Het kroost der slappelingen. Sociologie en eugenetica.

In mijn boekenkast staat al meer dan een kwart eeuw een boekje met de titel De toekomst der maatschappij, uitgegeven in 1917 door de Wereldbibliotheek. Het is een bundel met negen voordrachten, die in het cursusjaar 1916-1917 werden gehouden voor de ‘Amsterdamsche Studenten-Vereeniging voor Sociale Lezingen’. De eerste zin van de inleiding luidt: ‘Toekomst-beschouwingen staan in geen goeden reuk.’, maar op diezelfde pagina al wordt duidelijk dat de samenstellers een andere opvatting huldigen. Hen gaat het er om ‘toekomst-moed te stalen, toekomst-wil te scherpen, toekomst-besef te verdiepen’. (VII)

Nadat de schrijver van deze inleiding, de 22-jarige Amsterdamse rechtenstudent en Propria Cures-medewerker  Maarten Pleun Vrij, heeft beargumenteerd dat er in het verleden veel misleidende toekomstvoorspellingen zijn gedaan, pleit hij voor een strikt wetenschappelijke benadering. Die is thans mogelijk geworden dank zij de nieuwe wetenschappen sociologie en psychologie. Op het moment dat er in Nederland nog geen enkele hoogleraar in de sociologie was aangesteld (dat gebeurde in ons land pas in 1921) schrijft hij: ‘De Sociologie heeft voor de complete maatschappelijke werkelijkheid met al haar zijden en factoren de oogen geopend, en daardoor de (…) toekomstbeschouwing eerst wetenschappelijk mogelijk gemaakt’.(XIII) Dank zij de sociologie weten we nu dat het een vorm van mystiek is om te proberen de mensheid door prediking of moralisering te willen verbeteren. Tegenwoordig zien we in dat er slechts twee rationele manieren zijn om een betere toekomst te bereiken. Ofwel men streeft naar verbetering van de menselijke levensomstandigheden, ofwel men streeft naar verbetering van de mensen zelf. Aangezien de eerste aanpak – de poging om door opvoeding en armenzorg een gunstiger milieu te scheppen – tot nogal teleurstellende resultaten heeft geleid, gaat tegenwoordig de belangstelling veeleer uit naar verbetering van de menselijke soort. En de discipline die daartoe de weg wijst, is ‘de jonge wetenschap der Eugenese’. Slechts enkele pagina’s heeft M.P. Vrij (die in 1927 hoogleraar strafrecht en criminologie zou worden in Groningen en in 1947 raadsheer in de Hoge Raad) nodig om zijn tournure te maken van ‘de toekomst der maatschappij’ naar de voortplanting der ‘sociaal-wenschelijke individuen’.

Deze biologistische uitwerking van de futurologische vraagstelling was beïnvloed door de Amsterdamse hoogleraar S.R. Steinmetz, over wie de inleider meedeelt dat hij ‘ons bij de samenstelling der serie meermalen met waardevollen raad terzijde stond’.(XIX) Sebald Rudolf Steinmetz (1862-1940) was als hoogleraar in de ‘politieke aardrijkskunde, volkenkunde en land- en volkenkunde van de Oost-Indische Archipel’ van 1907 tot 1933 verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Hij leverde aan dit bundeltje ook zelf een bijdrage, getiteld ‘De Eugenese als ideaal en wetenschap’. Dat artikel is de spil waar het boek om draait.

Steinmetz maakt zich grote zorgen over de nakomelingen van de mensen die hij in dit artikel consequent aanduidt als ‘slappelingen’: ‘Iedere slappeling heeft evenveel of kan evenveel kinderen hebben, evenveel nageslacht als de sterkste en de beste en de hoogste. In het ergste geval voedt de gemeenschap de kinderen van den slappeling op en onderhoudt ze, totdat ze weer in de gelegenheid zijn hun jammerlijk en schadelijk type voort te planten. Meer kracht geeft nu niet meer kroost en meer kroost geeft nu niet meer kracht!’(125)

De gevolgen zijn verschrikkelijk: ‘Eene domme, slappe, dunne bevolking kan nu eenmaal geen welvaart en geen beschaving voortbrengen en ze kan ze evenmin handhaven als verdedigen’. Dat leidt uiteindelijk niet alleen tot welvaartsvermindering en beschavingsachteruitgang, maar ook tot ‘oneindig vermeerderd individueel lijden.’ (126) We staan aan de vooravond van een ‘geweldige katastrophe’ (134) en eigenlijk zouden we de moed kunnen opgeven, ware het niet dat er nog een sprankje hoop gloort. De gloednieuwe wetenschap der eugenetiek zal ons in staat stellen ons lot in eigen hand te nemen en het nageslacht nog juist op tijd te ‘corrigeren’.

Steinmetz meent dat de wetenschappelijke kennis inmiddels ver genoeg ontwikkeld is om handelend op te treden. Het gaat hem niet om ‘eene algemeene uitroeiing van minderwaardigen’, zo stelt hij de lezer gerust, ‘wij hebben geen enkel bloedig oogmerk’. Associaties met de kindermoord van Bethlehem of de Inquisitie zijn beslist misplaatst. (141) De maatregelen die hij voorstelt zijn vooral bedoeld om de ‘slappelingen’, de ‘verkeerden van allerlei soort’, de ‘idioten’  en de ‘misdadigers’, ertoe te brengen zich niet voort te planten. Overigens dient dit te geschieden ‘naar eigen wensch, zonder geweld, zonder smart’. Aanvankelijk zal de betrokkene natuurlijk hevig protesteren, maar later ‘zal hij tevreden ermede zijn, als de groote voordelen hem bewust worden’. (141) Eén van de maatregelen die hij voorstelt is een huwelijksverbod voor ‘zéér duidelijk gebleken ongeschikten, zooals zwaar erfelijk belasten, erge recidivisten in misdaad, ook in dronkenschap’. (145)

Aan de andere kant moeten de leden van de hogere klassen juist afgeholpen worden van hun ‘fatale neiging tot het tweekinderstelsel’. Vooral het feminisme heeft hier veel kwaad aangericht. Al het mogelijke moet worden gedaan om bij de mensen die sterker, edeler en gezonder zijn, een nieuw moreel besef op te wekken, dat voorschrijft ‘dat geen daad eervoller is dan het achterlaten van een talrijk en vooral van een goed nageslacht’. (146)

Dit zijn niet de woorden van een door de eugenetische idealen bevlogen fanaticus. In het proefschrift van Jan Noordman, Om de kwaliteit van het nageslacht, Eugenetica in Nederland 1900-1950 (Nijmegen: SUN, 1989) en in tal van andere onderzoeken, is aangetoond dat het eugenetisch denken in de Nederlandse vooroorlogse sociale wetenschappen wijd verbreid en verrassend onomstreden was. Professor Steinmetz was omstreeks 1917 een internationaal vermaard geleerde. Hij wordt vaak aangeduid als de vader van de Nederlandse sociologie en dat is niet overdreven: toen ik mijn sociologiestudie begon waren velen van zijn promovendi, zoals Hofstra en Den Hollander, nog actief als hoogleraar in de sociologie, en de jongere docenten, zoals de hoogleraren Goudsblom, Berting en. Kroes, waren  gepromoveerd bij een van Steinmetz’ leerlingen.

De maatregelen die Steinmetz voorstelde, zijn in Nederland, goddank, niet in praktijk gebracht. De ‘geweldige katastrophe’, die hem bij het uitblijven van krachtdadig eugenetisch beleid onvermijdelijk leek, zou zo ongeveer op dit moment moeten plaatsvinden. Is dat ook zo?

Van een ‘slappe en dunne’ bevolking is in elk geval geen sprake. De Nederlanders zijn sinds de dagen van Steinmetz krachtiger en langer geworden, de levensverwachting is sterk  gestegen, het probleem dat de bevolking teistert is niet zozeer dunheid, als wel overgewicht. De door Steinmetz voorspelde daling van de welvaart in Nederland is gemakkelijk te weerleggen. Het moge hier volstaan er aan te herinneren dat ook in het jaar 2000 de uitgaven aan Sinterklaas-geschenken opnieuw alle eerdere records doorbraken.

Maar hoe zit het dan met de aangekondigde neergang van het beschavingspeil? Dat hangt af van hoe men beschaving definieert. Steinmetz wekt in een passage over cultuurbezit en cultuurdragers de indruk dat hij daarbij nogal conventioneel denkt aan bij voorbeeld waardering voor Shakespeare, Bach en Rembrandt. Drogisterij Het Kruitvat kan de boxen met Passionen en Cantates niet aanslepen, de nieuwe verfilming van Romeo en Julia is een kassucces, kaartjes voor de grote Rembrandt-tentoonstelling moesten weken tevoren worden gereserveerd. De stelling laat zich verdedigen dat het met dat beschavingspeil nogal is meegevallen.

Maar misschien is dat helemaal niet waar. Misschien is deze interpretatie kenmerkend voor de geestelijk verarmde moderne mens die niet meer weet wat wezenlijke beschaving is en die niet eens meer kan beseffen dát hij dat niet meer weet. Want hoe je het ook wendt of keert: dat kroost der slappelingen, dat zijn wij zelf.

Literatuur

Alle pagina-verwijzingen betreffen: J.P. Lotsy e.a., De toekomst der maatschappij, Negen voordrachten. Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1917.

 

Gepubliceerd als:  ‘Het kroost der slappelingen’. In: K. van Dam e.a. (red.), Toekomstbeelden/Perspectives on the Future. Jaarboek van de Universiteit van Amsterdam 2000/2001. Amsterdam: Vossiuspers, 2001. pp. 44-49. Herdrukt in: Bart van Heerikhuizen, Multoblaadjes. Diemen: AMB, 2013. pp. 23-27.