Berichten

Wat is typisch Nederlands geworden?

Een kleine 20 jaar geleden, eind jaren zeventig, schreef ik een artikel over het Nederlandse volkskarakter, dat in 1980 in het Amsterdams Sociologisch Tijdschrift werd gepubliceerd. Het behandelde de manier waarop in de jaren dertig en veertig door sociologen, antropologen en historici werd geschreven over wat zij destijds het Nederlandse volkskarakter noemden. Hoewel het stuk nauwelijks een andere pretentie had dan een wat vergeten geraakt thema uit de Nederlandse sociale wetenschappen te documenteren, kreeg ik er aanvankelijk sceptische commentaren op: men vond dat ik te weinig afstand nam van een toch enigszins gevaarlijk geacht begrip. Maar het artikel werd al spoedig steeds vaker geciteerd en in de loop van de jaren tachtig meer en meer in prijzende zin. De vraag of er typisch Nederlandse trekken bestaan werd voortdurend populairder en soms werd het stuk genoemd als een vroeg voorbeeld van belangstelling voor deze plotseling zeer belangrijk geachte thematiek. Ik heb op die commentaren nooit gereageerd, maar ik heb steeds sterker het gevoel gekregen dat ik een vervolg op mijn artikel diende te schrijven. Dit paper is niet dat vervolg, maar het bevat enkele ideeën die ik daar in zou willen opnemen en waarop ik graag commentaar zou ontvangen.

 

2.         Het probleem

 

Veel van de trekken die in de jaren dertig en veertig werden genoemd en die ook nu nog vaak voorkomen in opsommingen van het typisch Nederlandse lijken steeds minder goed te kloppen.

Vanaf de verslagen van buitenlanders die Nederland bezochten in de zeventiende eeuw, tot in de jaren veertig van deze eeuw, wordt steeds opgemerkt dat de Nederlanders een bijzonder proper volk zijn. Hoewel sommigen melden dat de Nederlander niet zo schoon is op zijn eigen lichaam, prijzen de buitenlanders doorgaans de geboende stoepen, de blinkende deurknoppen, de fris gewassen kleren. Huizinga wijst er op dat alleen in ons land het woord `schoon’ betrekking kan hebben op een door maanlicht beschenen landschap en op een pas gewassen boordje.  Mede dank zij mijn artikel heb ik enkele jaren achtereen buitenlanders – vooral Amerikanen – mogen voorlichten over de Nederlandse samenleving. Jaar in jaar uit kreeg ik van deze bezoekers, die vaak, als ik ze ontmoette, al enkele weken in Nederland verbleven, te horen dat ze Nederland zo smerig vonden, en dan niet alleen Amsterdam, maar ook andere grote steden. Ze vonden de Nederlanders er veelal slecht gekleed en onverzorgd uitzien. Ieder jaar opnieuw moest ik, tot vervelens aan toe, ingaan op vragen over de hondenpoep in de straten en de urinelucht in de stegen van de grote steden. Vaak waren ze er heel verrast en een beetje verontwaardigd over. Van ongunstige bevooroordeeldheid was geen sprake: als ze al met een stereotyp naar ons land waren gekomen, dan was het de voorstelling van grote properheid.

Een andere trek die men vaak in de literatuur aantreft is dat de Nederlanders in de omgang met anderen vredelievend zijn, eerlijk, betrouwbaar, rustig, verdraagzaam en altijd geneigd om hun eigen mening enigszins te camoufleren of zelfs te loochenen als dat de handel ten goede komt. Van mijn buitenlandse studenten hoorde ik hele andere verhalen. Nergens op hun reis door Europa waren ze door het winkelpersoneel zo onbeschoft behandeld als in Nederland. Mijn betogen over de typisch Nederlandse handelsgeest, werden jaar in jaar uit gepareerd met de vraag hoe Nederlandse middenstanders in vredesnaam hun waren konden slijten, wanneer ze de indruk wekten de klanten het liefst de winkel uit te smijten.

In 1981 en 1983 waren we in Nederland getuige van twee massale demonstraties tegen kruisraketten en neutronenbom. In 1988 werd een voetbaloverwinning gevierd met een spontaan volksfeest in Amsterdam, waarvan de massaliteit precedentloos was. Sinds ik mijn artikel schreef is koninginnedag een in steeds meer steden steeds massaler gevierd feest geworden. Zelfs de laatste elfstedentocht leidde tot feesten waar grote aantallen mensen zich gedroegen op een manier die men niet associeert met termen als `huiselijkheid’, `individualisme’, `geringe neiging tot nationale zelfverheerlijking’, `nuchterheid’, `flegma’, `gebrek aan hartstocht’ en het woordje dat volgens Fruin en later Romein de Nederlandse geest het best typeert: `bedaard’.

Een andere trek die men voortdurend in de literatuur aantreft heeft te maken met de Nederlandse keuken. Die is niet verfijnd, de Nederlander is beslist geen `gourmet’ en zijn eenvoudige maar voedzame maaltijden zal hij ongaarne verruilen voor meer exotische gerechten. In de afgelopen twintig jaar is daar, zoals onder andere door Anneke van Otterloo is beschreven, veel in veranderd. Zowel in de winkels als in de restaurants zijn ook Nederlandse klanten meer sophisticated geworden.

Dit zijn slechts enkele voorbeelden van als typisch Nederlands aangeduide trekken, die honderden jaren lang onveranderd leken te bestaan en die ook in de jaren zestig en zeventig nog een goed gelijkend portret boden. Ik schreef in 1979 dat veel mensen de door Steinmetz, Huizinga, Kruit en Romein genoemde trekken nog altijd zouden herkennen als typisch Nederlands en dat ze een lijstje met contrast-woorden niet zouden onderschrijven. Toen ik het opschreef leek het me evident en ook mijn commentatoren tekenden geen bezwaar aan. Maar iedereen die het stuk in 1998 zou herlezen, zou zich bij al die trekken afvragen of het nog wel waar is en of niet soms de tegendelen plausibeler zijn geworden.

Enkele trekken lijken zelfs in hun tegendeel te zijn verkeerd. Nederlandse toeristen die in de jaren vijftig op vacantie gingen naar Frankrijk klaagden over het gebrek aan properheid in dat land en contrasteerden bij voorbeeld de smerige straten van Parijs met de schoonheid van de Nederlandse steden. Tegenwoordig is het andersom. Op Nederlandse bezoekers maakt Parijs een schone indruk – Renate Rubinstein schreef er ooit een trefzekere column over –  Fransen vinden Amsterdam tamelijk vies. Het lijkt op het dubbele inversieproces waarover Frijhoff schreef in `Cultuur op termijn’: de Geldersen werden in twee eeuwen van slim tot naïef, de Hollanders van naïef tot dapper. Alleen voltrok het proces zich nu in enkele decennia.

 

3.         Commentaren en preciseringen

 

De kwestie waar het hier om gaat is niet of het waar is dat de Amsterdamse straten vuiler zijn dan die van Parijs, of het waar is dat het hoofdstedelijke straatbeeld een viezere aanblik biedt dan in de jaren vijftig. Het tweede lijkt me in elk geval nogal onwaarschijnlijk. Waar het om gaat is dat het beeld dat buitenlanders hebben van wat typisch Nederlands is, is veranderd en dat ook het Nederlandse zelfbeeld anders is geworden, los van de vraag hoe werkelijkheidsadequaat die beelden waren of zijn.

In mijn artikel nam ik afstand van het begrip volkskarakter, omdat ik het gevaarlijk vond een psychologisch begrip, dat bovendien in die discipline omstreden is, te combineren met woorden als volk, land, streek of natie. Dat zou immers leiden tot reïficatie, psychologisering en een soort statisering van de veranderlijke sociale werkelijkheid. Maar dat waar het begrip op attendeerde, de vraag wat nu eigenlijk typisch Nederlands is, vond ik wel de moeite waard. Een belangrijke reden daarvoor was, dat er een zo eigenaardige stabiliteit was in hetgeen als typisch Nederlands werd opgenomen in de bekende lijstjes met kenmerkende trekken. De vraag is nu echter hoe groot die stabiliteit nog is. Na eeuwen van betrekkelijke onbeweeglijkheid lijkt het beeld van wat typisch Nederlands is plotseling zeer beweeglijk te worden. Misschien betekent dit dat het begrip volkskarakter geheel en al uit het discours verdwijnt: men kan pas van een karakter spreken als het op zijn minst voor een deel stabiel blijft. Hetzelfde geldt overigens voor een begrip als identiteit, dat naast een veranderlijk deel toch ook constante elementen moet bezitten. Maar wat is er nog constant?

Niettemin wordt er de laatste jaren veel meer geschreven over de Nederlandse identiteit. Aan het eind van de periode dat die identiteit nog tamelijk stabiel leek te zijn, de jaren zeventig, werd het onderwerp, zoals gezegd, een beetje ongepast gevonden. Nu die identiteit zeer onvast is geworden leest men steeds meer over wat typisch Nederlands is.  Spreken over nationale identiteit, groepskarakter of volksaard was in de sociale wetenschappen juist enigszins taboe in een periode dat de traditioneel als typisch Nederlands aangemerkte trekken nog betrekkelijk stabiel waren: de jaren vijftig en zestig.

(Tussen haakjes: Nederland is niet het enige land waar het beeld begint te verschuiven. Toen in Engeland de rouw om de dood van prinses Diana extreme vormen aannam, vroeg menige commentator zich af of deze uitingen nog wel overeenstemden met de vermeende Britse volksaard, die steeds was beschreven als gesloten, gereserveerd, in zichzelf gekeerd, weinig geneigd om publiekelijk emoties te tonen. Bij de witte mars in Brussel vielen dezelfde commentaren op: deze massale, publieke uiting van verdriet en verontwaardiging klopt niet goed met hoe wij menen dat de Belgen zijn. Bovendien bleken in dat geval grenzen weg te vallen tussen taalgroepen en ethnische groepen, waarvan men steeds had gemeend dat ze nauwelijks te overschrijden waren. Het gaat hier, net als in het geval van de Nederlandse voetbal-feesten, telkens om massale manifestaties van emotie, die steeds een licht nationalistisch karakter dragen. Zulke openbare collectieve uitingen van blijdschap, verdriet of ostentatief getoonde rouw zijn traditioneel meer met Zuid-Europese culturen geassocieerd.)

 

4.         Verklaringen

 

De vraag hoe het komt dat het beeld van het typisch Nederlandse is gaan verschuiven, is niet gemakkelijk te beantwoorden. Een eerste associatie is natuurlijk de internationalisering of Europeanisering. De betogen over de alomtegenwoordigheid van McDonalds en CNN zijn overbekend. Toch biedt dit weinig inzicht in bij voorbeeld de perceptie van afnemende properheid of toename van de neiging grote nationale emoties in publieke manifestaties op gedramatiseerde wijze te uiten. Er is hier geen sprake van een zich voegen naar een soort algemeen Europees patroon.

In mijn artikel van 1980 verwees ik naar de civilisatietheorie van Elias. Een aantal van de trekken die met Nederlanders worden geassocieerd zijn typisch `beschaafd’: de gereserveerdheid, de neiging om in het openbaar zijn opwellingen te beheersen, etc. Toch is het weinig verhelderend om te zeggen dat er een wending is in de richting van een afname van beschaafd gedrag. Hoewel de laatste jaren steeds vaker stukjes in de krant verschijnen waarin wordt geklaagd over het alcoholmisbruik, de rellerigheid en gewelddadigheid, het `wildplassen’ en de rommel op Koninginnedag in Amsterdam, is nog altijd het opvallendste aan die feestdag hoe beheerst mensen elkaar bejegenen terwijl ze met vele honderdduizenden tegelijk en in een toestand van soms exhuberante vrolijkheid en dronkenschap de straten van de grote steden vullen. De manier waarop de laatste tien jaar Koninginnedag wordt gevierd is heel anders dan in de jaren vijftig, maar een interpretatie in termen van toenemende barbarisering is uiterst betwistbaar.

Ook theorieën over de postmoderne samenleving, over de overheersende betekenis van de consumentenrol of over processen van individualisering zijn hier weinig behulpzaam. Een van de trekken die Nederlanders van oudsher werden toegeschreven was nu juist hun individualisme. Het plezier dat mensen er aan beleven om zich voor enkele uren als het ware onder de dompelen in een feestende menigte staat niet alleen op gespannen voet met dat oude stereotyp, het laat zich ook niet rijmen met wat men vaak leest over de postmoderne mens. Ook de veronderstelde vervuiling van de openbare ruimte is niet in overeenstemming met het beeld dat oprijst uit de literatuur over de postmoderne samenleving met zijn antiseptische shopping malls en pijnlijk schone pretparken.

 

Huizinga en Romein streefden er naar de trekken die zij vonden in verband te brengen met de geschiedenis van het Nederlandse volk. Ze probeerden daarbij vooral de biologische en fysiologische, soms regelrecht racistische, verklaringen voor nationale karaktertrekken te bestrijden. Het ging hen er vooral om hoe de sociale omgeving de mensen in de loop der tijd zozeer beïnvloedt dat anderen hen kunnen herkennen aan hun `geestesmerk’.

Een van de dingen die dan opvallen, is dat de historici het leven van de gewone Nederlander veelal beschrijven als een zware worsteling. Velen schetsen in kleurrijke bewoordingen de nimmer eindigende stijd tegen het water. Allen noemen de handel als het middel bij uitstek voor Nederlanders om economisch te overleven. Vaak ook wordt het barre leven op het platteland beschreven als vormend voor de volksaard. Tot aan de tweede wereldoorlog was Nederland nog altijd primair een agrarisch land en het leven van de boeren was niet eenvoudig. Veel van de trekken die men eeuwenlang in de literatuur aantreft passen heel goed bij die moeilijke omstandigheden: stroefheid, stugheid, nuchterheid, zuinigheid, behoedzaamheid, afwachtendheid en natuurlijk vooral het sterke arbeidsethos. Het zijn trekken die horen bij mensen die een moeizaam bestaan hebben.

Na de tweede wereldoorlog is Nederland in hoog tempo een hooggeïndustrialiseerd land geworden. De welvaart is in allerlei opzichten sterk toegenomen, de verzorgingsarrangementen zijn uitgebreid. Sinds vijftig jaar kent het kleine Nederland geen serieuze oorlogsdreiging meer, een dreiging die vanaf het uitbreken van de eerste wereldoorlog permanent aanwezig was.

In tegenstelling tot wat men vaak in sociologische beschouwingen over de postmoderne samenleving leest, is er een vermindering opgetreden van de angst voor allerlei gevaren, een afname van onzekerheid. Nederlanders zijn welvarender, gezonder, rijker, beter verzorgd en daardoor ook zelfverzekerder geworden. Veel van de trekken die eeuwenlang het beeld van wat typisch Nederlands was overheersten zijn kenmerkend voor arme, angstige mensen, voortdurend bedacht op dreiging en gevaar, beducht voor een nieuwe epidemie, een hongersnood, een vijandelijke invasie, een overstroming. Overigens is het opvallend dat de auteurs die het volkskarakter in de jaren dertig beschreven dit element van angst en benauwdheid niet opmerkten, wellicht omdat het toen nog te vanzelfsprekend was, deel leek uit te maken van de menselijke conditie.

Misschien is er een nieuw beeld aan het ontstaan van wat typisch Nederlands is, een beeld dat nog heel onduidelijk is, maar dat steeds helderder contouren krijgt. De elementen die te maken hebben met angst voor ziekte en honger, armoede en gebrek, oorlog en overstroming verdwijnen langzaam maar zeker. Daarvoor in de plaats komen elementen die herinneren aan wat Bourdieu ziet als typisch voor mensen die al geruime tijd – soms al enkele generaties lang – ontheven zijn aan de wetten die gelden in het rijk van de noodzaak, degenen die ver verwijderd zijn van de vraag hoe te voorzien in het levensonderhoud.

Men zou de in de jaren dertig vaak gereleveerde tolerantie voor andermans standpunt van de Nederlandse winkelier ook kunnen zien als serviliteit. De schoenenverkoper die zijn luidruchtige en veeleisende Amerikaanse klanten min of meer zijn zaak uitzet, geeft in dat brutale gedrag mede te kennen dat hij niet om omzet verlegen zit. De feestende menigte bij voetbaloverwinning of koninginnedag, geeft zich over aan nutteloos vermaak en aan conspicious consumption, wendt zich op dramatische, publieke en massale wijze af van de traditionele volksdeugden spaarzaamheid en zuinigheid.

Zoals gezegd is het de vraag of de straten werkelijk viezer zijn dan dertig jaar geleden, maar het beeld dat buitenlanders van Nederlanders en Nederlanders van elkaar hebben is veranderd: ze worden niet meer zo proper geacht. Ook dat kan te maken hebben met de vermindering van de noodzaak om op angstige wijze `je fatsoen op te houden’, geen aanstoot te geven, de buren niet te laten denken dat je niet weet hoe het eigenlijk hoort.

Dat de van oudsher saaie Nederlandse keuken gevarieerder en fantasievoller is geworden, valt in dit verband alleen maar te verwachten.

Op Koninginnedag zijn tegenwoordig alle grote steden van Nederland veranderd in gigantische vlooienmarkten, waarbij iedereen een 24 uur durende vrijstelling heeft gekregen om zijn oude spullen voor een gering bedrag te verkopen. Als in een grote demonstratie van aisance liggen de trottoirs bezaaid met de voorwerpen waar de zuinige Hollandse huisvrouw van 1925 of 1955 blij mee zou zijn geweest. Het plezier van de verkopers schuilt juist in het feit dat ze weinig geld ontvangen voor hun waren. Ze scheppen genoegen in een houding die uitstraalt: laat maar, ik heb het niet nodig. Op de vrijmarkten van Koninginnedag die in korte tijd in het hele land populair werden, vieren de Nederlanders hun ontworsteling aan het grimmige rijk van de noodzaak.

 

4.         Conclusie

 

Het gaat in de sociale wetenschappen om conjectures en refutations en deze bijdrage bevindt zich nog in het eerste stadium. De kwesties die hier heel hypothetisch aan de orde worden gesteld laten zich empirisch onderzoeken. Zo zou het interessant zijn om na te gaan of in het beeld dat buitenlandse toeristengidsen de afgelopen veertig jaar van Nederland hebben gegeven de vermoede veranderingen worden bevestigd. Mijn oppervlakkige indruk van Amerikaanse studenten zou systematischer en serieuzer kunnen worden overgedaan. Ook is het de moeite waard om in de discussies die de laatste jaren steeds vaker worden gevoerd over de Nederlandse cultuur en identiteit te zoeken naar de typische trekken die vaak genoemd worden en na te gaan of die nu anders zijn dan enkele decennia geleden. Ook de serieuzere publicaties verdienen aandacht: een vergelijking van Chorus’ De Nederlander uiterlijk en innerlijk van 1964 met Han van der Horsts De lage hemel, Nederland en de Nederlanders verklaard uit 1996 kan veel interessants opleveren. Ik zou mijn onderzoek naar de discussies over het nationaal karakter in de jaren dertig en veertig graag herhalen, maar dan gericht op wat in de jaren tachtig en negentig is geschreven door sociale wetenschappers en journalisten over de Nederlandse cultuur en identiteit.

 

Literatuur

 

Chorus, A.M.J., De Nederlander uiterlijk en innerlijk. Sijthoff, 1964.

 

Frijhoff, Willem, `Cultuur op termijn. Een verkenning van identiteit in de tijd.’ In: Carolien Bouw en Bernard Kruithof (red.), De kern van het verschil. Culturen en identiteiten. Amsterdam: Amsterdam University Press, 1993.

 

Heerikhuizen, Bart van, `Het Nederlandse volkskarakter. Sociologen in de jaren dertig en veertig over het Nederlandse volkskarakter. In: AST, 6e jrg., nr. 4, febr. 1980, pp. 643-675.

 

Hendrix, Harald, en Ton Hoenselaars (red.), Vreemd volk. Beelvorming over buitenlanders in de vroeg moderne tijd. Amsterdam: Amsterdam University Press, 1998.

 

Horst, Han van der, De lage hemel. Nederland en de Nederlanders verklaard. Schiedam: Scriptum, 1996.

Kousbroek, Rudy, Nederland: een bewoond gordijn. Amsterdam: CPNB, 1987.

 

Pröper, Henk, Waterlanders. Bespiegelingen over de moraal van Nederland. Amsterdam: Prometheus, 1995.

 

Zahn, Ernest, Regenten, rebellen en reformatoren. Een visie op Nederland en de Nederlanders. Amsterdam: Contact, 1989 (oorspr: 1984: Das unbekannte Holland)

 

Wat is typisch Nederlands geworden? Paper voor de sociologendagen, 16 en 17 april 1998.

What is typically Dutch? (1982)

Dit is een pdf-bestand van een artikel in The Netherlands Journal of Sociology, 18, 1982

What is typically Dutch

What studying in the Netherlands means for foreign students… seen from the sunlit vantage point of the Westerkerk (2012)

Welcome in the Netherlands.  It makes me feel so happy and so proud to be standing here in front of you. It has always been a dream for me, and I guess, for many people in the Netherlands, to be invited to address an audience, here, in this very special place. This is one of the most important buildings in the Netherlands, it is a nodal place, not only in Dutch religious life, but also in Dutch culture, Dutch politics, Dutch art. This church is called Westerkerk, de Westerkerk, the Western Church of Amsterdam. Quite a simple name, nothing but a geographical indication. This is a functioning church, every Sunday morning there is a regular protestant service here. This is a Dutch reformed, presbyterian church parish, but those are oecumenical services, which simply means that everybody is welcome.

Why is it such a special place. Well, for example, our reigning queen, Queen Beatrix, married in this beautiful church in 1966, when outside of the building anarchist protesters threw smoke bombs that made it to the front page of the New York Times. The royal family is of the protestand faith. In fact, the protestant religion is the official state religion in the Netherlands, although there are also important groups of catholics, jew and muslems, not to forget the majority of the Dutch who are self reported non-denominational. Rembrandt van Rijn, one of our national heroes, the famous 17th century painter, was buried in this church in 1669 in a rental grave, although the exact place has never been determined. Ten years after his death his remains were destroyed to make place for somebody else who had recently died, which shows that people in the 17th century did not yet realize his huge importance. But there is a plaque in the church, here on the right hand side, to remember him and his son Titus, who was also buried here. The church opened its doors on whitsunday 1631, it was commissioned by the Amsterdam town council, constructed by the famous 17th century architect Hendrick de Keyser who did not live long enough to see his masterpiece finished, which makes him in more than one way a relative of Gaudi. This is not a Roman Catholic Church that later was forcibly turned into a protestant church, like so many other old churches in Amsterdam, no, this church was designed to be a protestant church, it is built in the proud style of the Dutch renaissance, characterized by brick and stone.

When the members of the protestant church compare their brand of christianity with the roman catholic faith from which they distanced themselves, they often use metaphors including light. They say that the catholic church was rooted in the dark and gloomy middle ages, but that heroic church reformers like Luther and Calvin brought light and clarity in the darkness, a new dawn for christianity, the rising of a new sun. This is symbolically expressed in the light that you see in the paintings of Saenredam and of Vermeer: this open, bluish, yellowish, clear, tranparent light. In this way protestantism can be seen as a kind of religious enlightenment, foreshadowing les lumières. The founding father of modern sociology, Max Weber, has made the case that German, English, American and especially Dutch protestantisme can be seen as an early kind of enlightenment, centuries before Voltaire, Hume and Kant, an early experiment in rational thinking and intellectual individualism. It is sociologically understandable, he says, why the great scientists of the 17th century, people like Newton and Huygens, the founding fathers of the modern sciences, were children of the protestant age, living in the protestant regions of the world. This whole idea of enlightenment is symbolically expressed by the architect of this church in the way he designed the building. In fact, this architectural masterpiece is first of all famous for its light: the 36 windows, no stained glass like in a catholic church, but only translucent uncoloured glass, and the white walls produce this very clear and open atmosphere that the architect intended to reign in this place of contemplation. The light of God, the light of Reason.

The church is also world famous because its next door neighboor is the house where Anne Frank, during the second world war, was in hiding in the Annex, ‘het Achterhuis’. You can still visit her house, it is a museum now. There is a small and beautiful statuette of Anne Frank just in front of the church. She was hiding in that house and she could not leave it and walk the sunlit streets of Amsterdam. But in her dark small room, so she tells us in several places in her diary, she listened to the sounds of the carillion, the collection of tuned bells, playing their melodies all through the day and the night, a promise of brighter days, that did come, but not for Anne Frank.

And now that I speak about people who had to live in fear, it may be fitting to also mention that next to this church, along the waterside, you will find a monument to commemorate the gay people that have been the subject of persecutions. The word gay conjures up images of sunny happiness and lightness, but this monument refers to the darker aspects of discrimination and stupid violence.

So this is the place where the ISN, where the Amsterdam University and the University of Applied Sciences welcomes you, dear newcomers. For several years now I have had the privilege to play a role in this festive day, the official welcome for the new students from abroad. The International Student Network of the University of Amsterdam has organized it in many different locations, but they all share one very peculiar element. I have delivered my official welcome speech in the catholic church De Duif, in the Oude Lutherse kerk, the Lutheran church, which is also the auditorium of the University of Amsterdam, in the Mennonite church, and in De Rode Hoed which used to be a conventicle as well. Each and every one of them a religious building! The oldest building of the university of Amsterdam, where the whole academic enterprise started, called Agnietenkapel, was originally a Roman Catholic chapel used by the sisters of the order of Saint Agnes.

The University of Amsterdam and the Hogeschool van Amsterdam are not christian university, like our Amsterdam couterpart, the Free University, but religious symbolism is all over the place and although the majority of the Dutch students in Amsterdam consider themselves nondenomenational, nobody thinks that it is strange that I teach sociology in the Lutheran Church and the Mennonite Church or that I adress students today in the Western church, or that PhD students are defending their thesis in the mediaeval chapel of Saint Agnes. This is one of the elements in Dutch society that may surprise some of you. In France it would be unthinkable to receive the new students of the Sorbonne in Paris in a religious building, let’s say in the Notre Dame church or the Sacré Coeur church. France has this tradition of an opposition between the church and the stately institutions, the stress on laicité. In Dutch culture this tradition does also exist, but here the opposition is less marked. You will meet amongst your fellow students and your teachers quite some agnostics and even a few very outspoken atheists, but when you come to know them better there is often something very serious and moralistic in their attitude towards life that may strike you as profoundly religious. If you came to the Netherlands with those stories in your head about window prostitution and cheap marihuana and a kind of mild anarchy all over the place, you have received the wrong impression. In many ways this is still a christian society, although many of those christians go more often to a church in order to attend a concert than to attend a service.

But the Dutch brand of christianity has its special peculiarities. Let me return for a minute to the example of the tolerance for homosexuality. Amsterdam has a well deserved international reputation of being one of the attractive capitals for gay men and women, comparable to cities like Berlin or San Francisco. Every summer you can watch here the gay parade in the canals of Amsterdam and that is really a spectacular event where hundreds of thousands of people travel to Amsterdam to cheer the gay men and women passing by on boats, outrageously dressed, provocatively dancing on hits by Diana Ross, Jennifer Lopez and Lady Gaga, who by the way recently visited Amsterdam anonimously. Now you might think that the christian churches in the Netherlands are a bit reluctant to embrace this tendency. But that is not at all the case. With the exception of a few extremely orthodox denominations with a tiny following, one might say that the protestant churches in the Netherlands are by and large supportive of gay rights and gay marriage. When the number of incidents in which gays are attacked by aggressive homophobics seemed to be on the rise, the christian churches immediately vented their indignation.

Holland offers you a fascinating and sometimes bewildering mix of conservatism and a very liberal attitude. Today you will be able to observe this. In a few minutes time you will listen to the speech of a stern policeman who will tell you about many things that are forbidden in the Netherlands and who will threaten you with the penalties and punishmenst if you engage in those activities. Dutch laws on drugs for example are tougher than you may think and if you don’t respect the law you are likely to end up paying a fine or worse. The Amsterdam police wants you to know that on your first day here. But some foreign students don’t quite know what happens when this serious police-officer will tell you that yes, it is alright to smoke some marihuana in the privacy of your own room. I know that the fact that a policeman in uniform says those things with a straight face is guaranteed to raise a few eyebrows amongst the foreign students. Authoritarian stern measures plus a relaxed attitude, it’s quite a complicated game that we play here in the Netherlands. This is also true for society at large. The political party that is at the right wing end of the political spectrum, the party for freedom, is also one of the staunchest supporters of gay rights and also by the way of animal rights, something you might not expect from the radical right. The political party at the extreme left wing corner of the political spectrum, de socialistische partij, is often charged with being surprisingly conservative, for example when they oppose processes of globalisation or when they show a negative attitude toward the political and economic powers of the European Union. It takes some time to begin to understand how liberal and left-wing preferences are intertwined with a deep, typically Dutch undercurrent of gradualism and conservatism.

This unexpected and uneasy mix of progressivism and conservatism can also be noted at the university and sometimes foreign students have a hard time understanding this. On the one hand the professors are in general very relaxed, un-authoritarian, informal, casual. It is common to see a professor after class in a bar, surrounded by his students, continuing his lecture from behind a glass of beer. Professor are dressed informally and most of the time they arrive on bicycle. But then again, those same professors can be very stern when it comes to grading. They are known to be very reluctant in assigning high grades, very often they start from the premise that a B-plus is as high as it gets. And don’t try to discuss those grades with them, because they will tell you that this is a university and not a market place. And when their anti-plagiarism software informs them that you have copied a few sentences from Wikipedia without indicating your sources, they turn into severe policemen, who will not only kick you out of their class, but also try to have you expelled from the university altogether. Don’t forget this: the mildest forms of plagiarisme are considered here a capital crime and punished accordingly..

For us, the Dutch, these dialectical exchanges between conservative views and liberal opinions are completely self-evident, we do not understand how anyone could think about those things in any other way, but for foreigners this is often baffling and it takes some time to realy understand the way it works.

I wish you lots of luck in the coming months. Work hard, take your academic opportunities seriously and inhale the thought provoking social, cultural and political air in Holland, and especially in Amsterdam. There is a distinct possibility that, when you are eighty years old, and you look back on your life, you may arrive at the conclusion that those months, spent in Amsterdam were, after all, the decisive watershed in your entire life, the period when everything began to take shape, when you became the person that you really are, that you really want to be. And this may be the very first day of that episode in your life. Experience it, be conscious of it, enjoy it.

‘What studying in the Netherlands means for foreign students… seen from the sunlit vantage point of the Amsterdam Westerkerk.’ ISN-speach for the foreign students, Westerkerk, Amsterdam, August, 21, 2012