Bewegende beelden in het onderwijs. Van de onderwijsfilm tot PowerPoint beelden (2009)

Die lichte celluloidgeur in het filmlokaal van de Rijksleerschool in Haarlem omstreeks 1958, die is nog beschikbaar in mijn persoonlijk geur-archief. Eens in de drie weken ging de zesde klas naar die ruimte om er een film te bekijken, die was uitgebracht door de Stichting De Nederlandse Onderwijs Film. Eerst verschenen de letters N, O, F en dan begon de film. Bergbeklimmers in de Alpen. Dat ik me juist die titel herinner komt doordat de onderwijzer de film na gebruik moest terugspoelen en hij deed dat met behoud van beeld. Onvergetelijk hoe die bergbeklimmers achteruitlopend de Alp weer af holden. Gedurende de hele film zaten we ons te verkneukelen op die laatste vijf minuten.

Zo begon in mijn leven de ondersteuning van het onderwijs door bewegende beelden. De NOF was overigens opgericht in 1941 en wel door de Duitse bezetter. In het gebruik van de Heerlijke Nieuwe Media liepen ze voorop, die nationaal socialisten.

Daarna kwam de schooltelevisie en in de jaren zestig zorgde vooral de Britse Open Universiteit ervoor dat ook in het hoger onderwijs steeds meer bewegende beelden de collegezaal binnen kwamen. De eerste sociologische onderwijsfilm die ik zag, omsteeks 1972, was van de Open Universiteit en toonde een saai interview met een langharige slungel op een barkruk: Howard Becker. Later, in het midden van de jaren zeventig, zeulde ik een loodzware Sony videorecorder met spoelenbanden naar de collegezaal om de film ‘Vastberaden, maar soepel en met mate’ van Hofland, Keller en Verhagen voor de eerstejaars-studenten te vertonen.

Inmiddels wordt in het onderwijs op alle niveau’s en dus ook in het sociologie-onderwijs aan de universiteiten druk gebruik gemaakt van bewegende beelden, soms ingebed in een powerpoint-presentatie, soms ook los daarvan geprojecteerd. In een college over Norbert Elias zien de studenten nu hoe de oude heer zijn baantjes trekt in het zwembad, in een les over Pierre Bourdieu zijn ze er getuige van hoe de beroemde Fransman op straat wordt lastiggevallen door een hysterische fan (‘Uw werk heeft mijn leven veranderd’).

Maar nu begint het pas serieus te worden. Het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid in Hilversum bezit 700.000 uur radio, televisie, film en muziek. Zie daarvoor: www.beeldengeluid.nl  Via de aan Beeld en Geluid gelieerde site Academia (www.academia.nl) is het mogelijk om fragmenten uit het audiovisuele archief van Beeld en Geluid te bestellen en om daar dan met een zogenaamde virtuele snijmachine precies dat ene stukje dat men in de collegezaal wil tonen uit los te maken en in te bedden in de eigen presentatie. Academia biedt – en ik citeer – ‘duizenden uren streaming content voor het hoger onderwijs in Nederland’. Degenen die werkzaam zijn bij een instelling voor hoger onderwijs in Nederland die klant is van Surfnet (en dat zijn de meeste Nederlandse universiteiten en hogescholen) kan gebruik maken van deze nieuwe mogelijkheden. Eindelijk kun je ze nu aan je studenten laten zien: dat stukje uit het Journaal over het medicijn van professor Buck tegen AIDS, dat fragment uit Netwerk over methadonverstrekking, die aflevering van Zembla over de doodstraf in de Verenigde Staten, die assertieve scholieren uit een onvergetelijke documentaire over het Barlaeus-gymnasium, die opportunistische meneer uit In Europa die eerst de Berlijnse muur had ontworpen en later zelf ook weer op de afbraak van de muur had toegezien, die zwarte dames en heren uit Andere Tijden die in de jaren vijftig op de Brusselse Expo werden tentoongesteld als waren het exotische dieren…. En natuurlijk al die juichende televisieprogramma’s over het gebruik van de Heerlijke Nieuwe Media in het onderwijs.

‘Bewegende beelden in het onderwijs.’ In: Sociologie Magazine.  Jaargang 17, nr. 3, september 2009. p. 9

Boeken. Over het VPRO-programma van Wim Brands. (2009)

Sociologie en televisie: ze lijken elkaar meer en meer te vinden. De reeks In Europa van Roel van Broekhoven, naar het boek van Geert Mak, is daar een voorbeeld van. Historici mogen er uit professionele betrokkenheid of uit kinnesinne het een en ander op aan te merken hebben, maar een aflevering als die over het bombardement op Dresden bood prachtig materiaal voor de socioloog. Ik kan me niet herinneren ooit een programma te hebben gezien waarin de felle discussies tussen de redacteuren van de uitzending waarnaar je zat te kijken zo openharig werden getoond – een uniek stukje meta-televisie.

En dan is er Andere tijden: week in week uit programma’s die je in de collegezaal zou willen laten zien. De aflevering over de Parijs,  mei ’68 heb ik inderdaad aan studenten in de sociologie en de antropologie getoond, niet in de collegezaal, maar wel als onderdeel van een lezingenreeks in de koffiekamer.

Maar het programma dat beoefenaars van de sociale wetenschappen het meeste te bieden heeft, is tevens het onbekendst. Het wordt uitgezonden op een onmogelijk tijdstip, het ziet er uit als een per ongeluk op TV verdwaald radio-programma, maar het is heel informatief en dikwijls gaat het over een sociologische publicatie.

Elke zondagmorgen om half twaalf is er op Nederland één een aflevering van het programma Boeken. De naam is prettig eenvoudig, maar ook misleidend. Bij een programma dat zo heet vermoed je dat het zal gaan over recent verschenen romans of dichtbundels, maar die komen zelden aan bod. Meestal kiest de redactie voor een boek uit de hoek van de mensenwetenschappen.

Het format is verbluffend simpel: aan de ene kant van de tafel zit een meneer die het boek waar het deze week over gaat onlangs heeft gelezen. Zijn naam is Wim Brands. Aan de andere kant van de tafel zit de schrijfster of de schrijver van dat boek. Brands stelt nooit lastige vragen, hij lijkt er vooral op uit te zijn de schrijver in staat te stellen om reclame te maken voor zijn werk. Soms is dat lastig. Zo interviewde Wim Brands professor Pim van Lommel, die een boek schreef over de mogelijkheid van bewustzijn na de dood. Brands vond het prachtig. Een poosje later interviewde hij Herman de Regt en Hans Dooremalen, die in hun boek Wat een onzin uitleggen waarom Van Lommel een kletsmajoor is. Brands vond het prachtig. Maar het gevolg van zijn aanpak is wel dat al die auteurs heel meeslepend over hun werk vertellen.

Iemand voor wie zo’n opzet heel goed uitpakt is bij voorbeeld de socioloog Dick Pels. Die is niet op zijn best wanneer hij zijn genuanceerde denkbeelden wordt geacht te resumeren in een paar gemakkelijk citeerbare soundbites, maar in een gesprekje van zo’n 25 minuten is hij in staat om een subtiele sociologische visie op actuele kwesties helder onder woorden te brengen.

Wie niet graag op zondagmorgen om half twaalf het televisie-toestel aanzet, zou eens op een doordeweekse avond moeten kijken naar een paar afleveringen van dit programma op ‘Uitzending gemist’: http://www.nederland2.nl/uitzendinggemist/programma/boeken-op-tv/2642  Dit zijn bij voorbeeld enkele afleveringen die voor sociologen de moeite waard zijn: Egbert Tellegen, Dick Pels, Jolande Withuis, Samira Bendadi,  Laura Starink, Linda Polman, Eveline Crone, Wim Willems, Martine Delfos, Joop van der Horst, en bovenal een zeer verontrustend gesprek met de uit Irak gevluchte dichter en romanschrijver  Rodaan Al Galidi. Schitterend was ook het gesprek met Judith Koelemeijer over Anna Boom. De leukste aflevering van het jaar had weinig met sociologie te maken: Piet Calis vertelde op 11 mei 2008 zo aanstekelijk over leven en werken van Vondel, dat ik voor het eerst in veertig jaar een bestoft deeltje met zijn gedichten uit de boekenkast pakte.

‘Boeken’. In: Sociologie Magazine. jaargang 17, nummer 1. maart 2009. p. 7

 

Mevrouw en meneer Zumpolle. Over seksuele voorlichting en pornografie. (2008)

Toen ik twaalf werd, gaven mijn ouders me met plechtige gezichten een klein boekje. Het heette Hoe groeien wij en het was geschreven door ‘dokter P. Peverelli’. Het staat nog steeds in mijn boekenkast. Ik las het op zondag 3 juli 1960 in één ruk uit en ik vond het niet erg interessant. Vlak voor het avondeten zei ik tegen mijn moeder dat ik alles wel zo ongeveer snapte, maar dat ik één bepaalde zin helemaal niet begreep. Op pagina 32 stond: ‘De man brengt daarbij het lid in de schede van de vrouw. Dan kan het zaad overvloeien’. Bij eerste lezing was wel heel kort een bepaald beeld voor mijn geestesoog verschenen, maar dat was te bizar om het niet direct te verwerpen. Toen ik mijn moeder die zin voorlas, werd ze vuurrood. Onmiddellijk begreep ik het. Dat vieze, waaraan ik heel even had gedacht, dat was dus écht hoe het ging. Ongelooflijk! Mijn vader en mijn moeder hadden dat dus ook gedaan. Mijn buurman, de vriendelijke meneer Zumpolle, die twaalf kinderen had, had dat dus twáálf keer gedaan. Met die aardige mevrouw Zumpolle! Ik ging daar nooit meer spelen.

Maar na enige tijd veranderde afschuw in fascinatie en vroeg ik me af hoe ze het nou eigenlijk deden. Liggend of staand, in de huiskamer of in de badkamer, lacherig (mevrouw Zumpolle was heel vrolijk) of juist met grote ernst, omdat het vervaardigen van een kind natuurlijk geen sinecure is.

De sociale wetenschappen ontwikkelen zich niet alleen doordat er steeds slimmere onderzoekstechnieken en theorieën worden bedacht, maar ook door het beschikbaar komen van nieuwe onderzoeksbronnen. Zo ontdekte Elias de bruikbaarheid van etikette-boeken en profiteren moderne onderzoekers van zelfhulp-boeken, dating-sites en vragenrubrieken in meisjesbladen. Daar is sinds kort een nieuwe bron bijgekomen.

Enkele weken geleden presenteerden twee Amsterdamse antropologie-studentes een onderzoekje naar de ophef rond de film Deep Throat. In de discussie na afloop vertelden andere studenten over een site die Youporn.com heette en die filmpjes bevatte die de toegewijde antropoloog zouden doen watertanden. De studenten vonden dat ik daar maar eens een kijkje moest nemen. Dat deed ik dus, mede met het oog op deze rubriek.

Aanvankelijk stelt de site teleur: je ziet er ranzige commerciële porno. Maar na wat speurwerk en het intypen van de juiste zoektermen, werd mijn aandacht getrokken door onhandige amateur-filmpjes, gemaakt door echtparen die hun eigen vrijpartijen hadden vastgelegd met een op het statief geschroefde videocamera of met een webcam. Het zijn slecht belichte, in beroerde beeld- en geluidskwaliteit opgenomen filmpjes, maar toch zijn ze interessant. Hier kan men zien hoe het er aan toegaat bij niet bijzonder aantrekkelijke of sexueel avontuurlijk ingestelde mensen, bij de mensen die je elke ochtend in de metro ziet.

Mij lijkt dit prachtig materiaal voor sociologen wier onderzoeks-specialisme de menselijke sexualiteit is. Tot nu toe wisten we alleen maar wat mensen in interviews zeiden dat ze deden, maar hier kun je sexueel gedrag op heterdaad betrappen. Mensen die bij hun liefdesspel niet alleen een videocamera op de schoorsteenmantel laten meedraaien, maar die de opgenomen beelden daarna ook nog eens op het internet zetten, vormen natuurlijk een heel uitzonderlijke groep – je moet oppassen als je op basis van dit materiaal probeert te generaliseren. Maar toch denk ik dat deze bron de nieuwsgierige Kinsey heel gelukkig zou hebben gemaakt.

En nee, anders dan mijn twaalfjarige voorganger vreesde, ziet het er helemaal niet onaangenaam uit. Het oogt wel een beetje onhandig en tamelijk saai, maar meestal ook erg lief. Het zijn beelden die je kunnen verzoenen met de menselijke soort, dus met jezelf.

En 48 jaar na het boekje van dokter P. Peverelli krijg ik een beetje antwoord op mijn vragen over mevrouw en meneer Zumpolle.

‘Mevrouw en meneer Zumpolle’. In: Facta, jaargang 16, nummer 3. oktober 2008 p. 23. Herdrukt in: Bart van Heerikhuizen, Multoblaadjes. Diemen: AMB, 2013. pp. 139-147.

Brave New World. Over de vloek en de zegen van de kabelmaatschappijen (2008)

How beauteous mankind is! O, brave new world, that has such people in’t.’ Toen Shakepeare in The Tempest deze woorden in de mond van Miranda legde, wilde hij haar niet sarcastisch laten klinken. Miranda had nog nooit een jonge man gezien en de eerste de beste aantrekkelijke prins ontlokte haar deze vreugdekreet: als er op deze aarde zulke wezens rondlopen, dan hoor je mij niet klagen.

In de twintigste eeuw heeft Aldous Huxley de woorden van Shakespeare gebruikt als titel voor zijn beroemdste boek: Brave New World. Sindsdien bedoelt iedereen die het heeft over een heerlijke nieuwe wereld, dat het er met de mensheid ellendig voor staat.

Toch zijn er ook goede redenen om te blijven volhouden dat het nog nooit zo goed is gegaan met de menselijke soort als in onze tijd. Karl Popper verdedigde dat standpunt al in een lezing in 1956: ‘The History of Our Time: An Optimist’s View. De laatste jaren is het in de media die aan de rechterzijde van het politieke spectrum staan in de mode om te benadrukken wat er allemaal goed gaat in het veelgesmade kapitalistische Westen: zie toch eens hoe oud we worden, kijk eens naar hoe hoog opgeleid we zijn, we leven letterlijk in een heerlijke nieuwe wereld. In Het grote goed nieuws boek (2007) verwijst Simon Rozendaal naar Elias en Goudsblom wanneer hij stelt dat mensen tegenwoordig meer rekening met elkaar houden. Zelfs de Volkskrant doet nu mee, want in dat blad schreef Bert Wagendorp op de zaterdag voor oud-en-nieuw het grappige artikel Geweldig jaar, waarin men kan lezen dat 2007 het allerbeste jaar was in de geschiedenis van de menselijke soort, maar dat 2008 dat superjaar waarschijnlijk zal overtreffen.

Dit alles maakt natuurlijk geen enkele indruk op degenen die overal anomie, vervreemding en dehumanisering waarnemen. Zij blijven de woorden brave new world uitspreken met een snik en een grimlachje.

Misschien heeft iedereen wel gelijk. Dat laat zich illustreren aan de kabelmaatschappijen. In Amsterdam is UPC de bekendste. Aan de ene kant etaleert UPC alles wat de cultuurpessimist zo verafschuwt. Schreeuwerige reclamecampagnes, een technologie met zulke zwakke plekken, dat de televisiebeelden vaak niet eens doorkomen, een vrijwel volledig gecomputeriseerde helpdesk, waardoor je ofwel met een robot praat ofwel met een mens die is geleerd om als een robot te antwoorden, correspondentie in een soort machinetaal en zo voort. De klant voelt zich behandeld als een ding, een ding zonder waarde.

Maar dan. Eindelijk is het gelukt. Alles werkt. Honderd televisiekanalen! Vijftig radiostations! Van die televisiezenders zijn er zeker 25 heel interessant voor iedereen met belangstelling voor kunst en wetenschap. Voor wie Engels spreekt zijn er verschillende BBC-opties, voor wie Duits of Frans verstaat zijn er Arte en Mezzo, de Nederlanders krijgen de hele dag prachtige documentaires voorgezet op de themakanalen Holland Doc en Geschiedenis-TV. De uitspraak dat er vanavond ‘weer eens niks op de tévé’ is, gaat nu nooit meer op. 24 uur per dag, zeven dagen in de week: prachtige televisie! Heerlijke nieuwe wereld, waarin al dat verrukkelijks met een lichte druk op de elegante afstandsbediening de woonkamer binnenstroomt. De Figaro van Mozart, een portret van Giddens, alle films van Péter Forgács, Karel van het Reve in een interview uit 1965, een bloedstollende documentaire over Jonestown, een hele avond gewijd aan Monteverdi, Mensen van morgen van Kees Brusse en veel meer Geert Mak dan een normaal mens aan kan.

UPC maakt dat je beseft: ja, we leven nu inderdaad in een brave new world. UPC maakt dat je beseft: ja, we leven nu inderdaad in een brave new world. En dat is allebei waar.

‘Brave new world’. In: Facta, jaargang 16, nummer 1. april 2008. p. 15.

Een venster op de wereld. Over het aperta finestra en frame analysis

In 1435 schreef de Italiaanse architect Alberti in het boek De pictura deze beroemd geworden zin: ‘Om te beginnen teken ik op het vlak dat ik wil gaan beschilderen een rechthoek van willekeurige grootte, die ik beschouw als een open venster (aperta finestra).’ Wie in Florence naar fresco’s kijkt die zijn geschilderd door mannen, die met de woorden van Alberti zijn opgegroeid, wordt vaak aan die zin herinnerd. Veel van die werken lijken vooral bedoeld als trompe l’oeil: het perspectief is zo vernuftig, dat je hersens weigeren te aanvaarden dat hetgeen je ziet geen driedimensionele ruimte is, maar een platte kerkmuur.Wat een indruk moet dat hebben gemaakt op die Florentijnen in de vijftiende eeuw, wanneer ze een zijkapel meenden te ontwaren, waarin de Heilige Maagd stereoscopisch te zien was, een kapel, die er bij nadere beschouwing helemaal niet bleek te zijn. Gezichtsbedrog ten dienste van religieuze overtuigingskracht.

In de sociologie wordt vaak gebruik gemaakt van de metafoor van het venster. Sociologen openen, zo wordt dan gezegd, een venster op de sociale werkelijkheid, ze bezien die vanuit een net iets andere hoek, in een verrassend perspectief, in een nieuw licht. Ook de mogelijkheid van gezichtsbedrog maakt deel uit van de vergelijking: het beeld van de werkelijkheid kan vertekend zijn; reeds Spencer waarschuwt in The Study of Sociology (1874) voor verschillende vormen van bias.

Tot in de achttiende eeuw Canaletto en Guardi fotografisch correcte reproducties schilderden van de Venetiaanse vedute veranderde er niet zo veel aan Alberti’s rechthoek, maar al spoedig kraakte het venster in de sponningen. Daarin speelde de uitvinding van de fotografie (gelijktijdig met de uitvinding van de sociologie) een grote rol. De impressionisten begonnen al hun twijfels te koesteren, maar bij Cézanne en Picasso viel het perspectief in duigen, terwijl bij een schilder als Magritte het venster zelf deel van het probleem wordt.

Een televisiescherm en een filmscherm zijn ook vensters, maar van een heel ander soort. Kijk je naar een film, dan verandert het perspectief doorlopend: het is alsof je telkens door een ander venster kijkt, want wat zich bevindt binnen de rechthoek lijkt te bewegen of het lijkt op je af te komen of het venster zelf lijkt er duizelig makend omheen te cirkelen. Het was in de tijd van de opkomst van film en televisie dat Norbert Elias ons leerde dat de socioloog niet een foto van de sociale werkelijkheid moet maken, zoals Parsons dat deed, maar veeleer een film. Omdat mensenmaatschappijen altijd in beweging zijn, moet de socioloog het métier van de filmer als voorbeeld kiezen. En inderdaad: voordat hij socioloog werd, wilde Erving Goffman filmregisseur worden. In zijn boek Frame analysis schrijft hij verhelderende zinnen over kaders en kadreringen.

Inmiddels is ook dat verleden tijd. Het aperta finestra waarachter ik deze woorden op mijn toetsenbord tik is een computerscherm en dat is verdeeld in verschillende vensters, die ik met het programma Vista zelfs over elkaar heen kan schuiven waarna ze toch nog zichtbaar blijven. Misschien moet je de hedendaagse socioloog vergelijken met iemand die voor een venster zit dat bestaat uit een veelheid van vensters: sommige tonen bewegende beelden die je desgewenst kunt stilzetten of achteruit draaien, andere bevatten tabellen met cijfers, weer andere schermen laten grafieken zien. En door al die vensters langs en over en door elkaar heen te schuiven ontstaat een nieuwe voorstelling van de sociale werkelijkheid.

Een deel van wat hierboven staat is geïnspireerd door een fascinerend boek, The Virtual Window van Anne Friedberg. (Cambridge en London: MIT, 2006) De rest werd verzonnen op een zonnige vakantie in Florence.

‘Een venster op de wereld’. In: Facta, jaargang 15, nummer 3. september 2007. p. 11.

Video in de collegezaal. Over videocolleges. (2007)

In 2006 zijn mijn dertig eerstejaars-colleges over sociologische theorie op video opgenomen. Elke week werden de colleges, soms nog dezelfde dag, geplaatst op Blackboard, de digitale leeromgeving van de Universiteit van Amsterdam. De ingeschreven studenten konden inloggen op die site en dan doorklikken naar een plek waar de colleges beluisterd en bekeken konden worden als streaming video.

Aanvankelijk wilde ik die colleges als ruw basismateriaal opnemen en zeker niet direct aan de studenten ter beschikking stellen. Ik wilde er teksten overheen projecteren, links maken, citaten inblenden, literatuurverwijzingen toevoegen, eigengemaakte filmpjes inplakken. Het opnemen van de hoorcolleges was een beginnetje. Maar de medewerkers van de ICT-afdeling bedachten dat het misschien leuk zou zijn om de opgenomen colleges alvast op Blackboard te zetten. Dat had onvoorziene gevolgen. De studenten gingen tot mijn verrassing massaal de colleges op Blackboard bekijken. Ze keken gedurende de collegeperiodes, maar vooral ook in de drie collegeloze weken voor het tentamen. Ze keken thuis, maar soms ook met een laptop op het strand. Ze keken alleen, ze keken met hun ouders, broertjes en zusjes, ze luisterden terwijl ze de afwas deden, ze keken met hun partner, soms zelfs vanuit hun bed.

Wat ik het meeste had gevreesd, gebeurde niet: de studenten bleven niet weg. Ook toen ze wisten dat ze alle colleges thuis konden horen en zien, bleven ze komen. Desgevraagd zeiden ze dat ze dat deden omdat het in de collegezaal toch persoonlijker is, omdat ze vragen konden stellen, omdat ze elkaar weer eens zagen, omdat het gezellig was. Ze gebruikten de streaming video als aanvulling, niet als vervanging. Studenten die het tentamen moesten herkansen meldden dat ze veel profijt hadden van het feit dat ze bij het voorbereiden van de herkansing de colleges nog een tweede keer konden volgen.

Inmiddels is dit experiment geëvalueerd. Ongeveer honderd studenten vulden de vragenlijst na afloop van het tentamen in. Ongeveer tachtig procent was positief of zeer positief over het gebruik van video in de collegezaal. Meer dan zestig procent was het zeer oneens met de stelling dat nu er video’s zijn de colleges wel kunnen worden afgeschaft. De vraag ‘Heb je de college-opnames wel eens aan niet-sociologie-studenten laten zien?’ werd door niet minder dan de helft van de studenten beantwoord met: ‘Ja’. Een meerderheid stemde in met de stelling: ‘De video-opnames waren nuttig bij het voorbereiden van het tentamen.’ Enkele individuele commentaren: ‘Het is een goede ondersteuning.’; ‘Ik mis de index functie.’; ‘Ook al blijft het beter om de colleges live bij te wonen, het is wel handig als je een keer niet kan.’; ‘Alles naluisteren werkt verhelderend, vooral als je je eigen aantekeningen niet meer snapt.’; ‘Ik vind het goed om thuis mensen te laten zien hoe het er aan toe gaat aan de universiteit.’; ‘Meneer van Heerikhuizen is veel te gefocussed op de camera.’; ‘Ik zet Bart op pauze om in het boek dingen op te zoeken, waardoor beter begrip ontstaat.’; ‘Gevaar is dat op het tentamen te gedetailleerde vragen worden gesteld, omdat de docent ervan uitgaat dat we alles drie keer hebben beluisterd.’; ‘Het is wel handig, maar als je alles moet terugkijken…pffff… is wel lang hoor.’

Er zijn nu al universiteiten in de Verenigde Staten waar standaard alle colleges worden opgenomen en op een besloten site op internet worden gezet. Die kant gaan wij ook op. Ik ben nu zelf bezig mijn tweedejaars-hoorcolleges sociologische theorie op te nemen. En wat betreft het extra materiaal dat ik er in wil plakken: in mijn mailbox verschijnen de eerste foto’s en video’s die studenten me sturen in de hoop dat ze een plaatsje zullen krijgen in de video van het college van volgend jaar.

‘Video in de collegezaal’. In: Facta, jaargang 15, nummer 1. maart 2007. p. 21.

 

Stof voor sociologen. Over de TV-reeks van Bas Haring (2006)

Slechts twee keer in mijn leven heb ik fanmail verstuurd: in 1954 zond ik een briefje aan Annie M. G. Schmidt te Berkel-Rodenrijs, om haar te bedanken voor de gedichten in de bundel Ik ben lekker stout en in 2004 stuurde ik een mailtje naar Bas Haring om hem te complimenteren met het programma Stof. Die reeks was echt een innovatie op de televisie. De vijf afleveringen hadden titels-in-vraagvorm die trefzeker waren in hun bedriegelijke eenvoud: ‘waarom willen we niet dood?, wie mag je slaan?, waarom werken we zo hard?, zijn we de enigen met een geest?’ en als uitsmijter niets minder dan: ‘wat is de zin van het leven?’ Bas Haring, een jongensachtige filosoof, die populair-wetenschappelijke boeken schreef over de evolutieleer en over het brein, sprak met aanstekelijk enthousiasme en veel kennis van zaken over die vragen. Maar de programma’s bevatten ook voortreffelijk geselecteerd beeldmateriaal, gedeeltelijk afkomstig uit komische shows, drama-series of oude journaalafleveringen en gedeeltelijk zelf gefabriceerd. Zo stelde Haring in de aflevering ‘Wie mag ik slaan’ aan een commandant van de M.E. deze vragen: ‘wanneer mag je iemand slaan?, heeft U wel eens iemand geslagen?, is het vervelend om iemand te slaan?’ Maar het indrukwekkendst in diezelfde aflevering waren een interview met een varkensslager en met een man die zijn vrouw had doodgestoken. De makers hadden die gesprekken door elkaar heen gemonteerd, wat een verontrustend en vervreemdend effect opleverde. En dan kwam meteen de presentator er weer zelfrelativerend overheen: ‘Het is misschien een beetje flauw om een moordenaar met een varkensslager te vergelijken, maar waar het me om gaat is…’ Ik vond het op de Nederlandse televisie de sensatie van 2004!

In de aflevering ‘Wie mag ik slaan’ ging het over de tien geboden en over de vraag hoe je kunt weten wat de juiste ‘normen en waarden’ zijn, maar je zou natuurlijk ook heel andere kanten op kunnen gaan en bij voorbeeld de vraag kunnen stellen hoe die gedragsvoorschriften zijn ontstaan en wat maakt dat veel mensen ze als vanzelfsprekend zijn gaan ervaren. Bas Haring is nu eenmaal een filosoof van huis uit en dit programma liet zien hoe een geboren en getogen filosoof zulke vragen benadert. In die zin was het ook de best denkbare reclame voor de filosofie, een discipline die door Haring rigoureus werd ontdaan van het onverdiende imago van saaiheid en stoffigheid. Maar een socioloog, antropoloog of historicus zou andere aspecten belichten.

En daarom verlang ik naar een televisieserie met dezelfde formule, maar dan uitgewerkt door een jonge socioloog, die even inspirerend en verrassend associeert als Bas Haring. Zulke sociologen zijn er: ik zie het Stef Aupers, Peter Mascini of Giselinde Kuipers wel doen. De titels van vier afleveringen zijn reeds nu te vinden op pagina 124 van een boekje uit 1974, Balans van de sociologie van Johan Goudsblom, waar hij vier ‘probleemgebieden’ onderscheidt: de solidariteit: ‘wie horen bij wie?’, de hiërarchie of rang, ‘wie zijn superieur aan wie?’, de arbeidsverdeling: ‘wie doen wat, en voor wie?’, en het bezit: ‘van wie is wat’.

Van wie is wat? Het format van de serie ‘Stof’ is natuurlijk bedacht door Bas Haring en zijn medewerkers. Wil je voor een serie rond sociologische vragen gebruik maken van hun briljante formule, dan zul je daar voor moeten betalen. Maar dat is terecht: Haring en de zijnen hebben op eigen houtje een heel nieuw soort televisie verzonnen, net zoals in de jaren vijftig een nieuw soort kinderliteratuur werd uitgevonden door een mevrouw in Berkel-Rodenrijs.

Overigens beantwoordde Bas Haring mijn fanmail met een vriendelijk bedankje, net zoals Annie M.G. Schmidt dat deed, een halve eeuw eerder…

‘Stof voor sociologen’. In: Facta, jaargang 14, nummer 3. september 2006. p. 21.

 

Op naar 56-up. Over de beroemde Britse TV-reeks van Michael Apted (2006)

Nederlanders kijken meer dan drie uur per dag naar de televisie; waarschijnlijk zitten studenten in de sociologie daar flink boven. De ergste dief van hun tijd is de TV. Je merkt het in werkgroepjes: zelden wordt er gerefereerd aan een artikel, maar een groot deel van de studenten blijkt de avond tevoren te hebben gekeken naar Oprah of Doctor Phil. Een docent die in een college een verwijzing maakt naar Buffy the Vampire Slayer, ziet veel blijken van herkenning. Toen de laatste aflevering van Sex and the City voorbij was, schoten de tentamencijfers omhoog.

De studenten die het zo druk zeggen te hebben dat ze aan het bestuderen van de literatuur niet toe komen, zou ik graag adviseren: zet die TV bij het grof vuil! Dat levert je drie tot vijf extra uren op! Per dag!

Toch heeft de televisie juist de sociologisch geïnteresseerde kijker veel te bieden. Het mooiste sociologische programma van de laatste jaren is een Britse serie die wordt uitgezonden met tussenpozen van zeven jaar. In 1964 maakte het programma ‘World in Action’ een aflevering rond twaalf zevenjarige kinderen die afkomstige waren uit verschillende klassen. Het motto luidde: ‘Give me the child until he is seven and I will show you the man.’ De kijkers zagen interviews met deftige jongetjes en meisjes, die al precies wisten aan welk college in Oxford ze rechten zouden gaan studeren en met volkse kinderen, die zich geweldig verheugden op een carrière als huisvrouw of taxichauffeur. Enkele jaren later kwam iemand op het idee om diezelfde kinderen op 14-jarige leeftijd tot middelpunt van een vervolg-uitzending te maken onder de titel: ‘Seven plus seven’. De parmantige sjieke jochies van weleer bleken veranderd in mokkende pubers. De kijkers waren enthousiast en dus kwam er zeven jaar later, in 1977, een programma onder de naam 21-Up. En daarna volgden de afleveringen 28-, 35-, 42- en, in het jaar 2005,  49-Up. Het is telkens ontroerend om de deelnemers terug te zien. In de recentste aflevering werd het programma zelfs reflexief: de maker, filmregisseur Michael Apted, liet de 49-jarigen vertellen over hoe ze het vonden om elke zeven jaar deze invasie van hun privacy te moeten verdragen. Eén van de sjieke jongetjes uit 1964 zei als 49-jarige dat het voelde als het drinken van een bekertje gif, eens in de zeven jaar.

Het mooiste van het programma is dat het je iets laat zien dat moeilijk waarneembaar is: het verstrijken van de tijd. Je ziet de modes veranderen, je hoort zelfs hoe de taal verandert, alleen de klasseverschillen lijken onverwoestbaar. Het komt natuurlijk mede doordat de makers van meet af aan dat aspect hebben verkozen te benadrukken, maar toch is de conclusie onontkoombaar dat de klassemaatschappij nog altijd goed functioneert, zeker in Engeland.

Voor die sociologie-studenten die tegenwoordig steeds vaker zeggen dat het met de sociale ongelijkheid in ‘de moderniteit’ best wel meevalt, biedt zo’n serie stof ter overdenking. Nee, ze moeten hun televisietoestel toch nog maar even niet bij het grof vuil zetten.

‘Op naar 56-Up’. In: Facta, jaargang 14, nummer 1. maart 2006. p. 3.

Le Play en Multatuli. Over gezinsbudgetten. (2013)

Breitner zou het graag hebben geschilderd: een stoet verkleumde vrouwen en mannen op een besneeuwd grachtje in de Amsterdamse Jordaan. Het was 18 januari 2013 en hier maakten 25 sociologen, leden van de groep ‘Dynamics of Citizenship and Culture’, een educatieve stadswandeling. Voorop liep de conservator van ‘Het Multatuli Huis’, Klaartje Groot, die haar best had gedaan om een tochtje te verzinnen dat voor sociologen interessant zou zijn. We zagen dus de overblijfselen van puissante rijkdom en diepe armoede, want sociologen onderzoeken nou eenmaal sociale ongelijkheid. Maar toen gebeurde er iets verrassends. We stonden op de Bloemgracht toen mevrouw Groot begon over Frédéric Le Play, de Franse mijnbouwkundig ingenieur, die studie maakte van gezins-budgetten en die daarom wel wordt gezien als de grondlegger van de moderne empirische sociologie. We spitsten onze half bevroren oren.

Klaartje Groot vertelde dat Multatuli belangstelling had voor het sociologisch werk van LePlay en dat hij met bewondering over hem had geschreven in ‘Idee 451’, onderdeel van het boek Ideeën, tweede bundel. (Voor wie Multatuli’s Volledige Werk (Amsterdam: Van Oorschot, 1973) in de kast heeft staan: dit essay begint op pagina 74 van het derde deel.) Zodra ik thuis was, zocht ik de bewuste passage op. Hij is geschreven in1864. Multatuli stelt dat er aan het ‘zedelijk, verstandelijk en stoffelijk welzijn’ van het Nederlandse volk veel ontbreekt en dat dat voor een groot deel is toe te schrijven aan verkeerd economisch beleid. Om zijn argument over de deplorabele ‘stoffelijke’ toestand van de bevolking van Nederland te onderbouwen, maakt hij gebruik van het boek van Le Play, Les ouvriers Européens. Uit dit boek blijkt, volgens Multatuli, dat niet alleen de Nederlandse arbeidersklasse, maar ook de middenklasse beneden het niveau staat van ‘den half-nomadischen Oeral-bewoner van Oost-Rusland.’ Eerst copieert hij wat Le Play schrijft over de inkomsten en de uitgaven van een familie van Russische herders en kolenbranders. Maar dan gaat hij zelf aan de slag. Helemaal volgens de methodologie van Le Play vermeldt hij de inkomsten en de uitgaven van een Amsterdams gezin, waarvan de kostwinner werkt op een houtzaagmolen. Het gezins-inkomen bedraagt zes gulden in de week. Het gezin bestaat uit man, vrouw en drie kinderen tussen de 7 en 10 jaar. Nauwkeurig noteert Multatuli alle uitgaven: een pond erwten, olie voor licht, contributie aan het begrafenisfonds. De conclusie is dat dit gezin 22 en een halve cent per week overhoudt voor het kopen van kleding, schoeisel, meubelen en medische hulp.

Multatuli laat het niet bij kwantitatieve gegevens alleen. Hij is de betrokkenen ook gaan interviewen. Dat gaat bij voorbeeld zo: ‘Gevraagd: Gy hebt op uw begroting 40 centen ’s weeks gebracht voor sigaren, scheren, borrels en tabak. Antwoord: Ja. Maar zeer dikwyls doe ik deze uitgaaf niet. Ik gebruik zeer zelden, en dan nog weinig, jenever. Veel zou ik ook niet kunnen betalen. Maar ik beken dat ik soms voel een opwekking nodig te hebben om niet moedeloos te worden.’ (VW, deel 3, p. 123)

Uit het stuk blijkt dat Multatuli brieven wisselde met Le Play. Hij schrijft ook dat hij van plan is om meer van dit soort gezinsbudgetten te gaan publiceren. En die gaat hij voorleggen aan de koning. Maar ja… zal de koning er dan iets aan gaan doen? Daarop antwoordt Multatuli dit: ‘Dat beweer ik niet. Maar wel beweer ik, dat een Koning zulke dingen weten moet, en dat de ministers behoren weggejaagd te worden, die hem onkundig laten van de toestand des Volks’. (VW, deel 3, p. 121)

Multatuli als grondlegger van beleidsgericht empirisch sociologisch onderzoek! Later ontdekte ik dat hierover al eerder was geschreven. Wie meer wil weten over Le Play en Multatuli, wil ik graag verwijzen naar een column van de socioloog Gerard Borst: die hier vinden is: http://www.genoeg.nl/column/gerard-borst/armoede. Gerard Borst meldt dat Multatuli zijn plan om een groot gezinsbudgetten-onderzoek op te zetten nooit heeft uitgevoerd. Dat dacht ik al. Maar toch: jammer.

‘Le Play en Multatuli’. In: Sociologie Magazine. Jaargang 21, nummer 4, december 2013. p. 17.

 

 

Bofkont. Waarom het pensioen altijd net op tijd komt. (2013)

Enkele maanden geleden werd ik 65 en ontslagen door de Universiteit van Amsterdam. Dat is een contaminatie, een foute zinsconstructie. Maar ik laat hem staan, want het is ook werkelijk een lelijke constructie.

Enkele collega’s die tot mijn leeftijdscohort behoren, feliciteerden me: ik ging precies op het goede moment weg, wat had ik geboft! Over een jaar verhuizen de Amsterdamse sociologen naar een nieuw gebouw op het zogenaamde Roeterseiland en daar zal dan het regime van ‘het nieuwe werken’ gaan heersen. O, heerlijke wereld van de flexplekken. Mijn leeftijdsgenoten gaven me schouderklopjes: net op tijd afgehaakt, bofkont.

Toen Nico Wilterdink twee jaar geleden met pensioen ging, zei ik tegen hem hetzelfde: je gaat weg op het moment dat het vreselijke systeem wordt ingevoerd, waarbij semesters van vijftien weken worden vervangen door blokken van acht of vier weken; jij ontspringt die dans, slimmerik.

Een paar jaar eerder ging de inspirerende stadssocioloog Johannes van der Weiden met pensioen, uitgerekend pal voor de invoering van het Bachelor-Master systeem. Wat een mazzelaar!

Eigenlijk, zo bedacht ik met verbazing, was iedereen precies op het goede moment vertrokken. Sociologen die in de jaren negentig de eerstejaars-instroom voor hun ogen zagen verschrompelen, waren blij dat ze het zinkende schip nog net op tijd mochten verlaten. Eén hunner zei toen tegen me: ‘Vergeet je niet het licht uit te doen, Bart?’ (Op dit moment, juli 2013, verwacht de Amsterdamse sociologie-opleiding een eerstejaars instroom van 130 of meer.) Hoogleraren die in de jaren tachtig met emeritaat gingen, prezen zich gelukkig dat ze niet meer hoefden mee te werken aan de verkorting van de doctoraal-opleiding (de master) van drie jaar naar twee jaar en daarna zelfs naar één jaar. Professoren die begin jaren zeventig vertrokken, waren net weg voordat de college-agitatiecollectieven het doceren tot een zenuwslopende bezigheid maakten. En ineens kan ik me voorstellen hoe blij sommige professoren in de tweede helft van de jaren zestig zullen zijn geweest, als ze met emeritaat mochten, juist op het moment dat de eerstejaars-instroom explodeerde en een leger van langharige en slordig geklede jongens en meisjes, afkomstig van de HBS (onder wie ikzelf) de collegezaal een andere aanblik gaven.

Het pensioen komt altijd precies op tijd. De emeritus heeft veertig jaar flexibel of mopperend meegebogen met nieuwe ontwikkelingen; hij was bijna zelf een flexplek geworden, maar  nu is hij zo stram dat het lijkt of hij de rug recht als hij zegt: genoeg is genoeg, ik buig vanaf nu voor geen enkele onzin-mode.

Maar het is helemaal niet waar. Het zijn allemaal drogredeneringen waarmee de afscheidnemer zichzelf troost bij het bittere, gedwongen vertrek. Diep in zijn hart weet hij wel beter. Juist nu, uitgerekend op het moment dat hij met pensioen gaat, is de sociologie beland in de misschien wel allerspannendste fase in de ontwikkeling van dat vak. Enthousiaste jonge wetenschappers van beiderlei kunne, born at the right time, gaan nu de opengevallen plekken bezetten. En hij moet weg. De bofkont.

‘Bofkont’. In: Sociologie Magazine. Jaargang 21, nummer 3, september 2013. p. 17.