Moraliseren. Lezing voor de D66-jongeren, afdeling Amsterdam (2009)
Het woord moraliseren kan van alles en nog wat betekenen. Als ik tegen mijn moeder zeg dat ze niet zo verschrikkelijk moet moraliseren, dan bedoel ik daarmee dat ze volgens mij een kwestie die niet draait om goed en kwaad meteen zo herdefinieert dat het wel een kwestie wordt van goed en kwaad. De Dikke Van Dale geeft als voorbeeldzin: dat is een dichter die eeuwig moraliseert. Daarmee wordt bedoeld dat die dichter overal een moraal aan vastknoopt. Denk aan een fabelgedicht over dieren dat eindigt met een moraal, de moraal van dit verhaal. Dat is vaak niet zulke beste poezie.Die betekenis van het woord moraliseren, alles bezien door de bril van de moraalfilosoof, bedoel ik vanavond niet.
En wat ik ook niet bedoel is moraliseren als een soort scheldwoord. Veel mensen associeren moraal met moraalridder, moraalapostel. De negatieve connotatie zit dan al aan het woord geplakt en door te zeggen dat iemand een moraalridder is, riding high on the moral ground, wil je eigenlijk zeggen dat die persoon patroniseert, uit de hoogte is, meteen het opgeheven vingertje laat zwaaien, arrogant meent dat hij de enige is die precies het verschil weet tussen goed en kwaad. Dat soort moraliseren, daar ben ik heel erg tegen, maar wie is dat nou niet? Daar heb ik het dus vandaag niet over, dat is te gemakkelijk.
Ik bedoel met moraliseren dat een mens aan een ander mens een gedragsregel uiteenzet met de bedoeling dat die ander zich voortaan ook echt aan die regel gaat houden. Dat laatste hoort er wel bij. Een ander omstandig een gedragsregel voorhouden zonder dat je de bedoeling hebt dat die ander zich dan ook echt aan die regel gaat houden, dat is geen moraliseren, dat is een soort vrijblijvende morele voorlichting. Wie moraliseert is er op uit een ander zijn moraal te laten overnemen, dat is het doel van de moraliseerder. De een zegt tegen de ander: ik vind dat jij je voortaan moet houden aan die-en-die regel. Moraliseren kan allerlei dingen betekenen, maar dit is vanavond wat ik ermee bedoel: A zegt tegen B dat B volgens een zekere gedragscode dient te leven.Wat B A voorhoudt is dus niet vrijblijvend.
De eerste hoogleraar in de sociologie in Nederland, Willem Adriaan Bonger, zei het in de collegezaal op een brute manier. Hij zei dat Nederland jaar in jaar uit min of meer onder de voet wordt gelopen door een horde mensen, die je eigenlijk alleen maar kunt aanduiden met de weinig subtiele term barbaren. Het enige, volgens Bonger, wat je kunt doen met die barbaren is om ze een moraliteit bij te brengen, je moet ze indringend uiteenzetten wat onze morele code is en daar dienen ze zich dan aan te houden. In de tijd van Bonger, in 1922, werd ons land jaarlijks overspoeld door wel 182.000 van die zogenaamde barbaren. In 2008 beleefden we een intocht van wel 185.000 barbaren. 185.000 mensen, die in ons land terecht komen, mensen zonder enige moraal, dat is geen kleinigheid, dat is, zo mag je het wel noemen, een enorm sociaal probleem. Iedereen met enig gevoel voor cijfers zal nu wel hebben begrepen over wie Bonger het hier had en over wie ik het hier heb. Die 185.000 in 2008, dat is het aantal geboortes in dat jaar. Die barbaren, dat zijn al die nieuwe babies die liggen te huilen in hun wiegjes. Die 185.000 babies hebben geen enkele moraal. Die moet ze dus van buiten af worden bijgebracht. Godsdienstige mensen denken dat het zonder het geloof niet kan, dat als je niet dreigt met hel en verdoemenis mensen niet af zijn te brengen van slechte daden. Anderen geloven dat het mogelijk is om kinderen tot morele mensen op te voeden zonder dat je er het geloof voor nodig hebt. Maar hoe dan ook, het gaat niet vanzelf. Je zult het ze moeten leren. Mensen zijn niet van nature morele wezens. Ze zijn bij voorbeeld niet biologisch geprogrammeerd om hun conflicten op een niet-agressieve wijze op te lossen. Sommige biologen die hogere primaten bestuderen zeggen dat mensen wel enige biologische aanleg hebben, maar in onze biologische make-up zit evengoed de neiging tot cooperatie als de neiging om een rivaal de hersens in te slaan en hoe we het echt aanpakken heeft veel te maken met wat de codes zijn in de samenleving waarvan we deel uitmaken. En die codes moeten iedereen opnieuw worden ingeprent, liefst vroeg in het leven, want dan beklijft het goed.
Sociologen hebben voor dat proces waarin kleine beginnende burgertjes de normen en waarden worden bijgebracht termen verzonnen als internalisering, socialisatie, enculturatie en je zou zelfs kunnen spreken van civilisatie. Het is ongebruikelijk, maar niet onverdedigbaar om te spreken van het moraliseren van kleine kinderen. Immers, wat die ouders met hun kinderen uitspoken is een soort moraliseringsproject. En dat doen de ouders niet alleen. Dat wordt ook gedaan door docenten, leraren, leeftijdsgenoten, dominees, catechesatiedocenten, de peer-group, door de media vanaf Sesamstraat tot en met het lagerhuis voor scholieren. Iedere nieuwe groep pasgeborenen opnieuw moet indringend worden uitgelegd aan welke spelregels je je moet houden in de samenleving waarin ze zijn geworpen.Als je dit vaststelt, ontken je niet dat de regels die volwassen mensen de kleine barbaren bijbrengen zelf ook weer in ontwikkeling zijn. De regels die kinderen werden voorgehouden in de zestiende eeuw zijn heel anders dan de regels die ze worden voorgehouden in 2009. De codes veranderen door de tijd heen. Bongers inaugurele rede, de toespraak die hij hield, hier in Amsterdam, bij het aanvaarden van de leerstoel in de sociologie en de criminologie, ging precies over deze kwestie. Zijn toespraak droeg de titel: de evolutie der moraliteit.
Hoe die gedragsvoorschriften in de loop der eeuwen zijn veranderd, wat de structuur is in die veranderingen en wat de onderliggende sociale processen zijn, dat is allemaal uiteengezet in het beroemde boek over het civilisatieproces van Norbert Elias, een boek waarover Bonger een zeer enthousiaste recensie schreef. Als je het hebt over civilisatie kun je dus doelen op het proces waarbij kinderen wordt geleerd hoe ze zich dienen te gedragen, maar het woord civilisatie kan ook slaan op een eeuwen omspannend proces waarin de regels die kinderen worden voorgehouden, de regels van het maatschappelijk verkeer over een lange tijd, ook een traceerbare ontwikkeling blijken te hebben, een bepaalde lijn blijken te volgen.
Maar uit de onmiskenbare vaststelling dat de gedragscodes voortdurend in verandering zijn, dat ze in de ene tijdsperiode heel erg sterk verschillen van de andere, dat ze in de ene samenleving heel erg verschillen van de andere, kortom wanneer je geneigd bent tot cultuurrelativisme, dan wil dat nog niet zeggen dat je er tegen bent dat ouders en onderwijzers aan kinderen de codes doorgeven, die gelden in de tijd en op het moment dat dat kind opgroeit.
Dat is om veel redenen van belang, maar sociologen benadrukken in dat verband vooral de continuiteit van samenlevingen door de tijd heen, een stabiliteit die alleen dan kan worden bewerkstelligd als de gedragscodes van de ene generatie worden overgedragen op de volgende. Bezie je dat proces over vele generaties, dan vallen bepaalde trends en ontwikkelingen en veranderingen op, maar het is gevaarlijk als van de ene generatie op de andere de codes niet grotendeels ongewijzigd worden doorgegeven. Samenlevingen blijven bijeen, vertonen cohesie als de intergenerationele overdracht van wat men meestal de normen en waarden noemt vlekkeloos verloopt. Maar dan moet er geen kink in de kabel komen.
Al sinds de opkomst van de moderne, Westerse, industriële samenleving, dus vanaf het einde van de 18e eeuw, zijn er denkers geweest die zich zorgen maakten over wat zij zagen als een hele grote kink die voor het eerst in eeuwen in de kabel was gekomen: de normen en waarden werden thans niet goed meer overgedragen van de ene generatie op de volgende. Emile Durkheim schreef rond het jaar 1900 in boeken en artikelen dat we thans getuige zijn van het om zich heen grijpen van wat hij noemde de anomie. Mensen weten niet meer waar ze zich aan te houden hebben. Het gezin is in verval, de echtscheidingscijfers tonen het aan, kinderen worden niet meer in een stabiele veilige omgeving de normen en waarden bijgebracht. Dat komt ook door het verval van de kerken. Maar het komt vooral doordat die normen en waarden zelf nu zo snel veranderen dat de mensen het niet meer kunnen bijhouden. Ze raken ervan in de war. En een samenleving waarin mensen niet goed worden gesocialiseerd, gemoraliseerd, geciviliseerd, dat is een samenleving die in gevaar is. En dus dacht Durkheim na over manieren om mensen weer een moraal bij te brengen. Als dat vroeg in het leven door de eigen ouders niet goed geschiedt, dan moet het maar later in het leven gebeuren en dan door mensen die er beter voor zijn toegerust, bij voorbeeld door onderwijzers en leraren die ervoor hebben doorgeleerd. Durkheim, die de eerste professor was in de sociologie in Europa, maar daarnaast ook professor in de opvoedkunde, de pedagogiek, dacht dus na over hoe de openbare scholen van de Franse staat de kinderen de morele codes zouden kunnen bijbrengen die niet meer goed werden overgedragen door kerk en gezin. Durkheim was dus een voorstander van moraliseren en zelfs van moraliseringsprogramma’s door de overheid. Zou de overheid deze taak laten liggen, dan zouden er rampen kunnen gebeuren.
Durkheim had een heel interessante theorie over de rol van de moraal in de samenleving, een theorie die menige D66-jongere een doorn in het oog zal zijn. Durkheim was van mening dat mensen, anders dan dieren, van nature onbevredigbaar zijn. Een hond eet het bakje leeg met hondenvoer en als je hem dan nog wat geeft wil hij dat ook nog wel, maar daarna laat hij verdere porties staan, hij heeft zijn buikje vol. Een mens die tweeduizend euro in de maand verdient, netto, denkt dat hij pas echt gelukkig zou zijn met drieduizend netto per maand, maar krijgt hij dat, dan verlangt hij alweer naar zesduizend netto per maand, er komt nooit een einde aan. Mensen, zegt Durkheim, kennen geen biologische gegeven grenzen aan hun begeerten. Rupsje nooitgenoeg is geen rupsje, want een ruspsje heeft na een poosje genoeg. Rupsje nooitgenoeg is een mens, altijd hijgerig een nog weer iets verder liggend doel nastrevend. Dat is om gek van te worden, letterlijk, je wordt er gek van.
Maar, zegt Durkheim nu, daar heeft de menselijke soort een oplossing voor gevonden: het is nu niet de biologische aanleg die zorgt voor grenzen, het is de samenleving die zorgt voor een moraal. In het socialisatieproces leren kleine mensenkinderen bij voorbeeld wat ze redelijkerwijs kunnen ambieren en wat te hoog gegrepen is. De grenzen die aan onze lusten en wensen worden gesteld zijn niet van biologische, maar van sociale aard. Het is de samenleving, en binnen die samenleving dan vooral het culturele pakket van normen en waarden, die ons reguleert, onze wensen kanaliseert, onze tomeloze ambities van een eindgrens voorziet.
En nu zegt Durkheim: dat is niet alleen maar goed voor de samenleving als geheel, het is vooral ook goed voor ieder individu afzonderlijk. Immers: elk mens wordt gek van die race naar een doel dat eeuwig achter de horizon ligt. Wij zijn veel gelukkiger wanneer we een beperkt einddoel kennen dat we heel graag zouden bereiken en halen we dat doel, dan zijn we helemaal tevreden, want de geinternaliseerde normen leren ons dat op meer dan dit niet te rekenen was. Geluk en vrijheid kunnen alleen maar gerealiseerd worden in gebondenheid, in normatieve ingeperktheid. Ik weet dat jullie dit niet graag horen, dus ik citeer nog maar even hoe George Ritzer het formuleert in een hoofdstuk over Durkheim: ‘According to Durkheim, the one thing that every human will always want is ‘more’. And, of course, that is the one thing we ultimately cannot have. If society does not limit us, we will become slaves to the pursuit of more. Consequently, Durkheim held the seemingly paradoxical view that the individual needs morality and external control in order to be free. ‘ (p. 193) En 23 pagina’s later zegt hij het zo: ‘This social discipline also makes the individual happier, since it limits his or her limitless desires and therefore provide the only chance of happiness for a being who otherwise would always want more.’ (p. 216): Het is bij Durkheim dus niet een kwestie van het vinden van een soort balans tussen de menselijke wens om gelukkig te worden, vrij te zijn, alles te kunnen bezitten dat hij begeert enerzijds en anderzijds de noodzaak om zich te houden aan bepaalde morele codes, die hem in die wensen beperken. Het is anders: willen mensen werkelijk vrij worden, gelukkig worden, alles verwerven dat hun hartje begeert, dan zullen ze al vroeg in het leven moeten worden gemoraliseerd.
Het is goed om er en passant op te wijzen dat Durkheim hier enige overeenstemming toont met de psychiater Sigmund Freud, die ook zegt dat mensen niet harmonisch kunnen functioneren als er geen stevig geinternaliseerd super-ego is, een über-ich, dat het denken en handelen bewaakt en stuurt. Het gaat er om een goede balans te vinden tussen de verschillende instanties in het zieleleven, maar mensen met een slecht werkend über-ich gaan lijden aan ernstige psychische klachten.
En waardoor worden ze gemoraliseerd? Je kunt zeggen: door de samenleving. Maar dat is te ruim en te vaag. Bepaalde instituties binnen die samenleving nemen deze taak op zich. Bij voorbeeld de kerk. Maar Durkheim, zelf zoon van een rabbijn, geloofde dat de kerk deze taak niet langer meer op zich nam. Het atheisme rukt op. Durkheim was zelf een ongelovige geworden in zijn puberteit. En Durkheim geloofde dat ook het gezin hierin faalde. We leven dus in een tijd van toenemende anomie, normloosheid. En dat is heel gevaarlijk. Voor de samenleving als geheel, maar ook voor de leden van die samenleving afzonderlijk. Je merkt dat bij voorbeeld aan de stijging van de zelfmoordcijfers.
Hoe dit probleem het hoofd te bieden? Daar had Durkheim een oplossing voor. In de brochure over onderwijs en sociologie stelt hij dat hier een taak ligt voor het moderne onderwijs.
Durkheim was niet alleen de eerste professor in de sociologie in Europa, hij combineerde die leerstoel in de sociologie met een leerstoel in de educatiekunde, de wetenschap van de opvoeding. Een nieuwe bij de moderne tijd passende moraal diende te worden uitgedragen door de scholen waar alle kinderen in Frankrijk verplicht heen moesten, niet de katholieke scholen, maar de openbare scholen. Hij schreef over de éducation morale, de morele opvoeding en hij ging zelfs zo ver dat hij werkte aan een curriculum voor morele lessen aan degenen die morele lessen zouden gaan geven aan de kinderen op de lagere school. Want je moet eerst de moraliseerders moraliseren. Hij schreef een soort burgerschapskunde, die hij alle lagere school kinderen in Frankrijk wilde bijbrengen, een soort vereenvoudigde sociologische theorie over, om met Balkenende te spreken, hoe we in deze samenleving met elkaar moeten omgaan. Maar zijn sociale moraal was wel volledig a-religieus. Want, zo schreef Durkheim: Het doceren van moraliteit is noch prediken noch indoctrineren, het is verklaren. We moeten kinderen uitleggen hoe samenlevingen in elkaar zitten, waarom mensen zich moeten houden aan bepaalde regels, waarom het heel erg zou zijn als mensen zouden weigeren om zich aan die regels te houden. Je moet kinderen uitleggen waarom het goed is dat ze gedisciplineerd leven, waarom het goed is dat ze toegewijd zijn aan hun samenleving en aan de morele codes in die samenleving.
Melanie heeft me gevraagd om met concrete voorbeelden te komen en misschien kan ik dit illustreren aan de hand van een heel duidelijk voorbeeld: de Dreyfus affaire. Alfred Dreyfuss werd er eind 19e eeuw van beschuldigd militaire geheimen te hebben verraden en daarvoor werd hij veroordeeld, maar in feite had hij er niets mee te maken en moest hij hangen om de werkelijke dader, een gerespecteerde hoge militair, uit de wind te houden. Frankrijk raakte tot op het bot verdeeld over die kwestie. Durkheim koos voor degenen die pleitten voor herziening van het vonnis van Dreyfuss en voor eerherstel voor de onschuldige man en na vele jaren wonnen de verdedigers van Dreyfuss op alle fronden. Durkheim schreef over deze kwestie een stuk waarin het met nadruk ging over de moraal. Durkheim schrijft dat deze kwestie zo hoog kon oplopen omdat de Fransen diep verward zijn op moreel gebied. Ze zien niet in dat er in de Franse samenleving een hele dwingende moraal is die voorschrijft dat de rechten van het individu altijd moeten worden geeerbiedigd, dat het principe dat iedereen recht heeft op een eerlijke rechtzaak, zonder aanzien des persoons, een waarde is die zo hoog staat dat allerlei andere waarden minder belangrijk zijn, zoals het aanzien van het leger, de reputatie van Frankrijk in het buitenland, de eventuele smet op het blazoen van het juridisch apparaat dat grote fouten blijkt te hebben gemaakt. Dat telt allemaal niet, het enige wat telt is dat een onschuldig mens recht heeft op een eerlijk proces waarin zijn onschuld zorgt voor vrijspraak. Dat de helft van Frankrijk vond dat Dreyfuss moest bloeden, of hij het nou wel of niet had gedaan, dat bewees volgens Durkheim dat er iets mis was met de morele vorming van jonge Franse mensen. Zouden ze correct zijn ondergedompeld in de nationale moraal, de morele ethiek van Kant, dan zou er nooit een Dreyfuss affaire zijn geweest, dan zou iedereen onmiddellijk hebben ingezien wat onontkoombaar was. Maar de hele kwestie was volgens Durkheim vertroebeld door conservatieven en katholieken met hun gebazel over de eer van de natie en de eer van het leger die nu oneindig veel belangrijker zouden zijn dan het lot van die ene meneer, die trouwens ook nog joods en alleen al daarom onbetrouwbaar was. Durkheim schrijft: de rechtse pers, de katholieke radicalen, de antisemieten, de aartsconservatieve nationalisten, zij allen doen datgene wat ze zeggen te bestrijden: ze ondermijnen onze nationale moraal. En dat zo veel mensen achter deze rattenvangers van Hamelen aanlopen is gevolg van het feit dat de Fransen niet meer goed zijn gemoraliseerd.
Dertig jaar later schreef de voor de Nazi’s gevluchte Hongaarse-Duitse socioloog Karl Mannheim, die in Engeland zijn werk moest voortzetten: Durkheim heeft gelijk gekregen, in Duitsland is het algemeen kiesrecht ingevoerd, maar een bevolking die moreel helemaal is losgeslagen, die in de greep is geraakt van de primitiefste racistische sentimenten, heeft ervoor gezorgd dat in vrije verkiezingen Adolf Hitler aan de macht is gekomen. Willen we de grote Europese crisis waarvan we thans getuige zijn het hoofd bieden, dan zullen we de bevolking, de mensen aan wie we nu sinds enkele decennia het algemeen kiesrecht hebben geschonken, beter moeten moraliseren, een besef moeten bijbrengen van hoe we met elkaar dienen om te gaan. In Mannheim latere werk, geschreven in Londen, is de opkomst van het moorddadige nationaal socialisme te verklaren uit het feit dat stemrecht was gegeven aan mensen die in meerderheid aanhangers waren van een heel primitief soort sociale moraal: binnen ons volk is een groep die de nationale gezondheid bedreigt, gooi die groep het land uit of vermoord ze, dan zal ons land weer gezond worden. Die mensen stemden in meerderheid op Hitler die zulke dingen had opgeschreven in Mein Kampf. Mannheim dacht dat hier maar één kruit tegen gewassen was: het onderwijs, de scholen, de overheid, de kerken moeten deze uit het lood geslagen bevolking opnieuw gaan opvoeden, een verwilderde massa moet weer een moraal worden bijgebracht, alleen dan kunnen we uit deze diepe crisis raken.
Er zit dus aan het voorstel van Mannheim, en ook aan dat van Durkheim, een cognitieve en een prescriptieve kant. Aan de ene kant moet je mensen heel goed uitleggen hoe complex moderne samenlevingen in elkaar zitten en hoe ze dan wel precies in elkaar zitten. Je moet ze een kader geven waarin ze wat hen overkomt kunnen plaatsen. Eigenlijk moet je ze een soort sociologische feeling bijbrengen, een sociologisch gevoel voor de regels van het spel. Maar dat is niet genoeg. Je moet ze ook leren dat ze in die complexe samenleving gebonden zijn aan allerlei voorschriften, codes, regels, en dat ze zich daar aan moeten houden. Je moet de mensen sociologisch inzicht bieden, maar je moet ze ook morele voorschriften bieden.
De ideeen van Mannheim sloegen na de tweede wereldoorlog sterk aan in Nederland. Hier werd hij zeer bewonderd, zowel door de confessionele partijen als door de socialisten. Mannheim overleed in 1947 maar de sociologen van de jaren vijftig waren heel erg enthousiast over zijn voorstellen. Dit is de tijd van de rapporten over de verwilderde jeugd. Het is ook de tijd van de opkomst van de volksuniversiteiten, het sociale werk, het vormingswerk. De manier waarop de doelen werden geformuleerd was soms uitgesproken paternalistisch, belerend, het opgeheven vingertje was overal zichtbaar. Maar vergeet niet wat er achter zat: nooit meer nazi’s, nooit meer NSB, nooit meer een genocide op Europese bodem. We moeten leren van het verleden.
Het is dus niet zo vreemd dat in de jaren vijftig in de Nederlandse sociale wetenschappen het Amerikaanse structureel functionalisme een ware zegentocht maakte. Dat is namelijk een theorie die juist draait om het internaliseren van gedragscodes bij ieder lid van de samenleving en wel op een zo effectieve manier dat degene die een dergelijk proces heeft ondergaan een bepaalde rol gaat spelen met een zo grote vanzelfsprekendheid dat hij of zij niet eens meer beseft dat dit rolgedrag ooit is aangeleerd. Het werkt pas helemaal goed als het is geworden tot een automatisme, iets dat mensen ervaren als: het kan niet anders, ik zou niet weten hoe ik het anders zou moeten doen. Er is vaak gezegd dat de Amerikaanse mainstream sociologie van de jaren vijftig en zestig zeer sterk was beinvloed door Durkheim en dat is ook te bewijzen. De grootste theoreticus van dat functionalisme, Talcott Parsons, was zelf een Durkheim-expert.
Wat de functionalisten misschien nog wat sterker benadrukken dan eerdere denkers is dat in het socialisatieproces ook veel mis kan gaan en dat is niet zo erg, dan moet je later gaan remedieren en compenseren. Belandt een jong mens in de jeugdgevangenis omdat hij een misdaad heeft begaan, dan moet je zo iemand onderwerpen aan een soort moraliseerprogramma in de hoop dat je, al is het dan erg laat in het leven, toch nog een gedragscode in kan gieten. Beter laat dan nooit. De reclassering is te zien als een groot moraliseringsproject voor mensen bij wie het vroeg in het leven niet goed is gegaan. En het is ook heel goed wanneer het de overheid is die deze opvoeding ter hand neemt. Met andere woorden: het moraliseren houdt na de puberteit niet op. Het gaat eigenlijk een leven lang door, eerst als internalisatie, later als een vorm van sociale controle.
Toen ik 17 was noemde ik mezelf soms wel eens een anarchist. Ik schreef in die tijd stukjes in het tijdschrift Provo. Ik had ook veel interesse voor het meest libertaire liberalisme. Ik was allergisch voor elke vorm van moraliseren, ik was een voorstander van een volkomen anti-autoritaire opvoeding. Gelukkig heb ik mijn eerste kind niet gekregen toen ik 18 was, maar pas toen ik 33 was en toen dacht ik er anders over, al vindt mijn zoon nog altijd dat hij wel heel erg on-autoritair is opgevoed, je had me best wel eens wat meer achter de vodden mogen zitten, zegt hij soms, nu 28 jaar oud. Ik heb dus van huis uit en qua habitus helemaal niet zo veel sympathie met moraliseren, ook niet met moraliseren in de opvoeding, in het gezin of op school. Ik ben een zoon van een onderwijzersechtpaar en mijn ouders vonden dat je kinderen op de lagere school rekenen en taal moet leren en dat het niet aan de onderwijzer is om te moraliseren. Ik heb het idee dat onderwijzers en leraren een moraliserende taak hebben niet van huis uit meegekregen.
Maar door mijn sociologie-studie ben ik het meer en meer eens met Durkheim en met Mannheim die allebei dachten dat het juist in het onderwijs is dat je mensen al vroeg in hun leven moet uitleggen hoe de samenleving in elkaar zit, wat hun positie, hun locatie is in die samenleving, wat ze van de samenleving mogen verwachten, maar ook hoe zij geacht worden zich te gedragen. En dat niet alleen door een cursusje maatschappijleer eens in de week, maar ook door een bepaalde morele manier van leven als het ware voor te doen en elke keer in te grijpen, met positieve of negatieve sancties, als een kind iets doet dat heel mooi in overeenstemming is met de gedragsregels of dat er tegenin gaat. En ik denk ook dat kinderen, dat mensen dat graag willen, dat ze behoefte hebben aan begrenzing, dat ze gelukkiger worden als ze die begrenzingen aanvaarden en dan gaan zoeken naar manieren om er binnen die onwrikbare kaders er zo veel mogelijk uit te peuren.
Ik zie het niet als mijn taak om als docent in het universitair onderwijs te moraliseren. Ik heb het idee dat de mensen die gaan studeren aan de universiteit al zo ver in hun ontwikkeling zijn dat ze niet zitten te wachten op moraallessen van mij. Maar ik merk soms dat ik stiekem, zo hier en daar, heel impliciet, een stukje morele vorming meesmokkel in mijn lessen. Als ik in een college over Weber zeg dat ik als vader mijn eigen twee kinderen nooit heb geslagen, nooit op enigerlei wijze fysiek zelfs maar heb bedreigd, dan doe ik dat stiekem ook een beetje in de hoop dat de studenten dat onthouden en later als ze zelf kinderen krijgen ook zo ongewelddadig zullen zijn. Dat is zo’n stukje meegesmokkelde moraal. Les geven over wat dan ook, zonder zo nu en dan wat moraal mee te smokkelen, ik denk dat dat onmogelijk is. Ik denk zelfs dat ik in deze voordracht er ook niet helemaal aan heb kunnen ontkomen om zo nu en dan een beetje te moraliseren.
‘Moraliseren’. Lezing, op uitnodiging van Bram Has, voor de D66-jongeren, afdeling Amsterdam, 2009.