Schande! Over het weggooien van masterscripties (2009)
De doctoraalscripties en masterscripties van de jaren zestig tot 1999 zijn allemaal weggegooid. Functionarissen van de Universiteit van Amsterdam hebben ze met droge ogen meegegeven aan de Amsterdamse Gemeentereiniging. Ik kwam daar eind september achter toen ik op zoek was naar een scriptie uit de jaren zeventig en ik ben nog steeds ontzet. Die scripties dateren van vóór de digitalisering, ze zijn dus weg, niet meer te redden, voor altijd vernietigd. Zo gaat de UvA dus om met zijn eigen geschiedenis. Dit heet slecht rentmeesterschap. Als het respect waarmee een instelling van hoger onderwijs de eindscripties van haar alumni bejegent iets zegt over de kwaliteit van die instelling, dan is het met de kwaliteit van de UvA treurig gesteld. Ik ben 38 jaar in dienst van de UvA, ik ben actief lid van de alumnivereniging, ik ervaar een emotionele binding met de Civitas Academica en ik voel me verraden. Dat is geen boutade, ik meen het oprecht.
Inmiddels ben ik er achter gekomen dat de bibliotheek een bewaarplicht heeft die is uitgebreid van vijf jaar naar zeven jaar en de reden daarvan is dat men aanvankelijk meende dat we elke vijf jaar bezoek zouden krijgen van een visitatiecommissie, maar in de praktijk bleken die commissies eens in de zeven jaar langs te komen. De functionarissen die hier over gaan, denken dat je scripties alleen maar bewaart voor die visistatiecommissie; hun geborneerde bestuurlijke visie reikt niet verder. Zo’n visitatiecommissie wil een indruk krijgen van de kwaliteit van het werk dat de studenten afleveren en een uitstekende manier om daar achter te komen is om een steekproef te nemen uit de scripties die zijn geschreven sinds de vorige visitatiecommissie neerstreek en om te onderzoeken of de kwaliteit van dat werk ‘aan de maat is’. Omdat onze bibliotheek die zeven jaar toch nog een beetje aan de krappe kant vond heeft men voor alle zekerheid maar een termijn van tien jaar aangehouden. En dus liggen nu alle scripties van vóór 1999 op de vuilnisbelt. Er zou nog een ‘vernietigingslijst’ worden gemaakt, maar dat schijnt niet te zijn gebeurd. Er zou een lijst komen met de titels van alle scripties die een acht of meer hadden gekregen, maar ook van die lijst is niets meer vernomen.
Uit mijn formuleringen blijkt dat ik de details niet ken. En ik ben te betrokken om het zelf uit te zoeken. Dat is mijn taak ook niet. Ik heb de redactie van Folia gevraagd om naar deze kwestie onderzoek te doen: zijn ook de scripties bij filosofie weggegooid of hebben die filosofen misschien een beetje meer academisch fatsoen? Zijn alle scripties bij geschiedenis weggegooid of voelen historici toch iets beter dan sociologen en antropologen dat je door zoiets te doen het werk bemoeilijkt van latere historisch onderzoekers? Hoe zit het bij psychologie, bij politicologie? De Folia-redactrices hebben me beloofd dat ze er iets aan gaan doen, en ik hoop dat hun artikel al is verschenen als deze Somo uitkomt.
Ik heb zelf die scripties uit de jaren zestig, zeventig en tachtig van de vorige eeuw veelvuldig geraadpleegd. Elke scripties hing in een hangmapje in een kast. Er stonden een paar van die grijze kasten naast elkaar. Op het ruitertje van de hangmap stond de naam van de auteur en de titel van de scriptie. Op de hangmappenkasten lag een klapper en daarin zat een lijst met alle titels van alle scripties, eerst op alfabetische volgorde (op naam van auteur, en op eerste zelfstandig naamwoord in de titel) en daarna op systematische volgorde. Wat ik uit mijn hoofd nog weet is dat N21 stond voor biologische aspecten en dat in de jaren zeventig en tachtig de vele scripties op het terrein van de vrouwenstudies werden ondergebracht in die categorie. De feministes waren razend als ze er achter kwamen dat hun scriptie werd gerubriceerd onder die vermaledijde aanduiding N21. Maar ze hingen daar wel mooi bij elkaar, veilig beschermd tegen de boze buitenwereld in hun warme hangmapjes. Althans zo leek het. Wie nu een proefschrift wil wijden aan de opkomst van het vak vrouwenstudies in de sociale wetenschappen in Amsterdam moet er rekening mee houden dat alle scripties uit die roemruchte jaren zeventig en tachtig zonder pardon zijn weggedonderd.
De afgelopen weken vertelde ik over dit schandaal aan mijn collega’s en allemaal waren ze ontzet. Van de hoofddocent tot de afdelingsvoorzitter, van de emeritus hoogleraar tot de JuDo, iedereen was het met me eens dat hier sprake was van een ongelooflijk staaltje wanbeleid waarvan nog het allerergste was dat er niets meer aan te doen viel. Maar de studenten aan wie ik dit vertelde waren niet allemaal overtuigd. Ze vonden het grappig om hun doorgaans zo beheerste docent te zien razen en tieren (‘de stoom kwam uit je oren’, zei Bram van der Kroon), maar niet allemaal begrepen ze wat er nou zo vreselijk erg was aan het weggooien van scripties. Er gaan wel meer papers, werkstukjes en tentamens door de papierversnipperaar; moet je daar nou zo’n heisa over maken? Wat is er zo erg aan?
Ik geef een klein voorbeeld. Bij de letterenfaculteit werkt de bekende kunsthistoricus en kunstsocioloog Prof. Bram Kempers, wiens colleges zeer worden gewaardeerd door studenten kunstgeschiedenis en sociologie. Zijn magnum opus is het boek Kunst, macht en mecenaat. Hij promoveerde daarop bij Goudsblom en Van Os in 1987 en daarna kwam er een handelseditie uit bij de Arbeiderspers en vervolgens een Engelse vertaling bij Penguin, waarmee Kempers een van de weinige Amsterdamse hoogleraren is die er in is geslaagd om internationaal door te dringen: Painting, Power and Patronage: The Rise of the Professional Artist in Renaissance Italy. Ooit kocht ik die Engelse versie in een boekwinkel in Florence. Maar de eerste aanzet tot dat boek was ‘Maatschappelijke verhoudingen in godsdienstige voorstellingen, een sociologische analyse’, de scriptie waarop hij bij de vakgroep sociologie afstudeerde in 1977. Bij die scriptie hoorde een album in ringband met daarin door de auteur eigenhandig ingeplakte foto’s van de renaissance-werken die in de scriptie werden besproken. Omdat het heel bewerkelijk was, heeft hij destijds twee of drie exemplaren in elkaar gezet met die reproducties (we spreken nu over een tijd ver voor de computer) en het mooiste was de versie die bestemd was voor de bibliotheek; daarin had hij de reproducties in kleur opgenomen. Maar wie nu geinteresseerd is in de ontstaansgeschiedenis van de denkbeelden van Bram Kempers stuit op een probleem: de UvA heeft alle scripties meegegeven aan de vuilnisman en dus ook de zijne. En dat geldt ook voor de scriptie over het waarheidsgebod van professor Goudsblom, waaruit diens beroemde studie Nihilisme en cultuur zou voortkomen, het geldt voor de scriptie van professor Wilterdink, professor Jelle Visser en al die andere befaamde Nederlandse sociologen die het ongeluk hadden om af te studeren aan een universiteit die hun eerste proeve van bekwaamheid zonder aanzien des persoons en zonder oog voor kwaliteit na tien jaar wegsodemietert.
Ik kan me niet voorstellen dat een echte universiteit – Oxford, Harvard, de Sorbonne – de scripties van haar later beroemd geworden alumni in een grijze vuilniszak propt en aan de stoeprand zet – ik vermoed zelfs dat als ze daar zouden horen over hoe het er in Amsterdam aan toe gaat, er een soort outcry zou zijn: zijn die Hollanders nou echt helemaal gek geworden?
Overigens is het raar dat men bij het bewaren van scripties in eerste instantie denkt aan de frekwentie waarmee visitatiecommissies ons bezoeken. De reden om ze te bewaren is vooral dat latere studenten en wetenschappelijk onderzoekers kunnen profiteren van het onderzoekswerk van hun voorgangers. Zo heb ik afgelopen zomer gezegd tegen Jael Fraenkel, die een scriptie schrijft over Facebook en de veranderende rol van fotografie in de moderne samenleving, dat ze twee scripties, die aan de UvA zijn geschreven, moest opvragen, omdat die ‘gezin en fotografie’ als onderwerp hadden. De eerste ging over hoe vakantiekiekjes en familiefoto’s het gezin symbolisch gestalte geven. Die scriptie was gemaakt in de jaren zeventig en stond vol met prachtige jaren-zeventig-familiefoto’s. Eén van de twee auteurs, Warna Oosterbaan Martinius, werd later hoogleraar in Rotterdam en is een belangrijke journalist op de NRC-redactie. De tweede was een scriptie over het fotograferen van dode mensen (dat gebeurde veel in de 19e eeuw) en van begrafenissen (was min of meer taboe in de jaren vijftig tot zeventig, maar is nu weer in de mode). Ook deze scriptie, begeleid door Bram Kempers, geschreven door een sociologe die zelf ook professioneel fotografeerde, bevatte prachtige foto’s als documentatie van de veranderende houding tegenover de dood in moderne Westerse samenlevingen. Die scripties zijn dus allebei in de vuilnisbak gedumpt. Ik moet Jael nu mailen dat ze niet verder hoeft te zoeken naar die twee scripties, omdat die zijn weggelazerd. Maar ik merk dat ik het schrijven van dat mailtje nu al twee maanden voor me uit schuif. En ik weet ook waarom. Ik voel plaatsvervangende schaamte. Ik geneer me voor mijn eigen universiteit.
Op 8 november gaf onze onderwijsdirecteur, Dr. Johan Post, een heel interessante lezing voor de alumni over de kwaliteit van het onderwijs aan onze faculteit. Hij zei toen: ‘Ik durf de stelling aan dat ons onderwijs thans kwalitatief beter is dan dertig jaar geleden.’ In de zaal zaten de twee professoren die dertig jaar geleden over die kwaliteit waakten: professor Hiddo Jolles en professor Johan Goudsblom. Aan Jolles heb ik het niet gevraagd, maar Goudsblom zei me na afloop dat hij toch een beetje twijfelde aan de bewering van Post. Hoe kom je er achter of de kwaliteit in die afgelopen dertig jaar is gedaald, gestegen of gelijk gebleven? Ik weet een elegante manier om dat te onderzoeken: leg de scripties van 1973-1978 en die van 2003-2008 voor aan een jury van vakkundige sociologen. Maar ja, dat onderzoek kan natuurlijk niet plaatsvinden als een idioot al die scripties heeft weggekieperd.
Je hoort hier aan de UvA vaak mopperen dat onze studenten zo weinig historisch besef hebben, maar hoe kan de UvA iets anders verwachten als die zijn eigen historie bij het oud vuil zet? De UvA geeft kapitalen uit aan schitterende digitale archiverings-spullen, maar ondertussen worden onvervangbare, nooit gedigitaliseerde documenten liefdeloos weggeflikkerd.
‘Schande!’. In: Sociologisch Mokum. Jaargang 13 (2009-2010), nummer 3, december 2009, pp. 46-47.
Naschrift 1 (februari 2011):
In december 2009 heb ik mij boos gemaakt over het bericht dat alle scripties van sociologie en antropologie van voor circa 2000 zouden zijn weggegooid. Ik was vooral verontwaardigd over het feit dat de hangmappenkast met sociologiescripties uit de jaren vijftig, zestig, zeventig en tachtig, die vroeger prominent in de bibliotheek stond en die honderden zeer interessante scripties bevatte, aan de vuilnisman was meegegeven. De reactie van de bibliotheek luidde dat nu eenmaal niet alles ten eeuwigen dage bewaard kan worden en dat van tijd tot tijd schoon schip moet worden gemaakt onder de zogenaamde grijze literatuur, hoe jammer dat ook is.
Onlangs stelden twee vriendelijke personeelsleden van de bibliotheek me in staat om een speurtocht te ondernemen door de zolders van het Oost Indisch Huis en daar trof ik tot mijn grote verbazing alle weggegooid gewaande scripties aan. Ze zitten niet meer in de hangmappenkast, maar ze staan nu in ordnerdozen op een rij, gerubriceerd volgens een classificatieschema dat alleen nog enkele oudgedienden, zoals Leonie Koomen en ikzelf, in hun hoofd hebben zitten. Maar het belangrijkste nieuws is dus: de scripties zijn er nog! En trouwens ook enkele honderden antropologie-scripties, die eveneens in ordnerdozen op lange rijen planken staan. Overigens is deze zolder ontoegankelijk voor de bezoekers van de bibliotheek en zijn deze scripties niet beschreven en dus ook niet op te vragen of uit te lenen.
We zullen er nu voor moeten zorgen dat de scripties worden ingescand en dat de digitale versie wordt ingedeeld volgens een thans gangbaar classificatiesysteem en beschikbaar gesteld aan UB-bezoekers. Dat kost geld en dat geld is op dit moment het grote probleem. Maar er is haast bij: over twee jaar verhuizen we naar het Roeterseiland en deze kasten met ordnerdozen lopen dan werkelijk het gevaar te belanden bij het oud vuil. De medewerkers van de instituutsbibliotheek hanteren, mede dank zij mijn actie, thans het principe dat er geen scriptie meer mag worden weggegooid. Maar ze zijn ervan overtuigd dat in 2013 deze scripties niet zullen meeverhuizen naar het Roeterseiland en dat de kans groot is dat ze dan alsnog zullen sneuvelen. Willen we dit probleem oplossen dan moet er op korte termijn iets gebeuren. Nu kan het nog. Ze zijn er – zo lang het duurt…
Naschrift 2 (april 2014): Alle oude scripties worden nu, voorjaar 2014, gescand en digitaal gearchiveerd. De verhuizing van de sociologen van het Spinhuis naar het Roeterseiland bleek een groot voordeel met zich mee te brengen: er is geld voor het digitaliseren van alle papieren documenten die niet mee verhuizen. Hulde!