Fifty-seven channels and nothin’ on
Toen ik een jaar of twaalf was, ging ik graag bij mijn grootouders op bezoek. Er heerste een warmte die ik miste in het ouderlijk huis waar de naderende echtscheiding de lucht verkilde.
Draaien aan de radioknop
Maar er was nog iets: er stond daar een reusachtige radio (toen zou je gezegd hebben: `een bakbeest van een ding’) met twee kortegolf banden. Hoe lief mijn opa en oma waren blijkt uit het feit dat ze het verdroegen dat ik uren lang hun kleine huiskamer in Haarlem-Noord onleefbaar maakte met het onduidelijke gejank (de `Mexicaanse hond’) dat het eindeloos afzoeken van die korte golf voortbracht. Wat ik daar deed, tergend langzaam de naald van de radio langs de veelal exotische stations sturend, heet tegenwoordig zappen. En net als bij het hedendaagse zappen het geval is, vond ik vrijwel nooit een zender die de moeite waard was. Een zeldzame keer stuitte ik op Radio Nederland Wereldomroep waar juist op dat moment familieleden van de bemanning van Shell-tanker De Kryptos de groeten mochten doen aan hun vaders of zonen; soms was het me gegeven om mee te luisteren met berichten aan vissersboten, uitgezonden door radio Scheveningen; en radio Moskou verzorgde op bepaalde uren een Nederlandstalig programma. (Het metalige stemgeluid van de nieuwslezeres heeft me voor de rest van mijn leven geïmmuniseerd tegen enigerlei communistische sympathie.) Een enkele keer ving ik een Engels radiostation op dat precies op dat moment Birddog van de Everly Brothers uitzond. Maar meestal luisterde ik ingespannen naar morse-signalen (die ik niet kon ontcijferen met mijn lijstje morse-tekens uit de Encyclopedie voor de jeugd), naar Noord-Afrikaanse muziek of naar een nieuwslezer in een taal die ik niet kon verstaan, zoals het Engels. (Tegenwoordig verstaat ieder kind van 12 redelijk Engels, maar in 1960 verstond ik alleen zo nu en dan een naam: Eisenhower, Moscow) Je zou denken dat de lol daar gauw af was, maar tot verbazing van mijn arme grootouders stortte ik me bij elk bezoekje weer op hun radio om urenlang te blijven dwalen door wat je nu de virtuele ruimte zou noemen, maar wat toen mysterieuzer werd aangeduid als: de ether. Ik voelde me een wereldreiziger; ik was verslaafd aan het globaliserings-gevoel. En net als bij een echte junk was dat gevoel niet onverdeeld aangenaam. Als ik tegen etenstijd terugfietste naar de plek waar een barre echtelijke oorlog werd uitgevochten, had ik het vervelende gevoel, dat ik eigenlijk niets had uitgevoerd. En mijn huiswerk, ja verdomd, mijn huiswerk….
Bladeren door de tijdschriften
Tien jaar later, 22 jaar oud, derdejaars sociologiestudent, deed ik iets dat net zo aanvoelde. Ik maakte er een gewoonte van om elke dag een uurtje in de leeszaal van de Openbare Bibliotheek op het Roelof Hartplein te gaan zitten en daar nam ik dan de internationale dagbladen door: de Herald Tribune, de Neue Zürcher Zeitung, Le Monde en de Guardian, want dat waren kwaliteitskranten volgens H.J.A. Hofland. Ik nam in die tijd zelfs een abonnement op de Nouvel Observateur, hoewel ik dat camoufleerde als een cadeautje voor mijn Franse vriendin. Ze was er niet echt blij mee, maar het gaf mij de indruk een wereldburger te zijn. Ik kan me nu nog maar weinig herinneren van wat ik toen moet hebben gelezen, terwijl ik van sommige in die tijd gevolgde sociologie-hoorcolleges nog allerlei details weet. Het ging ook niet echt om de informatie, het ging om de kick van je opgenomen te weten in een wereldomspannend informatienetwerk, samen met I.F. Stone, H.J.A. Hofland en Bram de Swaan. Maar als ik van het Roelof Hartplein terug liep naar de Ruijsdaelstraat had ik ineens weer dat vervelende gevoel dat ik eigenlijk niets had uitgevoerd. En mijn M&T-tentamen, ja verdomd, mijn M&T-tentamen…
Zappen langs de tv-kanalen
Weer tien jaar later, 32 jaar oud, ervoer ik een verwante opwinding toen de kabel-tv werd ingevoerd en het zenderpakket voortdurend werd uitgebreid. De live-debatten op ARD en ZDF tussen Schmidt, de eeuwig schorre Genscher en een zekere meneer Kohl, aan wie je moeiteloos kon zien dat die het nooit ver zou brengen in de politiek, bezorgden me opnieuw het inmiddels vertrouwde kippevel. En toen de Falkland-oorlog uitbrak was niets intrigerender dan te kijken naar de BBC, waar de presentatoren van Newsnight druk in de weer waren met het verplaatsen van miniatuurbootjes en -kanonnen op een maquette. Over de oorlog zelf kwam ik weinig te weten, zoals ik jaren later vaststelde toen in een prachtige BBC-documentaire de gruwelijke gebeurtenissen werden getoond. Aan het eind van zo’n avondje tv-kijken had ik het vervelende gevoel dat ik eigenlijk niets had uitgevoerd. En het proefschrift, ja verdomd, het proefschrift…
Toch waren die zenders, hoe internationaal het ook aanvoelde om ze te gebruiken als tussenstations op een zapp-tochtje, elk voor zich heel parochiaal. De BBC opende het nieuws met een plaatselijke mijnstaking; op alle Duitse zenders zag je intussen die meneer Kohl. Tot tien jaar later een nieuw soort zenders opkwam: de internationale stations. Zij maakten de globaliserings-kick tot hun handelsmerk. Je hoefde niet meer te zappen om het gevoel te krijgen met de hele wereld verbonden te zijn. Als je op die ene zender afgestemd bleef, onderging je dezelfde sensatie: de redactie zappte voor jou rondom de aardbol. De zenders die dat gevoel het sterkst gaven waren CNN en MTV. Het is geen wonder dat Monica Lewinsky, toen ze een baan zocht bij een televisie-station, juist bij een van deze twee wilde gaan werken. Het is ook geen wonder dat je in Amsterdam geen woord van protest hoorde toen WDR3 en Discovery van de kabel werden gehaald, terwijl het verwijderen van CNN en MTV tot luid geweeklaag leidde.
Surfen over het internet
Maar intussen heeft degene die op zoek is naar de globaliserings-kick CNN niet meer nodig. Dat gevoel wordt nu minstens even sterk teweeggebracht door een uurtje surfen op het internet. Daar kan ik nu luisteren naar de radiozenders die ik vroeger op de korte golf zocht, ik kan er in de Herald Tribune en in Le Monde lezen, maar ik kan er ook de Franse Nationale Bibliotheek binnen wandelen, wat toch een kosmopolitischer sensatie biedt dan het Roelof Hartplein. Ik kan er zelfs luisteren naar het verdwenen CNN, waarbij opvalt dat je de beelden zelden mist.
Toen ik twaalf jaar was vond ik het een geestverruimend gevoel, dat afschuimen van `de ether’, maar ook nu nog voel ik opwinding als ik een half uur nadat het Amerikaanse Congres daartoe permissie heeft gegeven de honderden pagina’s van het Starr-rapport over mijn scherm zie neerdwarrelen. Als je na een poosje je vaste gewoontes hebt geperfectioneerd, altijd eventjes dezelfde sites langs gaat, checking out what’s up, voel je je al gauw een door de wol geverfde routinier van cyberspace. Maar ik verwerf er evenveel informatie mee als toen ik als twaalfjarige de korte golf bevoer. Aan het eind van zo’n internet-sessie heb ik het gevoel dat ik eigenlijk niets heb gedaan. En mijn college van morgen, ja verdomd, mijn college van morgen.
‘Fifty-seven channels and nothin’on’. In: Sociologisch Mokum, Jaargang 2 (1998-1999), nummer 2. februari 1999. pp. 13-14