Populisme
Het klinkt voor de hand liggend om te zeggen dat oppositionele bewegingen in de jaren zestig, zoals Provo, vaak heel links waren en dat tegenwoordig sommige oppositionele bewegingen, zoals de PVV, flink rechts zijn. Dat klopt ook wel een beetje: de tegenbewegingen in de jaren zestig waren anti-Amerikaans, anti-Navo en de PVV is juist pro-Amerikaans en pro-NAVO. De oppositionele bewegingen in de jaren zestig waren fel gekant tegen de auto en tegen het zich uitbreidende wegennet; ze pleitten voor gratis openbaar vervoer en voor de witte fiets. Dank zij de PVV mogen automobilisten nu met 130 kilometer per uur niet alleen over, maar ook náár de Afsluitdijk rijden. De oppositie in de jaren zestig vond dat er veel meer geld naar ontwikkelingshulp moest; Wilders zou het liefst helemaal stoppen met die vermaledijde ontwikkelingshulp. Grote verschillen, diametraal tegengesteld. De uiteinden van het links-rechts-spectrum.
Maar daar kun je ook anders naar kijken. Onlangs sprak op een groot sociologencongres in Gent de Rotterdamse hoogleraar in de sociologie Dick Houtman en die zei: ik zie juist veel overeenkomsten. De protestbeweging van de jaren zestig was heel erg tegen het koningshuis, de PVV ook; de protestbeweging van de jaren zestig vond dat de vrijheid van meningsuiting eigenlijk geen grenzen kent en dat vindt de PVV ook: ze eisen het recht op om anderen te mogen beledigen. De protestbeweging van de jaren zestig was tegen de zogenaamde regenten die in Nederland de baas speelden en die niemand toelieten die niet tot hun kleine selecte kringetje behoorde; Geert Wilders heeft het in dezelfde toonaard over de grachtengordel-elite. Linkse mensen in de jaren zestig vonden dat Westerse soldaten niets te zoeken hebben in Vietnam, maar nu stemt Groen Links voor een kleine missie in Afghanistan en de PVV is daar fel tegen. De protestbeweging in de jaren zestig waren de wegbereiders van de sexuele revolutie, de voorvechters bij voorbeeld van de homosexuele gelijkberechtiging in Nederland; de hedendaagse gay movement vindt trouwe steun bij de PVV. En zo ging Houtman nog een hele poos door – ook in sociaal-economisch opzicht bleek de PVV allerlei standpunten in te nemen die hem deden denken aan wat links voorstond in de jaren zestig. Maar wat die twee het meest gemeen hebben: een diepe achterdocht jegens politici, de overheid, de staat, de ambtenaren, de zogenaamde baantjesjagers in de gemeentelijke of de landelijke politiek. Vertrouw ze niet, ze zeggen dat ze opkomen voor jouw belangen, maar het enige dat ze interesseert is hun eigen belang. Onze politieke leiders zijn dom of slecht of allebei.
Ik wil hier niet beweren dat professor Dick Houtman in alles gelijk heeft, dat het hedendaagse rechts ogende populisme veel gemeen heeft met de nieuw linkse bewegingen in de jaren zestig. Misschien is dat zo, misschien valt er veel tegenin te brengen. Waar het me vandaag om gaat is dat sociologen je leren om even met een heel andere blik te kijken, om je gewoontewijsheden te verlaten, om, al is het maar op de proef, een totaal on-intuitief standpunt in te nemen, een visie waarvan iedereen zegt: nee, dat kan niet zo zijn, dat is echt onzin, je vergist je, doe normaal. Dat is het leuke van dit standpunt: of het nu klopt of niet (of het te onderbouwen is met empirisch materiaal) het werpt ineens een heel nieuw licht op de vraag wat er aan de hand is.
Dat kan ook op een andere manier. Je leest vaak in de krant dat de populisten in de politieke arena die dingen hardop durven te vertolken die heel veel burgers in de samenleving denken, maar waarvoor als het ware geen woordvoerders waren, althans tot nu toe. Mensen in achterstandswijken, die moeten sappelen om rond te komen, maken zich ontzettend kwaad op de rijke elite, de mensen die in de Amsterdamse grachtengordel in hele dure huizen wonen en die precies weten wat goed is voor arme mensen. ‘Die rijke mensen’, zeggen ze, ‘vermaken zich in het Concertgebouw, de Schouwburg en in hun zwaar gesubsidieerde musea; al die voor de gewone hardwerkende mensen totaal onbegrijpelijke elitekunst wordt door de overheid betaald van de belastingcenten waaraan iedereen moet bijdragen, wij ook.’ Sommige politicologen en sociologen zeggen daarover: die stem werd tot nu toe nooit gehoord in de politiek, ook de PvdA en Groen Links zijn immers elitepartijen geworden. Maar nu is dat heel anders. Nu vertellen de PVV en op een andere manier ook de SP in het parlement luid en duidelijk wat mensen in arme wijken al heel lang denken: ‘we ergeren ons geweldig aan die elite van zelfingenomen academici die ons wel eens even zullen komen vertellen hoe het zit en wat er moet gebeuren.’ Eindelijk dringt de stem van de minder verdienende Nederlanders door in het parlement, het werd hoog tijd.
Ook hier kun je vraagtekens bij zetten. Ik ken een socioloog, hij heet Merijn Oudenampsen, die zegt: dit klopt niet. Die mensen in die slechte wijken hadden helemaal geen mening over de elite, die hebben nog nooit gehoord van de grachtengordel, die hebben nooit nagedacht over subsidies op omroeporkesten of balletvoorstellingen, ze hebben wel wat anders aan hun hoofd. Maar de PVV heeft die afschuw van de zichzelf belonende arrogante elite heel hoog op de agenda weten te krijgen en degenen die vertrouwen hebben in Wilders en die naar zijn toespraken luisteren, beginnen nu zelf ook te zeggen dat het toch eigenlijk de spuigaten uit loopt. Met andere woorden: de grieven van de mensen die zich achtergesteld voelen zijn niet bij hen ontstaan, ze zijn om zo te zeggen geconstrueerd door PVV-politici en pas daarna zijn ze zich gaan verbreiden. En nu denken de mensen dat Geert Wilders zegt wat zij al jaren lang vonden, maar ook al geloven ze dat zelf, het is aantoonbaar onjuist, je hoorde ze er niet over voordat de kwestie door de PVV werd aangekaart. Tien jaar geleden was niemand in een achterstandswijk boos op de subsidie voor het Groot Omroepkoor. Nu is die boosheid er wel.
Voor de tweede keer: ik zeg niet dat Merijn gelijk heeft. Maar ik zeg wel dat dit een interessante manier is om naar populisme te kijken. Populisten zijn niet de buikspreekpoppen door wier mond het gewone volk zijn stem laat horen in het parlement; populisten vormen, structureren, stroomlijnen, construeren, agenderen het politieke debat. De volkse meningen die ze claimen te articuleren zijn eerst door henzelf vormgegeven, daarna door hen aan de gewone mensen toegeschreven en nu zeggen ze dat ze niets anders doen dan de mening van het gewone volk vertolken in de politieke gremia. Als je er op die manier naar kijkt, dan vallen je ineens hele andere en verrassende dingen op die je eerder niet zag.
Internet
Tegenwoordig zijn allerlei soorten overschrijverij veel gemakkelijker te ontdekken dan een jaar of tien geleden. We beschikken nu over speciale computerprogramma’s, zogenaamde ‘plagiaatscanners’, waar je de schriftelijke prestaties van de studenten doorheen haalt en die je dan precies kunnen vertellen of er passages in de tekst voorkomen die zijn geplagieerd. Is dat het geval, dan wordt er meteen bij aangegeven waar de gecopieerde teksten precies vandaan komen. Ephorus, Viper en Turnitin zijn bekende plagiaatscanners. Zo nu en dan blijkt een student stukken te hebben gejat van het internet. De straf voor zo’n vergrijp is stevig: de lichtste sanctie is dat je de hele module moet overdoen, de zwaarste dat je uit de opleiding wordt verwijderd.
Waarom zijn we zo streng op dit punt? Dat is omdat plagiaat raakt aan het hart van de wetenschap. Als je niet zeker weet of hetgeen iemand publiceert wel echt van die auteur is, dan raakt het sociale proces dat we wetenschap noemen volslagen in de war. Pronken met andermans veren is niet alleen crimineel, het is een vorm van fraude die het wetenschappelijk bedrijf als zodanig in gevaar brengt. En dus treden we daartegen keihard op.
In maart van dit jaar moest in Duitsland een minister aftreden. Karl-Theodor Maria Nikolaus Johann Jacob Philipp Franz Joseph Sylvester Freiherr von und zu Guttenberg, geboren in 1971, minister van defensie in het kabinet van Angela Merkel, moest zijn functie opgeven, omdat hij plagiaat had gepleegd in het proefschrift waarop hij in 2007 summa cum laude aan de rechtenfaculteit was gepromoveerd. Ook zijn zetel in de bondsdag raakte hij kwijt. Een tragisch einde van een alom gerespecteerd CSU-politicus. Niet zo heel bijzonder, dit soort dingen komt vaker voor, ook in Nederland. Maar op 12 april meldden de kranten alweer een nieuw geval. Deze keer ging het om top-politica Silvana Koch-Mehrin, de voorzitster van de FDP-fractie in het Europese parlement, wier dissertatie stukken nogal wat overschrijf-passages bleek te bevatten. Op 11 mei stond in Die Zeit dat mevrouw Koch-Mehrin al haar functies had neergelegd en dat de universiteit van Heidelberg overwoog om haar de doctorstitel te ontnemen. Gisteren moest ze aftreden.
Wat is er in vredesnaam aan de hand dat de ene na de andere prominente Duitse politicus als fraudeur te kijk wordt gezet? Daarover las ik een intrigerend zinnetje in het eerste bericht over Koch-Mehrin: ‘De zaak is aan het licht gebracht door een groep zogeheten plagiaatjagers op het internet, die het wetenschappelijke werk van Duitse politici uitpluizen.’ Het blijkt te gaan om het Duitse online platform met de griezelige naam: Vroniplag Wiki. Op hun site staat deze tekst te lezen: we onderzoeken plagiaat in proefschriften, we zoeken helpers, iedereen kan meehelpen, meld je bij ons aan. Op de site worden nu alweer vier andere dissertaties genoemd van Duitse politici die zich schuldig zouden hebben gemaakt aan plagiaat. In één geval zou maar liefst zestig procent zijn overgeschreven! De onderzoekers schrijven aan de voet van hun openingspagina dat het ze niet te doen is om het belasteren van politici. Ze beweren dat ze promotiecommissies willen ondersteunen in het garanderen van de kwaliteit van de in Duitsland verdedigde dissertaties. Dat klinkt me nou net iets te nobel.
Maar het verschijnsel is intrigerend: hier wordt tegenmacht ontwikkeld. Docenten kunnen het werk van studenten door een plagiaatscanner halen om te zien of ze frauderen, de baas kan de rapporten van zijn ambtenaren screenen, de hoofdredacteur kan zijn medewerkers op deze manier bij de les houden. Maar het omgekeerde is even goed mogelijk. De journalisten kunnen ook alle oude stukken van hun hoofdredacteur nog eens tegen het licht houden, de lagere ambtenaren kunnen de rapporten waarmee hun baas naar zijn huidige toppositie is opgestegen aan een overschrijf-controle onderwerpen en elke hoogleraar kan er nu op rekenen dat zijn studenten zijn proefschrift, leerboeken, congrespapers en artikelen zullen navlooien met behulp van state-of-the-art plagiaat-scanners. Behandelen wij onze studenten alsof het allemaal potentiële fraudeurs zijn? Dan kunnen zij ons ook zo behandelen. Ephorus is een tweesnijdend zwaard!
Daarbij doet zich nog iets bijzonders voor. De stukken die nu worden gescanned kunnen zijn geschreven in een tijd dat de auteur niet kon weten dat zijn stukken ooit nog eens zouden worden gedigitaliseerd. Wie in 1975 in een artikel enkele alinea’s overschreef uit een obscure Nieuw-Zeelandse dissertatie, in de vaste overtuiging dat nooit iemand hier achter zou komen, die moet zich nu ernstig zorgen maken. Want dat Nieuw-Zeelandse proefschrift wordt nu gedigitaliseerd, het Nederlandse proefschrift ook, en voor je het weet heeft Ephorus je bij de kladden. Het doet denken aan wat in Amerikaanse politie-series wordt genoemd: ‘cold case research’. Zoals je twintig jaar na dato een verkrachter kunt aanklagen (of juist de onschuld van een veroordeelde kunt bewijzen) op basis van DNA-onderzoek dat twee decennia geleden nog niet mogelijk was, zo kun je nu ook overschrijvers aanklagen, die veertig jaar geleden in hun engste nachtmerrie nog niet hadden kunnen verzinnen dat ze ooit zouden worden betrapt. Al is de leugen nog zo snel…
Studenten zijn niet de enige mensen die onder stress en tijdsdruk in de verleiding worden gebracht om gebruik te maken van de cut-and-paste mogelijkheid. Het zou me eigenlijk een beetje verbazen als sommige thans prominente geleerden niet ooit een keer voor die verleiding zouden zijn gezwicht. Het zal niet lang meer duren voordat ook in Nederland plagiaatjagers actief zullen worden die de proefschriften van de afgelopen decennia onder handen gaan nemen. Het worden nog spannende tijden.
Amsterdam
De voornaamste methode in de sociologie is de vergelijkende methode. In de sociologie mag je geen experimenten doen, dat gaat al gauw in tegen de beroepsethiek. Je kunt niet zeggen: we maken twee groepen, de ene groep moet de hele dag heel erg hard studeren en de andere groep moet de hele dag portemonnees stelen en drugs dealen en dan gaan we over tien jaar kijken hoe het ze daarna is vergaan. Dat is verboden. Maar in een grote stad als Amsterdam kun je wel vergelijken. Je kunt onderzoek doen door studie te maken van studenten aan de UvA en vervolgens kun je onderzoek doen naar dealers en dieven in Amsterdam en dan kun je die twee groepen systematisch gaan vergelijken. Bij voorbeeld: hoe gaat het tien jaar later met ze qua gezinsleven, zijn ze getrouwd met kinderen of gescheiden of is het nooit gelukt om een stabiele relatie in stand te houden. Wat is tien jaar later hun bron van inkomsten. In een kleine stadje als Harderwijk zal het je niet lukken om twee voldoende grote groepen te vinden om serieuze vergelijkingen te doen, maar in een stad als Amsterdam of Rotterdam is dat niet moeilijk. De sociologen aan de universiteit van Chicago zeiden het al in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw: de stad is een onderzoekslaboratorium, op een kleine geografische ruimte vind je hele grote sociale verschillen.
Wat zo interessant is in een stad als Amsterdam, dat is dat die groepen zo dicht naast elkaar wonen, door elkaar heen wonen, van elkaar afhankelijk zijn. Mensen met heel verschillend geloof, huidskleur, taal, economische positie, leven in de grote stad pal naast elkaar. En denk nu niet meteen aan het grote symbool van de multiculti-ideologen, de Jan Pieter Heije straat met vlak bij elkaar al die eethuizen en restaurants uit wel tachtig landen. Waar ik bij voorbeeld aan denk, dat is de werkster. Over die werkster is een paar weken geleden een geweldig boek verschenen van een collega van me, Sjoukje Botman: Gewoon schoonmaken, de troebele arbeidsrelaties in betaald huishoudelijk werk. Uit dat proefschrift blijkt dat heel veel huishoudelijk werk in de stad Amsterdam wordt verricht door niet-Europese vrouwen. Uit dat boek blijkt ook hoe ingewikkeld, hoe lastig, hoe pijnlijk de relatie tussen de mevrouw en de werkster vaak is, zeker als die werkster arm is en een andere huidskleur heeft en haar mevrouw heel bang is om de indruk te wekken dat ze een beetje neerkijkt op buitenlanders. Beide partijen moeten dan op eieren lopen, maar de werkgever eigenlijk nog meer dan de werknemer. Een ontroerend en prachtig boek over moeilijke relaties tussen mensen met een heel andere achtergrond, een studie in multiculturele dilemma’s en paradoxen. Zo’n boek kun je schrijven in een stad als Amsterdam met al die migranten die op zoek zijn naar werk en die vaak illegaal een plekje vinden in de schoonmaak.
Ik voel het ook aan den lijve. Ik woon in de Vondelstraat, ik fiets elke dag over mooie grachten naar mijn werk in het hart van de stad, en daar zit ik dan in een schitterend 17e eeuws gebouw, vlak bij de Oude Manhuis Poort mijn colleges voor te bereiden. Maar als ik vertel aan mensen buiten Amsterdam dat ik al 44 jaar als student en daarna als universitair docent werkzaam ben in postcodedistrict 1012, dan schrikken ze zich een ongeluk. 1012? Dat is toch de hoerenbuurt, de beruchte Oudezijds Achterburgwal waar de meisjes achter de ramen zitten? En dan zeg ik: ja, het is nog erger, ik werk zelf al 40 jaar aan de Oudezijds Achterburgwal, nummer 185. En dan kan ik wel heel superieur als rasechte Amsterdammer uitleggen dat de Damstraat een messcherpe grens trekt tussen aan de ene kant de buurt van prostitutie, drugs en misdaad en aan de andere kant de buurt van universiteit en wetenschap, maar misschien hebben mijn vrienden in Geleen gelijk, die zeggen: dat kan nou wel waar zijn, maar jij werkt wel op ongeveer honderd meter afstand van een pandje waar een meisje seks moet hebben met mannen die ze niet kent om rond te kunnen komen. En dat is ook waar. Meer dan honderd meter is het niet en ik sta er zelden bij stil. Maar dat is wel een van de mooie en misschien ook wel vreselijke dingen van een stad als Amsterdam. Ik weet na een halve eeuw werkzaam te zijn geweest in die buurt nog altijd niet wat ik ervan moet denken.
‘Populisme, internet, Amsterdam’. Drie praatjes op de Check je keuze dag. Roeterseiland, Amsterdam, 17 juni 2011.
Naschrift: Op de zogenaamde ‘Check je Keuze bijeenkomst’ krijgen middelbare scholieren een laatste kans om te controleren of ze de juiste discipline hebben gekozen om te gaan studeren. In dit geval waren er in de zaal docenten van vijf sociale wetenschappen die hun vak karakteriseerden: politicologie, culturele antropologie, sociale geografie, sociologie en algemene sociale wetenschappen. Ik was uitgenodigd voor het vak sociologie. Deze docenten moesten een korte omschrijving van hun vak geven en daarna kregen ze drie onderwerpen voorgelegd, waarover elk vanuit zijn eigen discipline iets behartenswaardigs moet proberen te zeggen. Op 17 juni 2011 waren de drie thema’s, die de organisatie had bedacht: Populisme, Internet en Amsterdam.