Berichten

Het lijkt nét kunst. Over sociologie als wetenschap en kunstvorm. (2010)

Amsterdam is in Nederland een belangrijk centrum van wetenschap en kunst. Wetenschap wordt bij voorbeeld beoefend aan de Universiteit van Amsterdam. Voor de kunsten moet je zijn in al die ateliers, galeries, geluidsstudio’s en andere broedplaatsen die deze stad rijk is. Laat je niet misleiden door het tragische feit dat het Rijksmuseum en het Stedelijk ten prooi gevallen zijn aan verloedering. Kunst floreert niet in musea, maar op heel andere plekken: kraakpanden, multimediale ex-fabriekshallen, morsige oefenruimtes, de experimentele achterkamertjes van het grotestadsleven.

Wat is kunst? Ieder antwoord op die vraag is problematisch. Als het werk van de ene kunstenaar er nog net in te passen valt (het fietswiel van Marcel Duchamps), dreigt het werk van een andere kunstenaar er buiten te raken (blauw monochroom van Yves Klein). Wat is kunst? Een oorlogsfoto van Robert Capa? Een essay van Rudy Kousbroek? Een happening van Marina Abramovic? Het Centre Pompidou in Parijs?

Dit is een poging tot omschrijving: kunst is dat wat mensen door elkaar schudt, verrast, verbaast, shockeert. Kunstenaars proberen de kijkers, lezers, luisteraars eventjes los te wrikken uit hun alledaagse denkroutines. Alle voorbeelden in de vorige alinea hebben dit gemeen: het fietswiel, het blauwe schilderij, de oorlogsfoto, het stuk van Kousbroek, de happening, het als een olieraffinaderij ogende museum. Ze proberen het publiek even los te rukken uit de wereld van de cliché’s, de stereotype voorstellingen, de gewoontewijsheden van alledag. Het is ook om die reden dat kunst mensen soms kwaad maakt. Kunst brengt je in de war en dat is niet altijd prettig.

Stel dat we het er over eens zijn dat kunst provoceert, verwart, shockeert, dan vallen Matisse en Malevich in de termen, maar Rien Poortvliet en Bob Ross niet. Er zijn ongetwijfeld postmodernisten die het daar niet mee eens zijn en die het werk van Anton Pieck en van Norman Rockwell beschouwen als belangrijke moderne kunst. Dat is een lastige discussie, maar toch valt daar nog wel uit te komen. Er is een ander en veel ingewikkelder probleem en dat is dat je met deze omschrijving misschien wel wat al te veel bijvangst in je netten laat zwemmen. Want kunstenaars zijn niet de enigen die mensen in verwarring proberen te brengen.

Neem nu eens de zogenaamde breaching experiments van Harold Garfinkel. Deze ethnomethodologische socioloog schreef zelf dat die zogenaamde experimenten bedoeld zijn als hulpjes om de luie verbeeldingskracht van mensen een handje te helpen. Hij gaf zijn studenten opdrachten die er uitzien als practical jokes: speel boter kaas en eieren, maar zet de kruisjes en de rondjes op de verkeerde plekken en kijk wat er dan gebeurt; voer met iemand een persoonlijk gesprek en haal dan een bandrecordertje te voorschijn en zeg dat je dit allemaal hebt opgenomen, reageer op alles wat iemand zegt met het vriendelijke verzoek om precies uit te leggen wat hij nu eigenlijk bedoelt met de gebruikte woorden. Het lijken kleine pesterijtjes (en dat zijn het ook), maar ze helpen ons om te begrijpen op hoeveel onuitgesproken vooronderstellingen de alledaagse omgang is gebaseerd.

Of neem het beroemde idee van Goffman dat wij allemaal rollen spelen voor elkaar en dat werkelijke oprechtheid niets anders is dan het vermogen om een indruk van oprechtheid met grote overtuigingskracht voor te wenden. Samen met onze mede-acteurs bereiden we de ene na de andere show voor en eigenlijk zijn we een groot deel van de dag bezig met het ontwikkelen van subtiele strategieën om onze medemensen er zo slim mogelijk in te laten lopen. Wie na enige weerstand te hebben overwonnen diep in de wereld van Goffman doordringt, herkent ineens overal om zich heen de manifestaties van het kille, manipulatieve sociale universum dat hij beschrijft.

Of neem Bourdieu’s theorie van het cultureel kapitaal. Twee jonge mensen zitten in het café. Ze vinden elkaar leuk, al kennen ze elkaar nog maar net. De ene vraagt: van wat voor muziek houd jij? De andere zegt: ik houd van de sonates van Scarlatti, maar ik draai ook best wel vaak de eerste drie albums van Tori Amos, en eigenlijk luister ik ’s nachts tussen twaalf en twee vooral naar Thelonius Monk. De ander zegt: hoe bestaat het, ik vind Monk ook geweldig, en ik vind het pianospel van Alicia Keys eigenlijk een beetje beter dan dat van die rare Tori Amos, maar van Scarlatti krijg ik na een half uurtje genoeg, althans wanneer Christian Zacharias hem speelt op een mooie concertvleugel, want van zo’n clavecimbel krijg ik al na vijf minuten koppijn. Dan kijken die twee elkaar stralend aan en daar horen we een bekende geluid: het klíkt. Maar nu zegt Bourdieu: het enige wat deze twee jongelui hebben gedaan is vaststellen dat ze allebei uit oud-Zuid komen, dat ze allebei pianoles hebben gehad, dat hun ouders bovenmodaal verdienen, dat hun broers en zussen allemaal het VWO hebben afgemaakt, kortom, dat er tussen hen een hoge mate van klasse-homogamie bestaat. Die klik, die ze voelden, dat was niet zozeer een romantische, maar meer een klasse-klik. Ze hebben elkaar minzaam een seal of approval gegeven. Ze dachten allebei, zonder zich dat bewust te zijn: met jou durf ik bij mijn moeder wel voor de dag te komen. En mochten ze ooit trouwen en kinderen krijgen, dan was dit het moment dat ervoor zorgde dat ook nu weer een hoge mate van klasse-endogamie verzekerd is.Wie deze theorie voor het eerst hoort reageert vaak heel geërgerd. Moet die Bourdieu nou echt alles kapot maken: liefde, romantiek, sexueel magnetisme, gemeenschappelijke muzikale hartstocht? Is er dan niets meer heilig? Maar ondertussen begin je toch wel een beetje te twijfelen aan dingen die je tot dan toe zeker meende te weten.

Garfinkel, Goffman, Bourdieu: drie voorbeelden van sociologen die hun lezers welbewust in de war brengen en die daarmee beogen inzicht te bieden, niet alleen intellectueel inzicht, maar ook emotioneel inzicht. Ze willen dat je niet alleen begrijpt, maar ook voelt dat de dingen soms anders zijn dan je tot dan toe dacht. En zoals Bourdieu ook wel eens heeft geschreven: dat voelt soms pijnlijk aan.

Maar waar doet dat ons ook alweer aan denken? Aan wat kunstenaars doen! In verschillende opzichten deelt sociologie eigenschappen met de kunsten.

Ik heb deze stelling laatst uitgeprobeerd op een groepje studenten van de Leidse Veerstichting. Na afloop werd ik overrompeld door de enorme belangstelling voor en instemming met wat ik voorzichtig betoogde. Ik had blijkbaar een gevoelige snaar geraakt.De tijd is er kennelijk weer rijp voor. Weer! Want deze gedachte is al eerder genoteerd, bij voorbeeld door de Amerikaanse socioloog Robert Nisbet in zijn boekje Sociology as an Art Form uit 1973.

Toen Nisbet zijn stelling verdedigde ging het goed met de sociologie: de instroom van sociologiestudenten was overweldigend, de arbeidsmarkt voor sociologen leek – zeker in Nederland in die dagen – onverzadigbaar. Dat is daarna veranderd en in de magere jaren tachtig en negentig durfde niemand meer te zeggen dat sociologie ook wel iets gemeen heeft met de kunsten. Het vak had het al moeilijk genoeg. Sociologie was toch al het doelwit geworden van gemakkelijk scorende columnisten. Gooi geen olie op het vuur. Maar inmiddels is het tij opnieuw gekeerd. De studenten stromen weer binnen, de arbeidsmarkt voor sociologen is weer uitstekend, de columnisten zetten weer trots onder hun columns dat ze socioloog van origine zijn. Misschien kunnen we het ons nu weer permitteren om minder besmuikt te doen over de wat softere kanten van het vak. Sociologie is in de allereerste plaats een wetenschap en in de handen van sommigen zelfs een hele harde wetenschap. Maar sociologie bevat onmiskenbaar ook elementen die wijzen op een zekere verwantschap met de kunsten.

Ik weet niet of een docent zoiets zou opschrijven in het sociologen-blad van Groningen, Tilburg, Nijmegen of Utrecht. Misschien zou het kunnen in Rotterdam. In Amsterdam kun je het hier met een zekere onbevangenheid over hebben. Amsterdam bezit niet alleen de oudste en de grootste sociologie-opleiding. We hebben ook de meest heterogene opleiding: veel stromingen en varianten floreren hier zij aan zij. Zo zitten er stukjes in ons programma die raakvlakken vertonen met de schone kunsten. En dat heeft ook te maken met het culturele klimaat van de stad Amsterdam. De beoefening van de kunsten in deze stad is voelbaar binnen de poreuze muren van de universiteit.

Ik ben mij daarvan bewust als ik college geef. Ik probeer als een betrouwbaar docent belangrijke theorieën in de sociologie helder en nauwkeurig over te brengen.  Maar ik wil soms ook, bij voorbeeld als ik les geef over Garfinkel, Goffman of Bourdieu, iets door elkaar schudden in de hoofden van de studenten die in de zaal zitten. Soms wil ik alledaagse vanzelfsprekendheden een beetje raadselachtig maken, verwarring stichten die tot inzicht leidt. En dan denk ik wel eens: hé, wat sta ik hier nou toch te doen…. het lijkt nét kunst!

‘Het lijkt nét kunst’. In: Sociologisch Mokum. Jaargang 13 (2009-2010), Nummer 6, juni 2010. pp. 46-47. Herdrukt in: Bart van Heerikhuizen, Multoblaadjes. Diemen: AMB, 2013. pp. 51-55.