God en alle ellende in de wereld
Alle ellende in de wereld, staat in de titel. Alle ellende. Dat is wel heel erg veel. Misschien moeten we een beetje differentiëren. Zo heb je aan de ene kant ellende die mensen welbewust andere mensen aandoen, en aan de andere kant ellende waar mensen niet de veroorzakers van zijn, het leed dat wordt teweeggebracht door ziektes waar we nog geen medicijnen tegen hebben bij voorbeeld of het leed dat wordt teweeggebracht door natuurrampen. Zo heb je aan de ene kant leed dat onvermijdelijk is en altijd zal blijven, zoals het sterfbed waarop we allemaal vroeger of later terecht zullen komen en aan de andere kant leed dat vermijdbaar is, dat bestrijdbaar is, zoals slechtziendheid die sinds zo’n zeshonderd jaar met een bril kan worden hersteld.
De twintigste eeuw was de eeuw waarin juist in Europa verschrikkelijk veel leed is teweeggebracht door mensen jegens mensen. Dat weet ik maar al te goed. Maar er is ook een heel ander verhaal te vertellen.
De kindersterfte in de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw was in Nederland gruwelijk. Je verdiept je in het leven van Bach of van Mozart en elke keer ben je weer verbijsterd: al die broertjes en zusjes die de een na de ander naar het graf werden gedragen. Dat leed hebben we steeds beter weten te bestrijden. In Nederland is de kindersterfte spectaculair teruggedrongen. Een deel van het leed is wel degelijk bestrijdbaar en mensen zijn door de geschiedenis heen steeds knapper geworden in het bestrijden van dat leed: de twintigste eeuw is ook de eeuw van de uitvinding van de antibiotica. De gemiddelde lengte van het mensenleven is sterk gestegen. Hadden de antibiotica niet bestaan, dan had ik geen zoon meer gehad, dan had ik een gruwelijk offer moeten brengen, te verschrikkelijk om over na te denken.
Wij praten hier vandaag over het leed in de wereld, alle ellende in de wereld, maar de artsen en de verpleegkundigen die werken in het Slotervaartziekenhuis, stappen elke dag op de fiets of in de auto en gaan dan als beroepsbeoefenaren hun dagelijks brood verdienen met werk dat je toch eigenlijk niet anders kunt zien dan als het streven leed te verminderen. We leven tegenwoordig in een samenleving die het bestrijden van ellende heeft gemaakt tot alledaagse professionele gesalarieerde routine. Dat is een klein beetje vooruitgang.
Maar nu het door mensen veroorzaakte leed. Ik ben van beroep socioloog. In de sociologie denken we na over de sociale arrangementen waarin mensen ertoe worden gebracht om elkaar pijn te doen en elkaar dood te maken en over de sociale arrangementen waarin mensen ertoe worden gebracht om elkaar te helpen en te ondersteunen en als collectieven pijn en leed te verminderen. Sociologie is nog een jonge wetenschap, het vak bestaat krap honderd jaar, en heel erg veel snappen we er nog niet van, maar er zijn een paar successen geboekt. De studie van Norbert Elias over het civilisatieproces bij voorbeeld heeft ons een stukje verder geholpen in het begrijpen van de achtergronden van het door mensen teweeggebrachte leed. En zoals Elias zelf vaak zei: in de sociologie gaat het er ons uiteindelijk om om het leed dat mensen elkaar toebrengen op de lange termijn beter te gaan begrijpen en daardoor ook de mechanismen te begrijpen en zo wellicht hopelijk, eens, in staat te zijn om dat leed terug te dringen..
Meer dan hoop op een wereld met relatief minder ellende dan er nu is te vinden, is dat niet. Maar ik geloof dat we ons leven in dienst moeten stellen van het streven om leed, ellende, onrecht in de wereld te bestrijden waar we dat kunnen, ononderbroken.
Ik persoonlijk heb daarbij geen voorstelling nodig van een goddelijke kracht die het Al bestiert. Mijn ouders, mijn grootouders, mijn overgrootouders, mijn ooms en mijn tantes, mijn vrienden en kennissen, de meerderheid van mijn collega’s, niemand heeft ooit enige gedachte aan God gewijd. Ik ben in mijn leven maar zelden een christen tegengekomen, ik heb mijn meeste tijd doorgebracht in een atheistische biotoop en daarom vind ik het ook heel interessant om vandaag hier te zijn. Maar al die atheistische familieleden en vrienden van mij, zijn gelooft U me, heel gewetensvolle, plichtsgetrouwe, moreel bewogen personen, die zich lieten leiden door het Kantiaanse imperatief dat zegt dat je een ander zo moet bejegenen als je zelf bejegend zou willen worden. Daarvoor is het helemaal niet nodig om in God te geloven.
Lezing voor de middag getiteld God en alle ellende in de wereld, in de Prinsengrachtkerk, najaar 2007. Ik was een discussie tussen vertegenwoordigers van de Katholieke kerk, de protestantse kerken, het Joodse geloof, de Islam, het humanisme en het atheïsme. Een bevriende dominee had mij gevraagd om die laatste rol te willen vervullen en dat deed ik met plezier. Dit was mijn inleiding.