Berichten

Bange tijden. Over Provo en Occupy (2012)

We leven in bange tijden. Dat is een vreemde formulering: het zijn niet de tijden die bang zijn, het zijn de mensen. Maar toch verheldert deze uitdrukking op poëtische wijze waar het om gaat. Mensen voelen zich overrrompeld door iets beangstigends dat in de tijden zelf lijkt te huizen.

De hoogbejaarde Norbert Elias zei soms tegen zijn studenten dat ouder worden ook aardige kanten heeft: je overziet een langere tijdsspanne, je herkent in het heden elementen die je doen terugdenken aan wat je lang geleden meemaakte. De lange-termijn-socioloog merkt dat zijn eigen leven meer en meer de kenmerken krijgt van een lange-termijn-proces.

Zo bang als de tijden nu zijn, waren ze niet in de jaren tachtig of negentig, maar ik kan me een soortgelijk gevoel herinneren uit de jaren zestig. Die periode wordt nu vaak afgeschilderd als een vrolijk decennium van ludieke opstandigheid, nieuwe muziekstijlen en onbekommerde seks. Maar het waren ook toen bange tijden. Het idee heerste dat de koude oorlog binnenkort zou omslaan in een gewapende strijd. We leefden in een tweede interbellum, het vorige had 22 jaar geduurd, hoe lang zou het deze keer goed gaan? Amerika en de Sovjet Unie zouden hun strijd met exteem geweld uitvechten, ver van het thuisland, op ‘de Noord-Europese laagvlakte’. De mensen die nu woonden in Nederland, Noord-Duitsland en Polen zouden dan massaal gedood worden door kernwapens van een veel grotere kracht dan de bommen die vielen op Hiroshima en Nagasaki. Het was niet alleen de achterban van de Pacifistisch Socialistische Partij die deze angsten koesterde. Ook conservatieve politieke commentatoren schreven dat gedurende de Cuba-crisis van oktober 1962 een Derde Wereldoorlog veel dichterbij was geweest dan het grote publiek had vermoed: we waren door het oog van de naald gekropen. En zoiets kon morgen opnieuw gebeuren. Populaire films, zoals On the Beach (1959) en Doctor Strangelove (1964), brachten plastisch in beeld hoe zo’n hedendaagse oorlog er uit zou zien. Niet alleen het ban-de-dom-tekentje, ook de paddestoelwolk is een icoon van de jaren zestig.

Dit was de achtergrond van de Provo-beweging. In het eerste nummer van het tijdschrift Provo schreef Roel van Duyn: ‘Provo ziet zich voor de keus gesteld: desperaat verzet of lijdzame ondergang. Provo roept op tot verzet waar het kan. Provo ziet in dat het de uiteindelijke verliezer zal zijn, maar de kans deze maatschappij nog eenmaal hartgrondig te provoceren, wil het zich niet laten ontgaan.’

De angsten van dit moment zijn van andere aard: groot economisch onheil nadert de Westerse samenlevingen – langzaam, maar, naar men zegt, onafwendbaar. De Euro kan uit elkaar vallen, de werkloosheid kan snel stijgen (en doet dat nu al, onder meer in Spanje), de spanningen binnen en tussen Europese staten kunnen onbeheersbare vormen aannemen, regeringsleiders nemen het woord oorlog weer in de mond.

Dit is de achtergrond van de Occupy-beweging. Een beweging, die net zo veelvormig en net zo ongrijpbaar is als de Provo-beweging van een halve eeuw geleden. Net als  toen over Provo wordt nu over Occupy gezegd: ze hebben geen programma, ze weten zelf niet wat ze willen. Wat de aanhangers van beide bewegingen verenigt is een vaag anarchisme. Maar vooral lijken ze op elkaar in hun verontrustende overtuiging dat de mensen in de hoogste posities niet tegen hun taak zijn opgewassen. Het gaat er niet om dat politici, bankiers, economen en hoge militairen corrupt zouden zijn, het gaat er om dat ze de dynamiek van de sociale processen niet langer begrijpen, laat staan beheersen. De rampspoed die op ons af komt, is door hen niet te stoppen, ook al willen ze niets liever dan dat.

De rampen die de experts hun medeburgers rond 1965 in het vooruitzicht stelden hebben zich tot op heden niet gematerialiseerd. Nederland bevindt zich al sinds 1945 in een lange episode van vrede en groeiende welvaart. Zouden ook nu de onheilsvoorspellingen fungeren als een self-defying prophecy? De tijden zijn bang, laten wij het niet zijn.

‘Bange tijden’. In: Sociologie Magazine. Jaargang 20, nummer 1, maart 2012. p. 27. Herdrukt in: Bart van Heerikhuizen, Multoblaadjes. Diemen: AMB, 2013. pp. 81-83.

Wij zijn bang. Over Provo en Occupy (2012)

Wij zijn bang. Bang voor de ondergang van de euro, bang voor de groeiende werkloosheid, de opkomst van extreem rechts in Griekenland, het verdampen van onze banktegoeden, het stokken van de biljettenstroom uit de pinautomaat. Wij zijn bang. Maar dat zijn we niet altijd geweest. In de jaren zestig van de vorige eeuw waren we hoopvol gestemd. Toen geloofden we nog in een prachtige toekomst, welvaart voor iedereen, een vrijetijdssamenleving met hooguit twee werkdagen per week en op die andere vijf dagen erg veel onbekommerde seks. De provo’s en de hippies, de Parijse opstandelingen en de Amerikaanse demonstranten, de Beatles en de Byrds. Wat een vriendelijk optimisme toen, wat een deprimerende somberheid nu.

Maar is dat wel zo? Was men in de jaren zestig bang? Ja, veel mensen waren toen verschrikkelijk bang en dat kan ik bewijzen ook. Met een geluidsfragment dat ik een halve eeuw geleden heb opgenomen. Met het oog op… vandaag.

De jaren zestig zijn niet begonnen op 1 januari 1960. Als we het hebben over de jaren zestig, dan denken we aan anti oorlogs demonstraties in 1966, de Summer of Love in San Francisco in 1967, de Parijse mei-revolte van 1968, het Woodstock festival in augustus 1969. Maar waar ligt dan precies het beginpunt? Ik zou zeggen: in Nederland begonnen die jaren zestig op 14 augustus 1965, omstreeks middernacht, in Amsterdam, op het Spui, bij het beeld van het Lieverdje. En van dat moment heb ik een geluidsopname gemaakt.

Wat gebeurde er? Een grote groep mensen was afgekomen op een gerucht. Er zou op deze zaterdagavond een zogenaamde happening plaatsvinden bij het beeldje van Het Lieverdje op het Spui. Dat was in de weken ervoor ook al gebeurd, maar toen had het evenement weinig belangstellenden getrokken. Op deze warme zomeravond was dat anders; er vormde zich een grote mensenmenigte op het Spui. De mensen van een beweging met de naam Provo, nog maar net bekend geworden door hun opruiende pamfletten, zouden misschien iets gaan doen, maar niemand wist wat. De anti-rook-magiër Robert Jasper Grootveld zou hier misschien wel weer een vlammende tirade afsteken over wat hij noemde de verslaafde consument van morgen, die zich nutteloze hebbedingetjes laat aanpraten omdat hij er anders niet bij hoort. Nu volgt een kleine voetnoot. Robert Jasper Grootveld was van beroep glazenwasser, hij was de man die ervoor zorgde dat alle ramen van het grote Hirschgebouw op het Leidseplein stofvrij glimmend het zonnetje reflecteerden. In dat zelfde Hirschgebouw is tegenwoordig de Apple Store gehuisvest. Toen Steve Jobs, de baas van Apple, vorig jaar op 5 oktober overleed, brandden intens bedroefde bewonderaars waxinelichtjes bij de Apple winkels in San Francisco, Parijs, Woodstock en Peking, het ritueel oogde heel religieus. Ook voor de toen nog niet geopende Apple store op het Leidseplein schreven de fans teksten op grote witte borden, berichten die getuigden van diep persoonlijk verdriet. De door Grootveld geprofeteerde verslaafde consument van morgen manifesteerde zich dus precies op de plek waar hij ooit de vensters op de wereld transparant en reflexief maakte. Einde van de voetnoot.

14 augustus 1965, het Spui in Amsterdam. Een grote masssa verwachtingsvolle mensen vult de stoepen voor de café’s. Dan verschijnen vanaf de Nieuwe Zijds Voorburgwal en tegelijkertijd vanuit de Spuistraat groepen politie-agenten, met helmen en schilden, met wapenstokken en knuppels, met politiebusjes en motoren met zijspan. Soms, in een nachtmerrie, zie ik ze nog wel eens te voorschijn komen, vooral als ik voor het slapen gaan in Nieuwsuur een politicus heb gehoord die pleit voor ‘meer blauw op straat’. De mensen worden stil. Er heerst een diffuus gevoel van angst. Die agenten, de kenners weten het, die kunnen hard slaan. Maar ik ben op dat moment geen kenner en ik geloof nog dat politie-agenten niet zullen slaan op een 17-jarige keurige HBS-ser uit Heemstede, die met zijn bandrecordertje naar Amsterdam is gelift om geluidsopnames te maken van wat wel eens een happening zou kunnen worden. Ik zet mijn bandrecorder aan. Iemand schreeuwt: wij zijn bang. Een groepje mensen neemt zijn yell over: wij zijn bang, wij zijn bang. En dan galmt er een spreekkoor van honderden mensen over het nachtelijke Spui: wij zijn bang! wij zijn bang! wij zijn bang! Al roepend ontdekken de deelnemers de ritmische mogelijkheden van hun leus en ze scanderen: wij zijn bang, oe, wij zijn bang, oe, wij zijn bang.

[Geluidsfragment]

[Deze alinea heb ik in de radio-uitzending niet uitgesproken:] Toen ik dat spreekkoor hoorde, raakte ik ontroerd. Een mensencollectief verwoordt galmend een gevoel waarvan ieder afzonderlijk een minuut geleden nog dacht dat het alleen zijn of haar eigen emotie was. Het woord ‘spreek-koor’ doet denken aan het koor in een Griekse tragedie of in de passiemuziek van Bach. Vaak roepen spreekkoren in politieke demonstraties vooraf ingestudeerde standaard-leuzen, maar dit was echt een sprekend mensenkoor, hier vertolkten de aanwezigen, ongepland en geheel spontaan, een zojuist in elk van hen opgewelde emotie. Een emotie bovendien, die in andere situaties juist zou gelden als een teken van zwakte, als iets waarmee je maar beter niet te koop kunt lopen, iets dat je vijanden niet van je mogen weten. Dit was geuzentrots: wij zijn bang en daar schamen we ons helemaal niet voor. Ik voelde me tegelijkertijd ook opgelucht, want ik dacht: gelukkig, nu is de politie niet meer gevaarlijk, want die agenten kunnen natuurlijk moeilijk mensen gaan slaan die met zijn allen ‘Wij zijn bang, wij zijn bang’ roepen. Dat had ik als naïeve 17-jarige scholier helemaal verkeerd getaxeerd, zo bleek een uurtje later, toen ik met een bloedende voorhoofdwond, gevolg van de klap van een politieknuppel, door een steegje voor een groepje agenten uit stormde, bezorgd om het lot van mijn nieuwe Grundig tape-recorder, de TK6, die me zo’n 500 gulden, 230 euro, had gekost, een bedrag waar ik twee jaar voor had gespaard. Maar ik was ook ontzettend trots op het feit dat ik dit ontroerende moment op mijn reel-to-reel-tape had vastgelegd. Ik wist ook meteen: dit moet op de radio komen, dit moet heel Nederland horen. Mijn opname werd de volgende dag uitgezonden in het VARA-programma Dingen van de Dag en in 2003 in het programma OVT en op 10 juni 2012 op de zender AmsterdamFM.]

Nu, bijna een halve eeuw later, denk ik dat het spreekkoor zo treffend was, omdat het, impliciet, aan een diep affekt uiting gaf, een angst die toen bij veel mensen leefde, en zeker bij het soort mensen dat hier bijeen stond, de angst voor een spoedige, allesverwoestende nucleaire oorlog. We leefden in een tweede interbellum, het vorige had 22 jaar geduurd, hoe lang zou het deze keer, 20 jaar na 1945, nog goed blijven gaan? Amerika en de Sovjet Unie zouden wellicht hun strijd met exteem geweld uitvechten, niet op eigen bodem, maar ver van het thuisland, op de zogenaamde Noord-Europese laagvlakte. De mensen die nu woonden in Nederland, Noord-Duitsland en Polen zouden dan massaal gedood worden door kernwapens met een veel grotere kracht dan de bommen die twintig jaar eerder de steden Hiroshima en Nagasaki veranderden in een massagraf. Het was niet alleen de achterban van de Pacifistisch Socialistische Partij die deze angsten koesterde. Ook conservatieve politieke commentatoren schreven dat gedurende de Cuba-crisis van oktober 1962 een Derde Wereldoorlog veel dichterbij was geweest dan het grote publiek had vermoed: we waren door het oog van de naald gekropen. En zoiets kon morgen opnieuw gebeuren en dan wel degelijk verkeerd aflopen. Populaire films, zoals On the Beach uit 1959 en Doctor Strangelove uit 1964, brachten akelig plastisch in beeld hoe zo’n hedendaagse oorlog er uit zou zien. Niet alleen het ban-de-dom-tekentje, ook de paddestoelwolk is een icoon van de jaren zestig. De provo’s, de ban de bommers, de vietnamdemonstranten, al die mensen die daar bij het Lieverdje stonden, waren verschikkelijk bang voor het nucleaire inferno. Die angst zoemde mee als de basso continuo onder het koor Wij zijn bang, wij zijn bang.

Er zijn allerlei redenen om liever in 2012 te leven dan in 1965. De dokters zijn tegenwoordig veel knapper en bovendien hebben wij die heerlijke nieuwe iPhone en iPad van Steve Jobs. Die arme mensen in 1965 hadden nog niet eens kleuren-TV! Maar er is ook een reden waarom 2012 minder prettig is dan 1965. De mensen van nu zullen nooit meer spontaan uitbarsten in een spreekkoor met de tekst Wij zijn bang. De meisjes en jongens van Occupy roepen: wij zijn verontwaardigd, wij zijn boos, wij zijn woedend, wij zijn razend, maar ze zullen het wel uit hun hoofd laten om de vijand in de kaart te spelen door te scanderen: wij zijn bang. In het jaar 2012 is het niet meer mogelijk om publiekelijk en collectief te laten weten dat je eigenlijk ontzettend bang bent. Maar ondertussen zijn we het wel, bang. Dus daarom doe ik het nu maar even hier op AmsterdamFM, namens al diegenen onder U die ook bang zijn. En omdat de vijand natuurlijk niets van onze bangigheid mag weten, zal ik het zachtjes doen, heeel zachtjes. Wij zijn bang, wij zijn bang, wij zijn bang, wij zijn bang, wij zijn bang, wij zijn bang…

‘Wij zijn bang’. Column uitgesproken in het programma Swammerdam op het radiostation AmsterdamFM op zondag, 10 juni 2012.