http://www.flickr.com/photos/10159247@N04/5394061829

Het ultieme risico: een door mensen gemaakt zwart gat (2014)

In de beroemde sociologische studie, De Risicosamenleving zegt de Duitse hoogleraar Ulrich Beck dat de dingen die mensen vrezen in de loop van de geschiedenis sterk veranderen. Vierhonderd jaar geleden waren mensen bang voor de pest. Nog vrij kort geleden was een grote angst van mensen in West-Europa dat er een oorlog zou uitbreken, een bloedige oorlog met vuurgevechten en veel burgerdoden. Mijn eigen vader en moeder hebben nog ervaren hoe het voelde, eind jaren dertig in Nederland, toen verstandige krantenlezers zagen hoe onontkoombaar een gruwelijke oorlog dag in dag uit op Nederland af rolde. En eind jaren veertig onwikkelde zich de angst voor alweer een volgende oorlog, uitgevochten in Europa door Rusland en Amerika met nucleaire wapens. In die tijd groeide ik op.

Ik ben 65 jaar oud en ik kan me goed herinneren hoe bang de mensen in de PSP-kringen waarin mijn ouders vertoefden waren voor die derde wereldoorlog. Een paar bommen van het kaliber Hiroshima waren voldoende om Amsterdam, Haarlem, Utrecht, Rotterdam, de hele randstad, te transformeren tot één enorme nucleaire vuurzee. Tijdens de Cuba-crisis, toen er werkelijk een atoomoorlog dreigde zei mijn vader: dit is het dan, over een paar dagen bestaan me allemaal niet meer. We stonden aan de Leidsevaart bij melkfabriek De Sierkan in Haarlem, waar je heerlijk roomijs kon kopen. ‘Pappa, je maakt toch een grapje?’ ‘Nee hoor’, zei mijn vader op die dinsdag, 23 oktober 1962, ‘aanstaande zondag zijn we allemaal dood.’ Ik was veertien jaar oud en zó bang ben ik nooit meer geweest.

Lange tijd dacht ik dat dit het ergste risico was, de ijselijkste angst. De stijging van de zeespiegel? Een gat in de ozonlaag? Daar lachte ik om. Ik had voor heter vuren gestaan! Maar nu ben ik er achter gekomen dat er toch nog een angst is die erger is, een risico dat die atoombom makkelijk overtreft.

Er zijn mensen die serieus geloven dat er een risico bestaat, een heel klein risico, maar niettemin een reëel risico, dat de aarde binnenkort verdwijnt in een zwart gat dat de mensheid zelf heeft geproduceerd. De aanhangers van dit nieuwe millenarisme geloven dat de deeltjesversneller van het CERN in Zwitserland, dat indrukwekkende bouwwerk dat ons inzicht moet verschaffen in de fundamentele aard van de werkelijkheid, een proces in gang zou kunnen zetten dat ervoor zorgt dat de aarde met alles er op en er aan in één ondeelbaar kort momentje, floeps, zal verdwijnen. De aardbewoners krijgen niet eens de tijd om ervan te schrikken. Serieuze natuurkundigen denken dat dit onzin is, maar wat mij als socioloog interesseert is wat er omgaat in de mensengroepen die ervan overtuigd zijn dat dit echt zou kunnen gebeuren.

Ik had het hier laatst over met een dame, die ik vooral aardig vind vanwege haar onverwoestbaar optimistische levenshouding. Zij zei: ‘Dat zou ik fantastisch vinden, in één klap alle problemen opgelost, nooit meer honger in de Sahel, geen leed van kinderen in vluchtelingenkampen rond Syrië, nooit meer oorlog, nooit meer uitroeiïng van mensen door mensen, laten ze bij dat CERN een beetje voortmaken.’ Ze bracht het niet als een provocatie; ze meende het. Ik vond dat vreemd, want bij dit apocalyptische vooruitzicht draait mijn maag zich om in mijn lijf.

En toen schoot mij een bijzonder boekje te binnen dat ik onlangs heb gelezen. Het heet Death and the Afterlife en het is geschreven door de Amerikaanse filosoof Samuel Scheffler. Hij vraagt zich af hoe de menselijke samenleving er uit zou zien als je zou weten dat er een catastrofe op ons afkomt, die ervoor zorgt dat alle mensen over dertig dagen dood zijn.

Heel nauwgezet onderzoekt deze Scheffler ons rotsvaste geloof in wat hij noemt een ‘leven na de dood’, waarmee hij bedoelt dat we weten dat er ook na ons aardse bestaan nog mensen zullen rondlopen. Hoe beïnvloedt deze wetenschap ons leven? Scheffler komt tot de conclusie dat onze hele cultuur doordrenkt is van het besef dat de menselijke soort er nog zal zijn, als wij zelf er allang niet meer zullen zijn. De epicuristen en de stoïcijnen, die beweren dat het voor mij volstrekt onbetekenend is of er na mijn persoonlijk verscheiden nog mensen bestaan, hebben volgens deze filosoof niet scherp genoeg nagedacht. Iedereen denkt, voelt en handelt, dag in dag uit, vanuit een basishouding die volledig geïmpregneerd is door deze simpele wetenschap: als ik dood ben, zullen er nog steeds mensen bestaan.

Dit filosofische boek bezit sociologische relevantie. Want het toont iets aan waar je zelden bij stil staat: wij zijn niet alleen opgenomen in wereldomspannende netwerken met onze tijdgenoten, we zijn niet alleen opgenomen in netwerken met diegenen die eerder leefden dan wij, maar we zijn ook opgenomen in netwerken met degenen die nog ter wereld moeten komen, mensen die we niet kunnen haten of beminnen, omdat we ze nooit zullen leren kennen. Dat is een sociologisch inzicht van formaat.

Het is dus voor ons huidige leven onmogelijk om te geloven dat er in dat CERN een zwart gat zou kunnen ontstaan. Dat is een verwachting waarmee stomweg niet te leven valt, behalve kennelijk door die vrolijke dame. Laten we het dus maar uit ons hoofd zetten en lekker bang worden voor een aanval van Al Qaida op onze computernetwerken, dat is een stuk overzichtelijker. Al zou ik het wel fijn vinden als de aan deze tafel aanwezige geleerden nog even zouden willen bevestigen dat ik voor een zwart gat dat door een deeltjesversneller wordt teweeggebracht echt niet bang hoef te zijn.

‘Het ultieme risico: een door mensen gemaakt zwart gat.’ Column uitgesproken in het programma Swammerdam op het radiostation AmsterdamFM, 2014.

PS: De twee natuurkundigen in het radioprogramma probeerden me gerust te stellen door te zeggen dat de kans echt heel, heel, heel erg klein was. De kans was zo ontzettend klein dat het belachelijk was om hier bang voor te zijn; fietsen door Amsterdam was echt veel  gevaarlijker. Dat antwoord stelde me niet gerust.