zegt: dit brengt de sociale wetenschappen juist in een achterstandspositie, want doordat deze valse, illusoire homo clausus sensatie door moderne mensen als een vanzelfsprekendheid wordt ervaren, wordt het onmogelijk om het diep ingesleten onderscheid individu-collectiviteit te boven te komen. En dat verpest het denken in de sociale wetenschappen. De homo clausus sensatie zet ons denken op het verkeerde been, voert ons, anders gezegd, in een ‘denk-val’. [Fragment in Elias-map met post-it plakkertje.]

7. Giddens (nu levend en werkend): Modernity and Self-Identity, 1991.

In Modernity and Self Identity zegt Anthony Giddens: vroeger stond je identiteit al vrij snel vast, had je een antwoord op de vraag: wie ben ik. Ik ben een boer in Zuid Beveland, ik ben gereformeerd, ik ben getrouwd, ik heb twee kinderen. Daarmee kon je een leven lang toe. Nu zijn we voortdurend met onze identiteit in de weer: ik ben eigenlijk ADHD, ik ben een beetje boeddhist, maar de laatste tijd ook een beetje into tantra, ik ben misschien toch net iets meer bi dan puur hetero. Via talkshows, zelfhulpboeken, intieme gesprekken, tijdschriften, dagboeken, weblogs, zijn we alsmaar bezig uit te zoeken: wie ben ik eigenlijk? Het ik is in de hoge moderniteit een project geworden, een voortdurend en nooit meer ophoudend zelfonderzoek. Op het moderne zelf zit een stickertje: still under construction.

Ook in moderne films en romans zie je dat het ik verpulvert, dat mensen spelen met identiteiten, met personae, dat het ik voortdurend gereconstrueerd moet worden. Denk aan een film als Being John Malkovitch, waarin blijkt dat in het hoofd van die beroemde acteur een stuk of tachtig bejaarde mensen plaats hebben genomen. Die zeggen tegen het einde van de film: We are John Malkovitch. [Hier iets meer over Giddens, misschien nog even over het belang van ‘ontological security’, dat op niets gebaseerde gevoel van zekerheid en stevigheid, dat het gevolg kan zijn van een veilige opvoeding temidden van lieve mensen.]

8. Coda

Hersenonderzoekers en sociologen komen tot dezelfde conclusie. Hun vak populariserende neurologen als Antonio Damasio (The Feeling of what happens, 1999) en Paul Broks (Into the Silent Land, 2003) zeggen hetzelfde als Elias: het ik is een effect, een emergent property, maar het heeft geen locatie onder het schedeldak en het is zeker niet dat wat we in het dagelijks leven menen dat het is. Zo kunnen na twee eeuwen van oppositie de mensenwetenschappen – psychologie en sociologie, filosofie en godsdienstwetenschap – eindelijk weer naar elkaar toe groeien. Ze zijn het dan vooral eens over iets negatiefs. Het ik, zoals we ons dat hebben voorgesteld in de romantiek, heeft geen empirische grondslag, het is een fictie, een illusie, een chimère, een practische hulphypothese. Het is een fantasie met aangename kanten: ik ben een coherente entiteit, ik ben een ding, een bol vol zelfbewustzijn, een onverwoestbare kern, een niet te vernietigen stukje pure zelfheid. Dat vinden moderne mensen een prettig idee. Maar aan deze fantasie zit ook een heel onaangename kant: als dit waar is, dan is de dood een affront, een schandaal. Als door de dood mijn ik kan worden verbrijzeld, wat heeft het leven dan eigenlijk voor zin. Als ik weet dat van de ene dag op de andere dag dat schijnbaar onverwoestbare ik kan worden uitgeblazen als een vlammetje door de wind, hoe kan ik dan blijven geloven in het belang van de alledaagse handelingen? Alleen mensen die het idee dat ze een ik hebben rigoureus kunnen wegdenken, zijn misschien in staat om hun eigen dood met enige onthechtheid onder ogen te zien. Voor wie gekweld wordt door de gedachte aan zijn eigen levenseinde, voor wie zoekt naar verlossing van die kwelling, kan het nieuws dat het eigen ik misschien wel een illusie is, worden beleefd als een bevrijdend idee.

Niet helemaal uitgewerkte aantekeningen voor een voordracht op de Rietveld-academie in het kader van een lezingenreeks over het zelf, getiteld: Wat is ik? (2004)

Naschrift 6 februari 2014. Dit zijn snelle en hier en daar niet uitgewerkte notities voor een lezing. Ik heb de tekst niet gepubliceerd, maar wil hem, ondanks de onafheid, wel op dit blog zetten. Wat ik me nog goed herinner is dat de Rietveld-studenten buitengewoon enthousiast waren over deze voordracht, nog uren later stond ik er met ze over te praten op de brede trap voor de ingang van het gebouw, in de warme zon. Het leek alsof ze allemaal heel intensief over deze vraag nadachten, alsof deze tamelijk abstracte overweging een kwestie van levensbelang voor ze was. En wat me vooral trof: niemand kwam in opstand tegen de visie van mij en van de andere sprekers, die, zo had ik in het programmaboekje gezien, een soortgelijke positie innamen. Niemand van die aspirant kunstenaars zei: speak for yourself, misschien heb jij dan geen ik, pech voor jou, maar ik heb wel een ik en ik laat me door niemand, en zeker niet door jou, aanpraten dat dat niet zo is. Op zulke reacties had ik gerekend en die bleven uit. Ik vond het opmerkelijk dat iedereen zich zo snel gewonnen gaf voor een visie die toch contra-intuitief en op een bepaalde manier ook krenkend is.