Berichten

Knapper dan ik ben. Over het met de hand schrijven van teksten. (2012)

Hedendaagse studenten, geboren rond 1993, klinkt het misschien vreemd in de oren, maar het was in de tijd dat zij ter wereld kwamen nog heel gebruikelijk om een artikel eerst helemaal ‘uit te schrijven’ met een vulpen of een ballpoint en het pas later ‘uit te typen’ op het toetsenbord van een computer. In die tijd, nu zo’n twintig jaar geleden, was een manuscript nog wat dat woord letterlijk betekent: een met de hand vervaardigd geschrift. Er waren al jaren computers op de werkplek en in de studeerkamer (ik kreeg mijn eerste computer in 1987), maar daarop schreef men slechts brieven, notulen, jaarverslagen of discussienota’s. Als je een serieus wetenschappelijk artikel wilde schrijven, een hoofdstuk van je proefschrift of de syllabus van een hoorcollege, dan deed je dat, net als in de jaren vóór de introductie van de personal computer, met een ouderwetse pen. Iedereen was het er over eens: de eerste versie rechtstreeks uittypen op de computer, met je ogen gericht op het beeldscherm, dat ging nou eenmaal niet. Staren naar je eigen hanepoten op een vel schrijfpapier, dat bracht je op goede ideeën. Turen naar een knipperende cursor, dat was een garantie voor writer’s block.

In die tijd vroegen wij ons natuurlijk af waarom het onmogelijk bleek om de eerste versie van een serieus stuk rechtstreeks op een computer te componeren. Daarover deden allerlei hypotheses de ronde. Eén antwoord luidde: de afgekeurde versies moeten zichtbaar blijven. Ook als je een zin doorhaalt en er een andere boven kriebelt, waarvan je denkt dat die beter is, moet je de afgekeurde regel kunnen blijven zien. Want vaak bevat die nog elementen die de moeite waard zijn en die je even later besluit om toch te hernemen. Het kan gebeuren dat je aan een vijfde versie zit te werken en plotseling driftig speurt naar een doorgestreept stukje in de eerste versie waarvan pas nu ineens duidelijk wordt hoe trefzeker geformuleerd dat eigenlijk was. Uit het spinnenweb van half affe zinnetjes, doorgehaalde woorden, ertussen gewurmde extra’s, rijst na verloop van tijd het definitieve stuk op.

Je zou kunnen zeggen dat deze kwestie tegenwoordig wat minder zwaar weegt, omdat je in de recentere versies van het programma Word ook zinnen kunt doorstrepen en herkenbaar aanwezig kunt houden. Dat is waar: de moderne tekstverwerkingsprogramma’s zijn veel gebruikersvriendelijker dan het oude programma WordPerfect. En toch kun je niet op een beeldscherm de zes versies door elkaar heen projecteren, die je nog wel kunt onderscheiden op een met de hand geschreven vel papier. (Zelf voegde ik latere verbeteringen vaak toe in andere kleuren inkt, juist om ze te kunnen onderscheiden van de eerdere versies.)

Er zijn beroemde literaire schrijvers wier creatieve arbeid nauwkeurig te volgen is aan de hand van hun manuscripten. De bekendste is misschien wel Marcel Proust, van wie de handschriften bewaard zijn gebleven. Men kan ze op het internet bekijken. Je ziet daar een perfectionist aan het werk, een man die elk woordje met eindeloos geduld woog, verwierp, hernam, weer afkeurde, toch weer toevoegde, er lijkt geen eind aan te komen. Het is verbazingwekkend om te zien dat sommige zinnen van Proust, die een soort heilige status hebben verkregen, omdat ze voortdurend worden geciteerd, de uitkomst zijn van een proces van schrijven, schrappen, verbeteren, toevoegen, weglaten en dan opnieuw herschrijven, waarna de complete cyclus zich nog enkele malen herhaalt.

In de jaren negentig waren er literaire schrijvers die in interviews beweerden dat ze nooit de eerste versie van hun werk zouden schrijven op de computer. Pas als het manuscript een presentabele vorm had bereikt, kwam het feestelijke moment van het zogenaamde ‘uittypen’ en ja, dan was het een groot genoegen om niet langer aangewezen te zijn op de schrijfmachine. Want als de tekst van het gelineëerde papier werd overgebracht naar het computergeheugen, bleek altijd dat er nog van alles aan te verbeteren viel en dan was de tekstverwerker een uitkomst. Ik geloof dat Harry Mulisch zich tot de dood heeft gehouden aan het voornemen om nooit het eerste manuscript op de computer te schrijven, maar ik vermoed dat velen zich toch gewonnen hebben gegeven.

Veel beoefenaars van de sociale wetenschappen hebben die stap al eerder gezet en met minder hartepijn. Tegen het eind van de jaren negentig typte iedereen zijn stukken rechtstreeks op de computer, ook de nulde versie. Dat scheelde veel tijd, het was geweldig efficiënt en dat voordeel woog gemakkelijk op tegen het eventuele onbewijsbaar kleine beetje kwaliteitsverlies in de definitieve versie..

Maar toch. Ook na het jaar 2000 bleven er lezers die beweerden dat ze aan een tekst konden merken of die oorspronkelijk met de hand was geschreven of op de computer was getypt. Zoals er proevers bestaan, die geblinddoekt kunnen vaststellen uit welke streek een wijn afkomstig is, zo waren er ook specialisten die bij literaire boeken, maar ook bij sociologische artikelen, wisten te vertellen wat was geschreven door iemand die bij de eerste versie een pen had vastgehouden en wat was geschreven door een computer-auteur. In de redactie van het Amsterdams Sociologisch Tijdschrift hebben we het hier vaak over gehad. Zo nu en dan hoorde je een redacteur zeggen: het is een mooi artikel, maar wel typisch een computerstuk, je voelt aan alles dat deze zinnen nooit door de fase heen zijn gegaan van minutieus en liefdevol gepriegel.

Deze discussie is de afgelopen jaren helemaal verstomd. Niemand heeft het er meer over. De auteurs die nog altijd met de pen aan hun eerste versie werken, worden oud. Ik geloof dat ik ze kan herkennen: Remco Campert moet wel haast met een pen aan zijn eerste versies werken. Ik zou het hem eens moeten vragen, maar ik denk dat Goudsblom nog altijd met zijn pen in de hand aan een artikel begint. Het zou me verbazen als Herman van de Werfhorst dat doet. Zelf schrijf ik practisch niets meer met de hand: alle columns in Sociologisch Mokum, ook deze, zijn ontstaan achter het toetsenbord. En ik denk dat dat er aan valt af te lezen.

Daarmee is iets verloren gegaan. Een bepaald soort intensheid ontbreekt in zulke teksten, of het nou een roman is, een krantencolumn of een hoofdstuk in een sociologische studie. Wat ik bedoel is lastig onder woorden te brengen. De vergelijking die me te binnen schiet is: Kodachrome. Hoe glanzend en levensecht de kleuren van de moderne digitale camera’s ook zijn, iedereen die is opgegroeid met foto’s in Kodachrome, heeft het gevoel dat er toch iets aan ontbreekt, een soort warmte, aandacht, noodzaak.

Studenten van nu, die in 1993 nog in hun wiegjes lagen te glimlachen, zullen niet meer zo vaak teksten lezen die zijn geschreven door auteurs uit de tijd van het handgeschreven manuscript. Maar zoals de hedendaagse student de kleurenpracht van Kodachrome kan leren kennen uit oudere fotoboeken, zo kan hij of zij nog altijd teksten lezen van auteurs van vóór de tekstverwerkingsprogramma’s. Beste studenten, neem die moeite, lees eens iets van Rudy Kousbroek, Karel van het Reve of Renate Rubinstein, schrijvers wier teksten zo duidelijk de uitkomst zijn van eindeloos schaven en vijlen. Of lees Balans van de sociologie van Joop Goudsblom, een boekje waarin de woorden wonderlijk precies op de juiste plek zijn terecht gekomen.

En misschien, als je dat hebt gedaan, krijg je zin om zelf ook eens zo’n tekst te produceren. Vergeet dan de computer, koop een mooie dure pen, overwin de aanvankelijke spierpijn in je hand, die gevolg is van het feit dat je nooit meer uren lang met schrijfgerei boven een gelineëerd papier hebt hoeven te hangen, en ga aan de slag. Stel het moment dat je de tekst gaat ‘overtypen’ zo lang mogelijk uit. Maak eerst nog een verbeterde versie in handschrift. En dan nóg één! Zet je computer pas aan als je zeker denkt te weten dat er nu echt helemaal niets meer aan te verbeteren valt. Ontdek dan, achter je toetsenbord, dat je je daarin vergiste. Maak je werk dan nog precieser. Doe dat allemaal en dan staat je een eigenaardige beloning te wachten. Het kan zomaar gebeuren dat er een artikel uit je printer komt, waarvan je denkt: heb ik dit geschreven?, nee, dat kan niet waar zijn, deze tekst is knapper dan ik ben.

‘Knapper dan ik ben’. In: Sociologisch Mokum, Jaargang 15 (2011-2012), nummer 5, juni 2012. pp. 34-35

Naschrift (27 april 2014): Ik had het mis: professor Goudsblom zei me dat hij de eerste versie allang niet meer met de hand schrijft.