De achtste hoofdzonde. Over procrastinatie, uitstellen. (2012)

Naast de bekende zeven hoofdzonden is er nog een achtste: ‘procrastinatie’, het uitstellen van handelingen die eigenlijk direct zouden moeten worden verricht. Het lijkt misschien alsof deze achtste hoofdzonde een variant is van de zevende: ‘acedia’, luiheid, traagheid. Maar dat is niet zo: wie voortdurend druk in de weer is met uitstellen, is juist helemaal niet lui – integendeel.

Uitstelgedrag komt veel voor onder studenten. Een deel van de werktijd van universitair docenten gaat op aan het onderhandelen over deadlines, het opschorten van inleverdata, het nogmaals uitstellen van een reeds uitgestelde datum, enzovoort. Het wemelt in mijn UvA-mailbox van de berichten die daar over gaan. In het Engelstalige onderwijs aan Amsterdam University College is het al niet anders: ‘Please, Sir, can I have an extension, pleeeze?’ Wij, docenten, verbazen ons vaak over de bewonderenswaardige ingenieusheid die studenten aan de dag leggen om hun uitstelgedrag te legitimeren. Soms denk je wel eens: gebruikten ze tien procent van de slimheid en de energie die ze hierin ten toon spreiden, dan was hun werkstuk op tijd af geweest. Degene die uitstel vraagt komt steevast aanzetten met knap gevonden ongelukken, lichamelijke en geestelijke ziektes, hetzij van zichzelf, hetzij van familieleden, partners, huisgenoten of goede vrienden. Treinen die weken lang zijn blijven stilstaan in groene polders, bootjes waarvan de motor is uitgevallen, honden die een gruwelijke dood zijn gestorven, meteorietenregens, wonderlijke computer-crashes, betoveringen door een voodoo-priester, verschrikkelijke voedselvergiftigingen, er worden hele mythologieën in het leven geroepen, uitsluitend met het doel om dit ene simpele feit aardig aan te kleden: sorry, deadline niet gehaald.

Vaak schrijven studenten excuus-mails in de trant van: ‘U zult wel erg boos op me zijn dat ik de afgelopen week niets van me heb laten horen, maar ik wil U graag even uitleggen hoe dat zo komt.’ In werkelijkheid is de docent helemaal niet boos, hooguit een beetje verontrust: er zal die student toch niet iets vervelends zijn overkomen? Over het algemeen is een docent juist blij als hij dat dikke theoretische scriptie-hoofdstuk niet binnen drie dagen van uitvoerig commentaar hoeft te voorzien, zoals was afgesproken. Er liggen altijd andere taken te wachten, waarvoor nu onverwacht een welkom meertje van tijd is vrijgevallen. De docent zal het natuurlijk niet laten merken, maar heel vaak bezorgt de student, die in gebreke is gebleven, hem of haar een stralend humeur.

Maar waarom denkt de student dan dat de docent boos zal zijn? Omdat die student boos is op zichzelf! Dat is namelijk het grootste nadeel van procrastinatie: het werkelijke slachtoffer is de procrastineerder. Die scheldt zichzelf uit voor alles wat lelijk is; die snapt niet waarom hij niet eerder aan de taak is begonnen. De uitsteller vergiet hete tranen over al die uren die hangend op de bank voor de TV werden verdaan, terwijl een paar uur hard doorwerken genoeg zou zijn geweest om het akelige gevoel te vermijden dat hem nu bij de keel grijpt. Hier vallen dader en slachtoffer samen. Dat is ook precies wat enigszins sadistische leraren vaak pesterig tegen hun wanhopige leerlingen zeggen: ‘Mij kan het echt niet schelen, ik zal er geen minuutje minder om slapen; je hebt er alleen maar jezelf mee…’ En zo is het: geen akeliger vorm van ‘stress’ dan die welke je voelt bij het missen van een deadline als gevolg van eigen slampamperigheid. Bram de Swaan heeft ooit een mooie column geschreven over de meest naargeestige van al onze vijanden: ‘de vijand in eigen persoon’.

Is procrastinatie dus een zonde, die vooral terugslaat op de zondaar zelf, het is toch ook gedrag dat soms grote voordelen kan bieden. Een enkele keer ontvang ik een mail die me woedend maakt. Ik begin direct een furieuse reactie te schrijven. Maar dat antwoord bevalt me niet helemaal; het moet precieser, doeltreffender. Ik werk hard aan mijn vlijmscherpe respons, maar dan moet er gegeten worden en de krant gelezen en, o ja, we zouden vanavond naar een concert gaan… nou ja, die boze antwoord-mail komt morgen wel. Maar morgen laat ik het versloffen en de dag erna is de animo om nog terug te komen op die walgelijke email al helemaal verpieterd. Vier dagen later loop ik op straat de persoon tegen het lijf die me dat schandalige mailtje had toegestuurd. Hij barst meteen uit in excuse’s: sorry, sorry, je zult wel kwaad op me zijn, zo had ik het niet bedoeld, ik was een beetje overspannen, neem me niet kwalijk, ik heb weer eens veel te snel op ‘Send’ gedrukt, zal ik je een drankje aanbieden om het weer goed te maken? Een ruzie die nog jaren had kunnen voort-etteren is vermeden, dank zij mijn prachtige neiging om vervelende taken voor me uit te schuiven…

Het hele idee van zeven of acht hoofdzonden (en van zeven of acht hoofd-deugden) is natuurlijk erg onhistorisch en bovendien erg onsociologisch. Wat in een netwerk van arme nomaden een zonde is (‘avaritia’, niets met andere mensen willen delen, alles voor jezelf willen houden) kan in een netwerk van elkaar fel beconcurrerende kapitalistische ondernemers een eigenschap zijn die leidt tot innovatie en economische groei. Bernard de Mandeville schreef dat de zonden waarvoor we ons het meest beweren te schamen kunnen fungeren als steunpilaren van de meest welvarende samenlevingen. En Adam Smith echo’de hem na: doe nooit een beroep op iemands welwillendheid, vraag nooit om medelijden. Spreek liever tegen de ander over wat in zijn belang is. Zo kunnen hoofdzonden als ijdelheid, hebzucht en jaloezie bijdragen aan een efficiënt werkende maatschappij.

Ook voor de achtste hoofdzonde, procrastinatie, geldt dat die in het hedendaagse Nederland heel anders uitpakt dan bij voorbeeld in een middeleeuwse Italiaanse stad. Wij leven in een tijdperk dat van ons vergt om taken af te ronden binnen een heel precies gestipuleerd tijdsbestek. Een beroemd boek van de socioloog Goudsblom gaat helemaal over hoe deze disciplinering historisch is gegroeid: ‘het régime van de tijd’. Tegenwoordig moeten werkstukken ingeleverd te worden op een bepaalde datum vóór 12 uur des nachts. De docent voegt daar dan meestal deze waarschuwing aan toe: wat ik dus om één minuut over twaalf in mijn mailbox zie binnenkomen, dat weiger ik pertinent om nog na te kijken. Inmiddels hebben studenten manieren gevonden om door aan de klok van hun computer te sleutelen, de indruk te wekken dat ze een werkstuk eerder hebben verzonden dan feitelijk het geval was. En docenten bezitten intussen instrumenten om dat soort fraude te herkennen. Zo spiraalt een soort wapenwedloop tussen docenten en studenten steeds verder de verkeerde kant op. Maar wat daarbij vaak vergeten wordt, is hoe bijzonder het eigenlijk is dat een docent het inlevertijdstip van een werkstuk op de minuut nauwkeurig vaststelt en dan de deadline bepaalt op een punt in het holst van de nacht, een tijdstip waarop mensen vroeger geacht werden te slapen. Zo’n vreemd tijdstip voor een deadline was dertig jaar geleden nog ondenkbaar, ja, het zou zelfs acht jaar geleden nog bizar zijn gevonden.

Hoe alomvattender, dwingender en precieser dat tijdsrégime, des te sterker de neiging om degenen die zich er niet aan kunnen aanpassen te criminaliseren of te pathologiseren. Iemand die de maandelijkse betaling van zijn energierekening een paar weken voor zich uit schuift, niet uit geldgebrek, maar uit slordigheid, krijgt een dame van het incassobureau aan de telefoon, die hem bejegent als misdadiger. Iemand die regelmatig te laat is met het nakomen van belangrijke verplichtingen, wordt al snel geëtiketteerd als lijdend aan Attention Deficit Disorder, ADD, een soort volwassen versie van ADHD. De self-help-boeken zijn hierover heel opwekkend: zo’n ziekelijk onvermogen om deadlines na te leven hoeft helemaal geen reden voor wanhoop te zijn. Welnee, een ‘dis’ability is immers eigenlijk ook een soort ability!! Enjoy! En dan: aan ADD is veel te doen: van een korte, krachtige gedragstherapie tot het slikken van medicijnen, zoals ritaline, waardoor het brein weer helemaal op orde wordt gebracht. Hoe dieper de eisen van het moderne tijdsrégime zich inslijten in de alledaagse sociale codes, des te vaker zullen degenen die het hier moeilijk mee hebben een pathologiserend label opgeplakt krijgen. Zo wordt de zeer menselijke neiging tot het uitstellen van vervelende taken getransformeerd tot een geestesziekte. Dan toch nog maar liever zo’n oer-katholieke hoofdzonde…

Hier valt veel meer over te zeggen. Maar ik moet nu toch echt stoppen. Er ligt nog een theorie-hoofdstuk te wachten van een scriptie over de sociologie in het werk van Jeroen Bosch, ik moet de herkansingstentamens van ST3 nog corrigeren, de modulehandleiding voor ST2 is nog lang niet af, ik had Bo al drie dagen geleden zullen antwoorden op zijn urgente mail en… ojé, helemaal vergeten, ik had Lisa van de SoMo beloofd een stukje te zullen schrijven over de achtste zonde…

‘De achtste hoofdzonde’. In: Sociologisch Mokum. Jaargang 2012-2013, nummer 2. Thema: de zeven zonden. December 2012. pp. 44-46

 

 

Een generatie sociologen loopt naar de uitgang. Afscheid van Rineke van Daalen (2012)

Beste allemaal, lieve Rineke,

Een groep Amsterdamse sociologen neemt afscheid van een andere groep UvA-sociologen. Een netwerk scheurt in tweeën, de 65-plussers verlaten degenen die tussen de 35 en 55 zijn. In gesloten formatie wandelt een generatiecohort naar de uitgang: het begon, vijftien jaar geleden alweer, met Joop Goudsblom en Piet Nijhoff, toen volgden Paul ten H, Paul K., Ruud, Johannes en Leon, daarna Ali, Anneke, Emiel, Frits, Bert, Bram, Nico, en nu komen de hekkensluiters, onder wie Rineke, Gert, Ineke en ook ikzelf. Wij leefden in de tijd van de zeer lange universiteits-aanstellingen. Misschien dat die tijd nu achter de rug is, misschien ook niet; dat kunnen we nog niet voorzien. Eind jaren zestig wisten wij ook niet dat het zo zou lopen, dat we ons leven lang op deze plek zouden doorbrengen, ononderbroken in elkaars nabijheid, maar ja, zo is het dus gelopen.

Het is misschien wel een beetje bijzonder, zo’n collectief van leeftijdsgenoten, dat met zijn allen door het leven wandelt,  geluk en narigheid met elkaar deelt, binnen het werk en daarbuiten. Rineke kende ik al in 1967, ik eerstejaars, zij tweedejaars. We hebben in 1970, met Christien en anderen, nog een projectgroepje opgericht, waarin we Mills en Marcuse lazen. We werden wetenschappelijk medewerker. We kochten allebei een huis, we stelden verbaasd vast dat we niet langer meer kinderen waren, maar volwassen mensen, van die lui met een hypotheek. We lieten elkaar stukken lezen, we werkten aan een proefschrift, we werkten aan een leerboek. En dan… ik zie ons nog zitten, Rineke en ik, in een café aan de Vijzelstraat en Rineke zei: Bart, ik ben zwanger. En die keer dat ik tegen Rineke zei: Lucas ligt in het ziekenhuis. En nu zijn de leden van dit netwerkje oud en ze hebben het over hun ziektes. We wisselen nieuws uit over onze moeders, die ineens zo sterfelijk blijken te zijn. Zo ontrollen zich levenslopen onder elkaars ogen en soms verwarren die zich zelfs eventjes in elkaar, als de geweien van vechtende elanden. Je kunt je eigen leven alleen maar beoordelen door het te vergelijken met de levens van anderen, je zoekt referentiegroepen. De leden van deze groep waren elkáárs referenten; in de afgelopen 45 jaar was ons hele léven peer reviewed. We bezochten elkaars huwelijken en later de huwelijksjubilea, maar vaak ook niet, omdat sommigen trouwen maar onzin vonden; de ene kreeg kinderen, de andere niet; de ene bleef levenslang bij de partner uit de studentenjaren, de andere trof zich aan in een pijnlijke scheiding. En zo zijn we door dit aardse bestaan heen gelopen, elkaar soms even ondersteunend als de weg oneffen was. Dan zei Rineke: er is nu toch zo’n prachtig liedje op de radio, Denis Denis van een zangeres die Blondie heet, nou, als dát punk is, dan ben ik ook punk! En als beloning voor die geweldige  tip gaf ik Rineke in de winkel van Concerto een CD van Randy Newman, vanwege dat liedje over Karl Marx, waar je geweldig van opkikkert. En tussen deze twee momenten zitten dertig jaren.

Zo hebben we, 45 jaar lang, over dit, ons levenspad gelopen als een soort wandelclubje, voortdurend aanwezig in elkaars blikveld. Het beeld dat zich opdringt is dat van ons afdelingsuitje, waarbij we ieder jaar in juni door de duinen of over het strand wandelen. We wisten niet dat het zo zou lopen, maar zo zijn we dus gelopen. En als we nu, aan het einde van de dag, omzien, dan moet ons van het hart: wat was dát een móóie wandeling. Wat is het uiteindelijk toch eigenlijk wonderbaarlijk goed gelopen; wat hebben we geboft. En wat ging het snel. Het pad is gelopen, het pad is afgelopen. Het is afgelopen. Nou ja, voor vandaag dan, alleen maar voor vandaag, Rineke… Morgen is er weer een dag.

‘Een generatie sociologen loopt naar de uitgang’. Afscheidstoespraakje voor Rineke van Daalen op haar afscheidscongres De last van het verleden. Amsterdam, Piramidezaal, Atrium, 21 september 2012. Herdrukt in: Sociologisch Mokum. [Titel: ‘Afscheid’] Jaargang 2012-2013, nummer 1, september 2012. p. 37.