Berichten

Be kind rewind. Over vervreemding in de film van Michel Gondry uit 2008 (2011)

De hoofdrol in de film Be kind, rewind wordt gespeeld door een videotheek. Toen er nog geen DVD’s, BluRay-schijfjes en downloadable videobestanden waren, huurden de mensen bij een zogenaamde videotheek hun favoriete films in de vorm van een zogenaamde videocassette. Dat was een opgespoelde magneetband in een cassettehouder die je, anders dan een disk, van voren naar achteren moest afspelen op een videorecorder. Was hij aan het einde gekomen, dan was dat meteen ook het einde van de film. Bracht je de videocassette terug naar de videotheek, dan vroeg de videotheekhouder: ‘Heeft U hem wel teruggespoeld?’ Dat moest, het gold als een vriendelijk gebaar tegenover de volgende gebruiker die zijn filmavondje niet wilde beginnen met het terugspoelen van een videoband. Wees aardig, spoel het bandje na gebruik even terug. In het Engels rijmt het: be kind, rewind. In Amerika zat er vaak een sticker met die drie woorden op de cassette. In deze film is Be kind, rewind, de naam van de videotheek.

De film werd uitgebracht op 25 januari 2008. Ik zag hem in de bioskoop, kort nadat hij uitkwam en ik dacht meteen: die moet ik laten zien aan de studenten aan wie ik vertel over Marx, Durkheim en Weber, dat zit er allemaal in.

De film werd geregisseerd door de Franse filmmaker Michel Gondry en dat was voor mij al genoeg reden om erheen te gaan. Michel Gondry immers was de maker van een meesterwerk, de film The Eternal Sunshine of the Spotless Mind. Die film, geschreven door Charlie Kaufman, de scenarist die ook het verhaal schreef van een ander meesterwerk, namelijk de film Being John Malkovitch, gaat over een stelletje dat naar een bedrijf gaat dat delen van je geheugen kan weggummen. Het is een prachtige romantische science fiction film. Eigenlijk het tegendeel van Total Recall, deleted memory. Verder is Michel Gondry de maker van geweldige videoclips, zoals het onovertroffen Star Guitar van de Chemical Brothers en Come into my world van Kylie Minogue, een soort Esscher film onder de muziekvideo’s.

En er was nog een reden: de acteur Jack Black. Die vond ik echt geweldig in de film High Fidelity, waarin hij ook in een klein winkeltje staat, een platenzaak. Toen was zijn partner John Cusack, nu werkt hij samen met Mos Def in precies zo’n klein sympathiek winkeltje. En hij doet weer even gestoord.

Het verhaaltje van de film is heel simpel: in een arme buurt van het stadje Passaic staat een wat verlopen videotheek, die wordt gerund door een zekere Elroy Fletcher, gespeeld door de beroemde zwarte acteur Danny Glover, die iedereen wel kent als de partner van Mel Gibson in de vier Lethal Weapon films. Het verhuurbedrijfje is al in 2008 erg achterop geraakt, want ze verhuren alleen maar videobanden voor slechts één dollar en geen DVD’s en dat was ook in 2008 al een teken dat je niet erg slim meegaat met de tijd.

Elroy moet een tijdje weg en vertrouwt zijn zaak toe aan Mike, die wordt gespeeld door Mos Def. Mike probeert vooral de lastige Jerry Gerber buiten de winkel te houden, want dat is weliswaar een grappige kerel, maar als hij in de zaak is gaat alles waar hij maar in de buurt komt geheid kapot. Dan gebeurt er iets dat ik nu niet ga vertellen, spoiler, spoiler, het is veel te leuk om het hier te onthullen. Maar het komt er op neer dat als mevrouw Falewitz, prachtig gespeeld door Mia Farrow, de winkel binnenkomt om de film Ghostbusters te lenen de verkoper beseft dat er helemaal niets meer op die band te zien is; hij is gewist. Hij zegt dan tegen Mia Farrow: ‘Komt U straks maar terug, we moeten even iets doen om Uw film weer in orde te maken.’ En dan heeft hij een groot probleem: hoe komt hij zo gauw aan de videoband van Ghostbusters? En dan bedenken hij en zijn vrienden een schitterend plan: ze gaan Ghostbusters zelf in een paar uur opnemen. Daarna wordt het verhaal steeds ingewikkelder en raken de makers een beetje de kluts kwijt, maar het blijft heel onderhoudend. Zo komt er ergens een advocate voorbij, die wordt gespeeld door Sigourney Weaver en die kennen we natuurlijk allemaal als Dana wier lichaam wordt geincarneerd door Zuul, de gatekeeper, in Ghostbusters één. Tsja, je moet je klassieken wel een beetje kennen: zo komen ook nog Back to the Future, Driving Miss Daisy, When we were kings, King Kong, Robocop en The Lion King even voorbij. De critici vonden het een beetje saai en gaven niet zo veel sterren aan de film, het was geen kassakraker, maar ik vond hem geweldig, misschien wel omdat ik er zo veel sociologie in herkende. Eigenlijk is de film van begin tot eind een kritiek op het massa-amusement, de door grote filmmaatschappijen gedomineerde cultuur. Neem je eigen cultuur terug in eigen handen, dat is het stille signaal in de film.

Op 22 februari 2008 schreef de Amerikaanse filmrecensente Ann Hornaday een recensie in The Washington post, die eindigde met een zin, die ons herinnert aan Marx: ‘Workers of the world unite, you have nothing to lose but your chains.’ Hornaday vatte de film in deze slotzin samen: ‘Finally, “Be Kind Rewind” represents its own sweetly insurgent call to action: Watchers of the world, unite, and seize the means of cultural production. You have nothing to lose but your chain stores.’

Wat je in de film natuurlijk herkent is het begrip vervreemding. Wij laten ons vertellen hoe we moeten denken, hoe we moeten voelen, waarom we moeten lachen, waarom we moeten huilen, door een stel rijke mannen in Hollywood, die toch vooral gespecialiseerd zijn in het verdienen van zo veel mogelijk geld. Dat moeten we ons niet langer laten aandoen. Nu leven we in een tijd dat we zelf de culturele productiemiddelen in handen hebben. Iedereen kan zijn eigen film maken. DIY, Do It Yourself.

Interessant: sinds het uitkomen van de film, drie jaar geleden, is Youtube heel erg groot geworden. Youtube is natuurlijk de hemel van al die DIY-filmpjes. Eigenlijk heeft deze film iets profetisch, het kondigt aan wat er daarna is gebeurd, op Youtube (en misschien ook nog wel een beetje op Youporn, waar mensen de oude pornografische commerciële producties vervangen door hun in de eigen slaapkamer in elkaar gezette versie van een eigen vrijpartij.) En de grote media, zoals CNN, maken steeds meer gebruik van de filmpjes die de kijkers zelf maken als een soort amateur-reporters.

Maar er lopen ook lijnen naar bij voorbeeld Durkheim. In deze film zie je hoe een kleine buurtgemeenschap wordt hersteld, hoe mensen die elkaar nauwelijks nog kenden, die langs elkaar heen leefden, ineens gaan samenwerken bij het organiseren van films, of het organiseren van een dag gewijd aan de jazzpianist en zanger Fats Waller. Het gaat ook over verloren en hervonden gemeenschapsgevoel, om wat Putnam noemt: the decline and revival of community.

De film gaat ook over wat Simmel objectieve en subjectieve cultuur noemt. Cultuur die als bijna een vijandige macht tegenover je staat, als een massief blok, iets waarin je jezelf helemaal niet meer herkent, en cultuur die jouw eigen vingerafdrukken draagt, subjectieve cultuur, cultuur die je ziet als iets eigens.

En tenslotte herken ik overal in de film de begrippen dehumanisering en onttovering van Max Weber. Het is een film tegen de homogenisering: minder keuzes, meer kopieën. Het is een film tegen de rationalisering, bureaucratisering, McDonaldizering. We leven in een doorgerationaliseerd, gestroomlijnd, voorspelbaar geworden, spanningsloos, op geld en winst gericht universum en dat is ook precies wat we willen. Maar soms maakt ons dat melancholiek en maakt zich een verlangen van ons meester, terug naar de tijd dat nog niet alles vast lag, dat je nog verrast kon worden, dat er nog plaats was voor het onverwachte. Maar de film is veel optimistischer dan de theorie van Weber. De gemeenschap kan opnieuw worden uitgevonden. De waardering voor het handwerk van een klein groepje gepassioneerde filmliefhebbers is niet verdwenen, mensen kunnen daar weer van overtuigd raken. De mensen blijken een film veel leuker te vinden als ze er zelf een rol in spelen, als ze zien dat het echt hun eigen werk is. De film zegt: het kan, we kunnen het doen, maar dan moeten we er wel hard aan werken en niet alles accepteren wat over ons wordt uitgestort.

‘Be Kind, Rewind’. Inleiding en nawoord bij de film Be Kind, Rewind van Michel Gondry (2008), vertoond voor de eerstejaars-studenten in de sociologie in de VOC-zaal van het Bushuis op 2 februari 2011.

 

Bedacht op een ziekenhuisbed. Over het geruststellende van routinisering in het ziekenhuis. (2013)

Dit stukje heb ik bedacht, liggend op een ziekenhuisbed, terwijl ik bijkwam uit een zogenaamd ‘roesje’, een korte, lichte vorm van anesthesie. Het was nodig om mijn bewustzijn even wat te verminderen, want de specialist wilde met een miniatuur-videocamera rondkijken in mijn binnenkant en eventueel een kleine ingreep doen. Het ging om een poliklinische ingreep: om kwart voor elf meldde ik me bij het Slotervaart-ziekenhuis en om half twee stond ik alweer op de halte van tram 2.

Wat me enorm trof was hoe gestroomlijnd het hele proces verliep. Ik doorliep een programma dat alle betrokkenen op hun duimpje kenden (alleen ik nog niet) en dat ze zonder te improviseren vlekkeloos ten uitvoer brachten. Iedereen werkte heel ontspannen mee aan het realiseren van een strak scenario. Om elf uur lag ik (reeds op dat zelfde bed) te wachten op de dingen die komen gingen en achter het gordijn, dat om me heen was dichtgetrokken, hoorde ik de verpleegkundige aan iemand die drie bedden verderop lag heel nauwkeurig vertellen wat er ging gebeuren. Even later vertelde ze letterlijk hetzelfde aan de persoon die twee bedden van mij vandaan lag, daarna aan degene die naast me lag en toen ze het mij ging vertellen had ik het hele verhaal dus al drie keer gehoord. Maar ook daarvoor was iets bedacht. Toen ik wat lacherig zei dat ik al wel had begrepen hoe de procedure in elkaar zat, was de reactie direct: ‘OK, dan sla ik het verhaaltje bij U over, als U dat overbodig vindt, geen probleem’. Ook hiervoor was dus een routine bedacht. Intussen werd de ene na de andere lotgenoot met bed en al het zaaltje uit gerold en even later weer teruggerold – alles verliep met de precisie van een Zwitsers klokje.

Wanneer het gaat over onderwijs, dan wijzen sociologen (zoals ik) vaak op de gevaren van massificatie, standaardisering, anonimisering, depersonalisering, McDonaldizering: scholen en universiteiten dreigen te veranderen in onderwijs-fabrieken en dat is een ontwikkeling met grote gevaren. Een dergelijke redenering hoor je ook als het gaat over de opkomst van grote supermarkten die kleine kruidenier wegdrukken of over de fusie van politiecorpsen die opgaan in een logge mammoet-organisatie. De handelingsketens worden te lang, de kansen groeien voor het ontstaan van een zichzelf verrijkende managers-groep aan de top, de cliënten voelen zich verloren, enzovoort. Maar in de gezondheidszorg ligt dat toch anders. Onderzoek toont aan dat een chirurg, die dag in dag uit dezelfde operatie moet uitvoeren, heel goed wordt in haar of zijn werk. Het ‘rondje om de kerk’ is misschien een beetje saai, maar de sterftekans van de patiënt daalt flink! Het kleine, gezellige ziekenhuisje waar de internist slechts een paar keer in de week een colonoscopie moet verrichten, maakt misschien wel een warm-menselijke indruk, maar die dokter heeft minder ervaring, de routine is nog geen tweede natuur geworden en bij heel uitzonderlijke afwijkingen van het standaard-patroon zit zo’n arts al snel met de handen in het haar, terwijl de collega in het grote ziekenhuis die masssa-productie moet leveren na verloop van tijd elke rare exceptie wel eens een keertje voorbij heeft zien komen en dus ook sneller weet hoe te handelen.

Ik juich dan ook de ontwikkeling toe van specialisatie tussen ziekenhuizen. Voor die open hart operatie kun je dan misschien niet terecht bij het fijne kliniekje om de hoek, wat lastig is voor de vrienden uit de buurt die op bezoek willen komen, maar het voordeel is veel groter: het is beter om in een ziekenhuis dat verder weg ligt geholpen te worden door artsen en verpleegkundigen die niets anders doen dan open hart operaties en die daar in de loop van de tijd ontzettend goed in zijn geworden.

Dat is de medisch-organisatorische kant van de zaak. Maar hoe zit het nu met de meer psychologische en sociologische aspecten? Voelde ik me niet totaal vervreemd op mijn ziekenhuisbed? Had ik niet de indruk dat ik in de ogen van de routineuze verpleegkundigen en de als een robot werkende maag-darm-lever-specialist niets meer was dan een nummer, een dossier, geen levend mens van vlees en bloed? Dit is wat ik daarover bedacht, moeizaam ontwakend uit mijn kunstmatige slaapje. Aan de ene kant werd ik ontegenzeggelijk behandeld als een soort ding, ik was hier geen mens, maar een te onderzoeken object. Niemand was ook maar in het minst geinteresseerd in de vraag of ik plezier had in mijn werk als socioloog. Het was inderdaad een situatie van vervreemding. Je zou ook termen kunnen gebruiken als rationalisering, onttovering of reïficatie. Maar ik ervoer dat helemaal niet als onaangenaam of bedreigend. Integendeel, ik ervoer het als buitengewoon geruststellend. Juist het feit dat ik me kennelijk bevond op een vlekkeloos functionerende lopende band, gaf me een sterk gevoel van veiligheid, zelfs van geborgenheid: these guys know what they’re doing.

Stel je voor dat ik de hulp zou hebben ingeroepen van een alternatieve dokter. Die zou ongetwijfeld heel erg geïnteresseerd zijn geweest in mijn complete persoonlijkheid. Zo’n alternatieve arts zou beslist hebben gevraagd naar mijn werk als socioloog, naar mijn vrouw en kinderen, naar de mate waarin ik lijd aan stress, naar hoe ik omga met het feit dat ik onlangs met frisse tegenzin met pensioen werd gestuurd. Ik zou het gevoel hebben gekregen dat hier iemand tegenover me zat die echt in mij als mens geïnteresseerd was. Maar ik denk ook dat die alternatieve kwakzalver me de stuipen op het lijf zou hebben gejaagd met zijn belangstelling voor mijn privéleven. Ik wilde eigenlijk maar één ding weten en liefst heel snel en met de grootst mogelijke mate van zekerheid: kanker of niet? En om dat uit te zoeken, moet je je lijf en leden toevertrouwen aan die lopende band. Ik lag op dat bed en ik dacht: weg met Marx,weg met Weber, lang leve de vervreemding, een hoera’tje voor de onttovering. Toen kreeg het dormicum weer greep op me. Maar ik dacht nog net voordat ik indommelde: ziezo, mijn SoMo stukje is af.

En voor wie om me geeft: nee, geen kanker.

‘Bedacht op een ziekenhuisbed’. In: Sociologisch Mokum. Jaargang 2012-2013, nummer 1, oktober 2013. Pp. 40-41.