Continuiteiten in de collegezaal: 1967, 1994 (en 2013)
Zevenentwintig jaar geleden zat ik in deze zelfde collegezaal, D108 van de Oude Manhuis Poort, en luisterde ik naar professor Den Hollander. Nu zit ik hier weer, een beetje anders dan toen, want vorige week sprak ik deze 250 studenten nog toe vanaf de plek waar toen de later verguisde hoogleraar stond en volgende week zal ik dat weer doen. Maar nu staat op die plaats collega Nijhoff en die vertelt een interessant verhaal dat erg herinnert aan Den Hollander. Ik zit hier tussen de tweedejaars-studenten en ik maak razendsnelle aantekeningen, net als 27 jaar geleden, toen ik zelf eerstejaars was. De zaal zag er in het najaar van 1967 precies zo uit als nu, de geluidsinstallatie klonk even blikkerig, het rook er net zo naar natte jassen en ik had exact dezelfde smaak in mijn mond van koffie en speculaas: zoals dat smaakt als je ’s ochtends niet hebt ontbeten. Ik voelde me ook precies als 27 jaar geleden: nog een beetje slaperig, geïnteresseerd in het college, nieuwsgierig naar de mooie meisjes om me heen.
De studenten zien er eigenlijk ook zo uit als in 1967. Veel spijkerbroeken en een soms wat bestudeerde nonchalance in kleding. De meisjes nu maken zich soms wel wat mooier op dan toen. Maar net als 17 jaar geleden worden de Volkskranten doorgegeven, er wordt gegiecheld, er wordt geflirt, ze weten precies wanneer je je mond moet houden omdat de docent begint te spreken, wanneer je een vraag kunt stellen en wanneer niet, ze weten dat je niet hardop mag praten en dat je niet midden in het college naar de WC kan gaan, al is de nood ook nog zo hoog. Ze weten zo veel over hoe je je in zo’n collegezaal dient te gedragen dat ze practisch niet te onderscheiden zijn van de studenten temidden van wie ik 27 jaar geleden mijn colleges volgde.
Wanneer ik er niet over nadenk, me gewoon wat laat wegdrijven, dan vergeet ik dat het niet dezelfde studenten zijn als in 1967, dan heb ik de neiging om te zoeken waar Christien zit en waar Flip. En dan ineens dringt een verrassende waarheid tot me door: toen ik hier zat in 1967 was niemand van deze studenten nog geboren! Ze waren nog niet eens geconcipieerd, wat zeg ik, in de meeste gevallen kenden hun ouders elkaar nog niet! En een jaar of vijf later, toen ik in deze zelfde zaal, als kandidaatsassistent-werkgroependocent de colleges van Bram de Swaan bijwoonde (en eigenlijk intellectueel en psychologisch precies degene was die ik nu nog steeds ben) lagen deze studenten als pasgeborenen te huilen in de wieg.
Goudsblom onderscheidt civilisatie op het niveau van de enkeling, het proces van socialisatie (zoals dat gewoonlijk wordt genoemd) dat wij allen doorlopen vanaf onze geboorte tot onze volwassenheid en daarnaast civilisatie op het niveau van de collectiviteit: de veranderingen over een periode van enkele honderden jaren in de gedragsstandaarden die iedereen in het civilisatieproces, type 1, worden bijgebracht. Als je hier in deze zaal zit, krijg je de indruk dat die civilisatie van het eerste type perfect gelukt is en dat er van een ontwikkeling in civilisatieprocessen van het tweede type niet veel te merken is. Dat had ik niet verwacht in 1967! Juist toen heerste de gedachte dat alles anders zou worden. Dat een collegezaal er 27 jaar later (let wel: ik telde toen 19 levensjaren; 27 jaar later leek me een onoverzienbare afstand in de tijd) grosso modo precies zo zou uitzien: dat was nou net het enige toekomstscenario waar ik niet in kon geloven.
Je hoort vaak over de moderniteit en de postmoderniteit, over nieuwe vormen van anomie, het verval van normen en waarden, het onvermogen in de moderne samenleving om oude culturele codes over te brengen op de jongere generatie. Ik zou zeggen: laat iedereen die dat vindt maar eens teruggaan naar de collegezaal waar hij 30 jaar geleden college liep. Dan sta je versteld van de stabiliteit. Hoor ik daar iemand mopperen dat de moderne studenten zorgen voor ordeproblemen zoals die voorheen alleen maar op de middelbare school voorkwamen? Nou, als dat zo is dan valt er tenminste nog een milimetertje verandering te constateren. Maar ik moet bekennen dat ik ook daarvan niets merk in deze uiterst gezeggelijke zaal.
Als ik daar zo zit, ben ik sterk geneigd te denken dat die zaal er over 27 jaar – ik ben dan 73 jaar! – wel net zo uit zal zien. Maybe, maybe not. Maar wanneer je op die manier – door de “gewone ervaring”, zoals Den Hollander het noemde, getekend – om je heen kijkt, dan is toch eigenlijk het model van Parsons veel plausibeler dan het model van Elias. Parsons leefde, in tegenstelling tot Elias, in grote sociale stabiliteit. Wat ik hierboven beschreef, heeft ook hij aan den lijve ondervonden. Zijn theorie is dan ook op te vatten als een intellectuele verwerking van die ervaring. Toen ik ging studeren leek de wereld in een enorme beweging te zijn geraakt en daarom ook vonden ik en mijn medestudenten dynamische theorieën als van Marx, Mills, de Frankfurters en Elias veel interessanter dan het structureel functionalisme. Mar inmiddels ben ik 46 geworden en mijn ervaringen van de afgelopen 27 jaar corresponderen veel beter met wat ik las bij Parsons over mechanismen die zorgen voor de in bepaalde opzichten werkelijk verbijsterende sociale stabiliteit. Ik heb tot nu toe godlof niet de sociale werelden beleefd waar Elias in heeft geleefd. Dit is de zaal waar Den Hollander werd weggehoond, waar De Swaan het spreken werd belet, waar het Kommunistisch Agitatiecollectief van de KEN-ml haar werk deed! Hier waren aksievergaderingen onder leiding van Ton Regtien, hier riep Niek Bolte dat we het niet langer pikten. En ziedaar: een collegezaal vol studenten die de codes van 1967 nauwkeurig naleven.
Wat is het toch leuk om oud te worden en zulke continuïteiten te kunnen waarnemen en ze te kunnen gebruiken als intellectuele aangrijpingspunten. Wat jammer dat ik het hierover niet kan hebben met Toine de Keijser.
En toch is het ook heel anders. Ik zat in een zaal vol jongens met hier en daar een meisje. Dit is een zaal vol meisjes met hier en daar een jongen. Bij het college horen tien werkgroepen. Acht daarvan worden verzorgd door vrouwen. Als Piet Nijhoff met pensioen gaat, of ik, dan worden we ofwel niet opgevolgd ofwel opgevolgd door een vrouw. Praktisch alle studenten die hier zitten werken naast hun studie. In mijn tijd was dat niet zo. De gemiddelde leeftijd ligt hier rond de 20, in mijn tijd rond de 24. Deze studenten maken zich grote zorgen over hun beroepskansen, in mijn tijd speelde dat nauwelijks een rol.
Zou je niet 27 maar 100 jaar teruggaan dan zou je alleen maar jongens zien. Toen bestond deze zaal nog niet. Toen was er vast geen kiosk met koffie en speculaas. En de studenten in Duitsland duelleerden nog, terwijl ze in Frankrijk met elkaar op de vuist gingen over de Dreyfus-zaak. En de privaat-docenten moesten de studenten naar de mond praten, omdat ze afhankelijk van hen waren voor hun inkomen. En de studenten kwamen in overgrote meerderheid uit de hogere sociale milieu’s. Het lijkt dus wel of er niets verandert, maar ondertussen verandert er een heleboel. En er is wel degelijk sprake van civilisatie, type 2.
Dat moge zo zijn, zo doet het zich niet aan mij voor. Wat ik waarneem is een verbazingwekkende continuïteit. Ik moet eerlijk zeggen dat ik het prettig vind.
Multoblaadje, ongepubliceerd, 18 september 1994
Naschrift op 9 december 2013: Vorige week, op 2 december, gaf ik een college over de civilisatietheorie van Norbert Elias in de Oude Manhuis Poort voor de tweedejaars-studenten van Algemene Sociale Wetenschappen. Alles verandert, zei ik, de sociale werkelijkheid is voortdurend in beweging. Maar ik keek die zaal eens in en ik dacht: veel van de observaties in dat multoblaadje van september 1994 zijn nog altijd waar. In de pauze kreeg ik van de docente die me had uitgenodigd, Barbara da Roit, een stukje speculaas en een kopje koffie, nou ja, cappuccino… dat kon nog niet in 1967 of in 1994.