Berichten

Wat sociologen van Heddy Honigmann kunnen leren. Over methoden en technieken van onderzoek. (2011)

Wat kunnen sociologen leren van Heddy Honigmann? De documentaires die deze beroemde filmmaakster op haar naam heeft staan, zijn dikwijls sociologisch erg interessant. Zo laat de film ‘Crazy’ (1999) Nederlandse VN-militairen aan het woord die werden uitgezonden naar Cambodja, Libanon en Bosnië en zo helpt de film ‘Goede man, lieve zoon’ (2001) om enig gevoel te krijgen voor wat het betekent voor de achterblijvende bewoners, als in een dorpje in Bosnië tachtig procent van de mannelijke bevolking wordt uitgemoord. Wij, sociologen, doen vaak onderzoek naar brede sociaal-economische en politiek-militaire processen; deze films bieden daarop de onmisbare aanvulling. Hier zie je de doorwerking van zulke ontwikkelingen in het alledaagse leven van mensen met wie je je gemakkelijk kunt vereenzelvigen.

Maar er is iets anders dat we kunnen leren van deze regisseur en dat heeft te maken met haar interview-strategie. Een overeenkomst tussen aan de ene kant sociologen en psychologen en aan de andere kant journalisten en makers van documentaire films is dat ze allemaal praten met mensen. Het gesprek waarin ze proberen om die mensen waardevolle informatie te laten geven heet zowel in de journalistiek als in de sociologie: het interview.

Heddy Honigmann is een filmmaakster die in veel van haar films kwesties aan de orde stelt die pijnlijk zijn. De militairen in de film ‘Crazy’ willen liever niet praten over wat ze hebben beleefd. De vrouwen uit het dorpje Ahatovici, wier mannen zijn afgevoerd, zitten er niet op te wachten om door een Nederlandse filmmaakster te worden uitgehoord. En als deze mensen dan toch hebben ingestemd met het verzoek en ze zitten op een stoeltje tegenover de filmploeg, dan zullen ze hun pijnlijke herinneringen liever niet tot in de akeligste details oprakelen, terwijl de kamera draait. Maar Honigmann wil dat de mensen vertellen hoe het was, hoe het écht was, ze wil dat die mensen nog één keer hun verhaal vertellen, ook als ze daarvoor oude wonden moeten openrijten.

Hoe brengt ze haar geïnterviewden (de term respondenten hoort thuis in de sociale wetenschap en niet in de wereld van de documentaire films) ertoe om episodes die ze waarschijnlijk liever voor zichzelf hadden gehouden, toch uitvoerig te vertellen en wel in de intimiderende aanwezigheid van een complete filmcrew?

Haar oplossing is in elke film verschillend, maar het principe blijft gelijk. In de film ‘Goede man, lieve zoon’ maakt ze gebruik van simpele alledaagse voorwerpen. Een foto, een horloge, een stukje stukaddoors-gereedschap, een T-shirt. Het betasten van dat ding, de geur, de aanblik, dat is genoeg om zo-iemand over een onzichtbare lijn te trekken en iets te ontlokken waardoor je als kijker en luisteraar met schrik en soms ook met een zekere schaamte een glimp opvangt van hoe het echt moet zijn geweest, hoe het werkelijk aanvoelde, toen. En hoe het nu voelt, nog altijd.

In een twaalfdelige televisieserie met de titel ‘Liefde gaat door de maag’(2004/2005) laat ze mensen een gerecht bereiden dat verbonden is met hun herinneringen aan een dierbare persoon uit hun verleden. Het kneden van het deeg voor de flensjes, de geur, de smaak, het geluid van het sissende bakvet, het beeld van het gerecht in de pan, dat is vaak genoeg om iemand terug te werpen in de tijd.

In de film ‘Crazy’ is het middel: muziek. Ze vraagt aan die VN-militairen welke cassettebandjes ze destijds afspeelden. Dan klinkt die muziek. En dat is de ‘trigger’. Door die muziek herinneren mensen zich ineens weer die kleine dingen waaraan ze nooit meer hebben gedacht sinds de dag dat ze plaatsvonden. Door die klanken uit de luidsprekerboxen vergeten ze even de min of meer officiële reconstructie die ze achteraf standaard vertellen en kijken ze recht in de helse herinneringen waarvan ze op dat zelfde moment beseffen dat alle pogingen om die te verdringen vruchteloos zijn geweest.

In de film ‘O amor natural’, ‘de liefde natuurlijk’, (1996) gebruikt Honigmann ook zo’n elicitatiemethode, maar deze keer met een vrolijker doel. Ze probeert oude mensen te laten praten over hun herinneringen aan belangrijke momenten in hun erotisch verleden. Nu zijn de bejaarden die ze in Rio de Janeiro ondervraagt zo te zien wat minder preuts dan Nederlanders, maar ook in Brazilië is niet elke oude dame bereid om met een filmploeg in haar huiskamer te gaan vertellen over de orale sex waar ze vijftig jaar geleden zo verzot op was. Deze keer gebruikt Honigmann een vergezocht lijkend, maar zeer effectief instrument: poëzie! Ze krijgt haar hoofdpersonen aan de praat door ze te vragen om erotische gedichten voor te lezen, die de Braziliaanse dichter Carlos Drummond de Andrade aan het einde van zijn leven schreef. Hebben ze het vers eenmaal voor de kamera gedeclameerd, dan kletsen ze nog wat na en ineens beginnen ze dan met pretoogjes en blosjes op de wangen te vertellen over die ene keer, toen, op die keukentafel…

Na de liefde de dood. In de film ‘Forever’ (2006), die draait om de beroemde Père Lachaise begraafplaats in Parijs, ontlokt Honigmann aan mensen openhartige uitspraken over hun geliefde dichter of schilder of componist, door ze te interviewen naast het graf van degene die zo veel voor ze betekent. De Iraanse taxichaffeur en zanger-van-traditionele-Perzische-muziek die ze aantreft bij het graf van de dichter Sadegh Hedayat zou vast niet zo ontroerend hebben verteld over die schrijver als hij niet zat op een bankje naast het graf van zijn held.

Zou Heddy Honigmann zelf beseffen hoe haar eigen interview-methode werkt? Nou en of! In de film ‘Forever’ legt ze haar werkwijze uit. Maar dat doet ze niet zelf. Ze laat het doen door een ander.

In die film wordt een hoofdrol gespeeld door het graf van de Franse schrijver Marcel Proust. Je ziet een dame met een rugzakje die dat graf schoonmaakt en die er een foto van de schrijver op heeft gezet. Je ziet een gezelschap Franse voorbijgangers, die Proust wel bewonderen, maar die hem niet lezen – veel te langdradig, vinden ze. Je ziet een Koreaan, voor wie Proust zo belangrijk is dat hij helemaal naar Parijs is gekomen om zijn graf te bezoeken. Maar het interessantst is de striptekenaar Stéphane Heuet, die een reeks stripboeken heeft gemaakt over het hoofdwerk van Proust, Op zoek naar de verloren tijd. Stéphane Heuet heeft het over de beroemdste passage in die roman, de scène met het koekje. In het boek wordt beschreven hoe een in de thee gedoopt koekje, een zogenaamde ‘madeleine’, plotseling een lawine aan herinneringen losmaakt  bij de hoofdpersoon. Heuet zegt daarover het volgende. Je hebt aan de ene kant vrijwillige herinneringen. Iets herinnert je ergens aan. Je denkt: hoe zat dat ook alweer? Je gaat het na, roept het uit je geheugen te voorschijn en ja hoor, daar staat het je alweer helder voor de geest. Dat is de vrijwillige, de gewenste, de te voorschijn geroepen herinnering. Maar daarnaast heb je de onvrijwillige herinnering. Je legt je koekje in een theelepeltje, je doopt het onder in de thee, je brengt het doordrenkte madeleine-koekje naar je mond en plotseling ben je weer wie je was toen je tien was. Je roept niets op, je denkt helemaal niet aan vroeger, nee, door die smaak en die geur gebeurt er iets heel wonderlijks: je bent weer tien, je zit weer in de kamer van je tante die je een kopje thee met een koekje aanbiedt. Dat is de onvrijwillige herinnering. En die is ontdekt door Proust.

Je zou kunnen zeggen dat Honigmann het principe van de onvrijwillige herinnering heeft ingezet als een strategie in haar interviews, wanneer ze mensen ondervraagt terwijl ze een gerecht uit hun jeugd staan klaar te maken of terwijl ze luisteren naar de muziek die ze opzetten toen ze met een truck door bomber’s alley reden en niet zeker wisten of ze de tocht zouden overleven. Dat is wat we kunnen leren van Proust, van Heuet en van Honigmann: je kunt mensen hun verleden laten herbeleven terwijl je er bij staat, maar dan moet je wel weten wat hun madeleine is…

Nog een voetnoot tot slot… Voor striptekenaar Heuet is de madeleine-ervaring die Proust beschreef een wetenschappelijke ontdekking, een nieuw en vóór Proust nog nooit beschreven psychologisch fenomeen met metafysische implicaties. Want in die madeleine-ervaring kan iedereen aan den lijve ondervinden dat wat vijftig jaar geleden gebeurd is en wat nu gebeurt eigenlijk tegelijkertijd plaats vindt, dat tijd een illusie is, een handig ordeningsprincipe, maar geen realiteit. Proust heeft iets ontdekt dat ons in staat stelt om onze angst voor onze eigen dood te overwinnen. Als die ontdekking van Proust juist is, zegt Heuet in deze film, en Heddy Honigmann zegt het hem na, dan hebben we het eeuwige leven, dan bestaan we forever.

‘Wat sociologen kunnen leren van Heddy Honigmann.’ In: Sociologisch Mokum, Jaargang 15 (2011-2012), nummer 2, december 2011. pp. 37-38. Herdrukt in: Bart van Heerikhuizen, Multoblaadjes. Diemen: AMB, 2013. pp. 99-103.

O amor natural, een film van Heddy Honigmann. Over liefde, seks en melancholie. (2011)

In de jaren zestig hoorde je vaak de stelling verkondigen dat in ons type samenleving twee onderwerpen taboe zijn: je praat niet over seks en je praat niet over de dood. De bewering dat seks een taboe onderwerp zou zijn is door veel sociologen onderbouwd. Van Norbert Elias wiens studie over het civilisatieproces laat zien dat alles wat met sexualiteit te maken heeft in Westerse samenlevingen steeds meer verbonden raakt met schaamte en pijnlijkheid tot de socioloog Anthony Giddens die het in zijn boek Modernity and Self-identity heeft over wat hij noemt de Sequestration of Experience, het over de muur van de kloostertuin werpen van al die dingen die niet goed passen in het huidige discours. Je vindt het bij Goffman als hij zegt dat gedrag dat niet goed past in wat hij noemt de front stage wordt verbannen naar de back stage, achter de coulissen van het openbare leven verdwijnt. Seks wordt verbannen uit de openbaarheid; alles wat met sex te maken heeft ervaren we als lastig, pijnlijk, beschamend.

Maar is seks intussen nou nog wel zo’n groot taboe? Je wordt doodgegooid met seks: radio en televisie tonen weinig anders, de reclameborden op straat confronteren je aan één stuk door met sterk gesexualiseerde beelden. En niet alleen worden we overstroomd met sexuele voorstellingen en teksten, er wordt ook buitengewoon openhartig over seks gepraat in talkshows, in TV-serie als Sex and the city en ook in het café om de hoek. Dus: is seks eigenlijk nog wel een taboe-onderwerp, vandaag de dag? Het lijkt van niet. De tijden zijn veranderd.

En toch gaat de film die we vanavond gaan zien over een taboe. Althans, ik denk dat dit onderwerp nog steeds tot op zekere hoogte in Nederland een taboe onderwerp is. Het taboe ontstaat daar waar seks stuit op een ander element: leeftijd. Vanavond gaat het niet over seks en de zeer jonge leeftijd, het onderwerp kindersexualiteit en het vertoog van de pedofielen daarover. Ook dat is een zeer beladen thema, zeg maar gerust een open zenuw in onze samenleving, maar daarover gaat het nu niet. Het gaat vanavond over seks en oude mensen, mensen die bejaard, hoogbejaard zijn. Veel mensen, veel jonge mensen, vinden dat oude mensen, mensen van boven de zestig, eigenlijk niet meer zouden moeten denken aan, praten over, laat staan doen aan seks. Hebben die zestig plussers het er toch over, dan roepen de jongelui geshockeerd: too much information en ze stoppen hysterisch lachend hun vingers in hun oren en zingen een liedje zonder toonhoogte: la-la-la-lala. Als je tot die categorie jongeren behoort, dan is de film van Heddy Honigmann waarover ik het wil hebben geen pretje, want je ziet anderhalf uur lang oude mensen die enthousiast en ongegeneerd praten over seks. Dat alleen al maakt dit een beetje een taboedoorbrekende film.

Eén van de grote problemen van de interviewer, of het nou een sociale wetenschapper of een krantenjournalist of de maakster van een documentaire film is, luidt: hoe die mensen aan het praten te krijgen. En zeker als het gaat over pijnlijke onderwerpen. Filmmaakster Heddy Honigmann grossiert in pijnlijke onderwerpen. Ze maakte een film over de dood, Forever, een film over seks, O amor natural, maar ook over andere pijnlijke onderwerpen. Zo maakte ze een film over Nederlandse oorlogsveteranen die ze liet praten over hele ellendige dingen die ze hadden beleefd. Zo maakte ze een film waarin ze haar eigen moeder liet vertellen over gruwelen uit de tweede wereldoorlog. Hoe pakt ze dat aan, hoe brengt ze die mensen ertoe om, terwijl de kamera draait, hun hart uit te storten. Daarvoor heeft ze in veel van haar films steeds weer andere oplossingen die toch eigenlijk steeds op hetzelfde neerkomen. Die oorlogsveteranen bij voorbeeld vraagt ze: was er bepaalde muziek waarnaar je veel luisterde toen je daar was. En dan zegt zo’n militair, ja, we luisterden de hele dag naar Guns and Roses en dan zegt zij: wil je die muziek even aanzetten? En dan doet die militair dat en dan is hij weer op die plek, bomber’s alley, waarvan je nooit zeker wist of je er weer levend uit zou komen. En dan zet ze haar kamera aan en dan laat ze zo iemand het verhaal vertellen op het moment dat die klanken alles weer hebben teruggeroepen, het staat ze ineens weer helemaal levendig voor de geest. Het is principe van de onvrijwillige herinnering, zoals uitgelegd door Proust, het madeleine koekje. Dat verhaal zit ook in één van haar films, Forever. Ze doet het in de film De liefde gaat door de maag, een televisieserie, door mensen een gerecht te laten maken dat ze vaak aten in een veel eerdere periode in hun leven, vaak toen ze nog klein waren. In de aflevering die getiteld is Een sjtettel die niet meer bestaat maakt haar eigen moeder jiddische vrennekes. En dan vertelt haar moeder, met de geur en de smaak van dat gerecht in haar neus en mond en daarmee met de herinneringen plotseling weer vlak aan de oppervlakte over hoe de nazi’s haar geboortedorp hebben vernietigd en haar familie hebben vermoord. In de film Forever vraagt ze aan mensen om te praten over hun geliefde dichter of schilder of musikus, staande naast het graf van die kunstenaar, waar ze net een bloemetje bij hebben gelegd. In de sociologie noemen we dit de elicitatiemethode, je ontlokt mensen een verhaal door ze op een bepaalde manier te stimuleren. Maar de methoden waarvan Honigmann zich bedient komen in de sociologie niet voor, wel in de psychiatrie, bij de behandeling van mensen met een post traumatisch syndroom.

In elke film gebruikt ze deze methode op een weer andere, heel originele manier. Ze wil dat de mensen terug gaan in de tijd, stukken uit een eerdere fase in hun biografie vertellen, maar liefst met een hele oprechte, levendige emotie, niet het cliché-verhaal dat ze zo vaak op verzoek of zonder verzoek afratelen, maar het verhaal dat is voorzien van details waaraan ze sinds het is gebeurd, nooit meer hebben gedacht en die die mensen te binnen schieten terwijl de kamera staat te draaien; om dat te bereiken prikkelt ze hun zintuigen met de geur en smaak van een gerecht, de klank van de muziek van toen, een foto’tje waaraan ze zich destijds hebben vastgeklampt, het T-shirt van de overleden zoon.

Ik gebruikte het woord trauma. Het gaat bij dit soort technieken vaak om hele verschrikkelijke herinneringen, dingen waaraan mensen nauwelijks willen of durven terugdenken. Oorlogstrauma’s bij voorbeeld. Maar de dingen die ze mensen in O asmor natural vraagt om zich weer levendig voor de geest te halen zijn helemaal geen nare dingen, het zijn hele gelukkige en gelukkig makende herinneringen. Herinneringen, soms wel een halve eeuw oud, aan liefde, intimiteit, hartstocht, erotiek, seks.

In deze film is de stimulus op het eerste gezicht een beetje onwaarschijnlijk: gedichten, poëzie. Honigmann probeert mensen aan de praat te krijgen door ze eerst een gedicht te laten lezen. In Nederland zou dat misschien niet zo goed werken. Ik zie nog niet meteen voor me hoe iemand in tranen vertelt hoe hij vroeger de sombere novemberdagen doorkwam nadat hij het gedicht November van de dichter Bloem heeft moeten voorlezen. Maar de mensen die hier worden geïnterviewd zijn geen nuchtere en preutse Hollanders, het zijn poëtische Brazilianen en ze laat ze gedichten lezen van een dichter die in Brazilië heel bekend en geliefd is, Carlos Drummond de Andrade.

Deze Carlos Drummond de Andrade heeft naast het beroemde poëtische verzamelde werk, dat veel Brazilianen goed kennen, ook een geheim oeuvre op zijn naam staan van erotische poezie en het zijn die gedichten die ze de mensen laat voorlezen, waarna ze ze vraagt welke reacties dat vers bij ze teweeg brengt. Soms waren de bewoners van Rio de Janeiro, die voor haar kamera komen, een beetje verbaasd: heeft onze grote dichter Drummond zulke schunnige dingen geschreven? Maar ze vergeven het hem ter plekke, want ze vinden het eigenlijk ook wel heel leuk en mooi. Niemand reageert preuts, geschokt, afwerend, de reactie is er meer een van giechelen. Je vraagt je al kijkend wel af hoe Nederlanders zouden reageren als je ze zoiets zou voorleggen.

Drummond de Andrade leefde van 1902 tot 1987. Zijn gedichten zijn in het Nederlands vertaald door August Willemsen. Ik heb drie bundels met werken van hem: Gedichten, Farewell; de laatste gedichten en dan natuurlijk de bundel die heet O amor natural, de liefde natuurlijk. Links de portugese tekst, rechts de Nederlandse vertaling. Iedereen die deze bundels leest kan vaststellen dat we hier te maken hebben met een hele grote dichter, iemand van wereldformaat, dit is Nobelprijs-niveau.

Wat belangrijk is om te weten is dat Drummond de Andrade de erotische gedichten schreef na zijn zeventigste levensjaar. Hij ging dood toen hij 85 was. Pas daarna, dus postuum, is de bundel met het erotisch werk gepubliceerd; hij heeft dat zelf niet meer meegemaakt en dat was ook zijn bedoeling, want hij wilde niet hoeven te beleven dat sommige bekrompen recensenten zijn gedichten pornografisch zouden noemen en ze zouden afkeuren. Deze openhartige gedichten zijn dus geschreven door een oude man die omziet op zijn erotisch verleden, zoals ze ook worden voorgelezen door oude mensen. Een bejaarde en zelfs hoogbejaarde kunstenaar die gefascineerd wordt, geobsedeerd wordt door seks, door herinneringen aan seks, dat doet natuurlijk meteen denken aan het late grafische werk van Picasso, die op hoge leeftijd ook meer en meer penissen en vagina’s ging tekenen. Ouderdom en seks, daar gaat het hier om.

Honigmann wilde oorspornkelijk een korte film maken waarin bejaarde bewoners van Rio de Janeiro, hele gewone mensen, geen dichters of kunstenaas, maar voormalige slagers, taxichauffeurs en gepensioneerde huisvrouwen, die prachtige erotische poëzie van de bejaarde dichter zouden voorlezen met hun zangerige Zuid-Anerikaanse uitspraak van de Portugese taal. Maar de amateur-declamatoren bleken door de gedichten te worden gestimuleerd om allerlei dingen te gaan vertellen over hun eigen sexleven, over hun erotische herinneringen, de gedichten bleken bij veel oudere mensen de sluizen als het ware open te zetten. Toen ze dat bemerkte tijdens de research-fase voor haar film, besloot de creatieve kunstenares om dan maar een heel andere film te gaan maken, namelijk een film die vooral gaat over de associatiestromen die oude Brazilianen krijgen na het lezen van deze gedichten.

In het werk van Douwe Draaisma kun je lezen dat als mensen ouder worden de herinneringen aan kun kindertijd en puberteit juist weer sterker worden. Drummond de Adrade gaat in de gedichten uit zijn laatste levensfase terug naar herinneringen van vijftig jaar geleden, het is een omzien op de erotiek van zijn jaren als jongeman. Dat geldt ook voor de voorlezers. In veel gevallen mag je ervan uitgaan dat ze veel van die stoute dingen waarover ze met glimmende oogjes vertellen al een tijdje niet meer doen – nou ja, in elk geval niet meer zo vaak als toen. Soms schept een man erover op dat hij nog steeds tot heel wat in staat is, maar als je dat zo ziet, denk je toch al gauw: grootspraak. Wat de hele film ook iets tragisch geeft. Het gaat hier ‘over oude mensen en de dingen die voorbij gaan’. Dat is Couperus. En dit is Bloem: ‘voorbij, voorbij, o, en voorgoed voorbij’. Honigmann, die een film maakte met de titel metaal en melancholie zei in een interview dat ze deze film aanvankelijk had willen noemen: ‘liefde en melancholie’. Dat is nog steeds een treffende titel voor wat de film toont. Het is een mooie combinatie: soms wordt de liefde en de seks als je er jaren later melancholiek op terugblikt nog mooier dan op het moment dat het gebeurde.

In de film zitten ook een paar kennissen van Drummond de Andrade, zoals de man die zijn hoeden maakte en een vriend. En je hoort ook nog even zijn stem op een oude vinyl-plaat uit 1972. Het is dus ook een klein beetje een film rond die dichter, maar het is wel een sideline geworden.

Uiteraard is de hele film in het Portugees, Zuidamerikaans Portugees, wat mij betreft de mooist klinkende taal op aarde, en misschien wel de taal die het meest geschikt is voor erotische teksten, zo verleidelijk en geil zoemen en resoneren die klinkers en medeklinkers.

De lijnen en de patronen in deze film lopen niet alleen dwars door de hele film heen, ze lopen ook door het hele filmische oeuvre van Honigmann heen, dit is een kunstenares wier gehele werk, tot en met haar recentste werk, een eenheid vormt. Het is sinds een paar dagen heel gemakkelijk geworden om dat te doen, want er is onlangs een dvd-box verschenen met daarin dertien films van Honigmann, wat veel is, maar niet het complete werk, want helaas ontbreekt de TV-serie De liefde gaat door de maag en die vond ik nou juist zo indrukwekkend. Maar uiteindelijk is er toch misschien slechts één enkele persoon die dat hele oeuvre kan overzien en dat is de maakster zelf. Zij is het die nu al zo’n dertig jaar lang bezig is om al haar dromen en obsessies, al haar liefdes en vragen, haar hele levensthematiek samen te brengen in een cinematografisch oeuvre dat een grote eenheid vertoont, een hecht doorgecomponeerde structuur.

Heddy Honigmann, geboren in 1951, in Lima, Peru, als dochter van ouders die de Shoah hebben overleefd door het moorddadige Europa te ontvluchten, is een Nederlandse cineast. Ze verliet Lima toen ze 22 was, studeerde film in Rome, woont en werkt sinds 1978 in Amsterdam. Ze maakte vooral documentaire films, zoals Metaal en Melancholie over mensen die als taxichauffeur overleven in Lima, Peru, haar geboortestad,  Het Ondergronds Orkest over straatmuzikanten in de metrostations van Parijs, Crazy, over Nederlandse militairen op buitenlandse missies, El Olvido (Vergetelheid), over mensen die moeten sappelen om rond te komen in Lima, Peru en de prachtige film Forever die is opgenomen op en rondom het kerkhof Père Lachaise in Parijs. Ze maakte ook speelfilms, zoals de film Hersenschimmen. Ze maakte ook een hele reeks films voor de televisie waarin ze mensen hun geliefste recept laat koken en ze daarbij interviewt over hun leven, zoals dat weer naar boven komt terwijl ze die gerechten staan klaar te maken. Die reeks heet: liefde gaat door de maag. Ik noemde al de eerste aflevering waarin haar moeder centraal staat.

Honigmann is jaar in jaar uit de ster van het IDFA, dat toevallig juist nu aan de gang is en sleept dan alle onderscheidingen in de wacht, ook nu weer. Ze kreeg twee keer een gouden kalf. Ook nu weer: op het IDFA wordt ze in het zonnetje gezet, met enige fanfare wordt daar haar nieuwste film, de speelfilm En op’n goede dag gepresenteerd, er verschijnt een box met een groot deel van haar werk (in de serie Dutch Documentary Collection van het Instituut voor Beeld en Geluid), in Parijs vond van 5 tot en met 17 november 2011 een retrospectief plaats van haar hele werk in het Centre Pompidou onder de titel Heddy!.

Ik heb Heddy Honigmann een paar keer live gezien, maar zij heeft mij maar één keer gezien. En dat was uitgerekend op de avond dat O amor natural in première ging, november 1996, op het IDFA- festival in Amsterdam. Het was na afloop van de film, die een enorme indruk op me had gemaakt. Heddy stond met haar rug naar mij en mijn vrouw aan de bar. Mijn vrouw zei: ‘Ik ga even dag zeggen.’ Ik bleef op een afstandje wachten, want mijn vrouw kende haar, maar ik niet en ik wilde me niet opdringen aan de ster van de avond. Mijn vrouw, met wie ik toen nog niet was getrouwd, was in de jaren tachtig een kennis van de regisseur, ze deed vertaalwerk voor haar. Mijn vrouw en Heddy zoenden elkaar, ik keek op een afstandje toe en toen zei mijn vrouw tegen haar: ‘Kijk, die man daar, dat is mijn vriend.’ En toen keek Heddy Honigmann naar mij. Ze nam me op van hoofd tot voeten, met een intense blik. Zo heeft nog nooit iemand naar me gekeken, ik had het gevoel alsof ik door een scanner ging. De rest van de avond bleef ik een stukje uit haar buurt.

‘‘O amor natural.’ Inleiding bij de film O amor natural van Heddy Honigmann.’ Voordracht  op de filmavond, georganiseerd door de studievereniging van studenten Algemene Sociale Wetenschappen, ‘Pegasus’. Amsterdam, PC-Hooft-huis, zaal 1.04, 1 december 2011.

 

 

Forever, een film van Heddy Honigmann. Over tijd en eeuwigheid. (2011)

Forever is de titel van een belangrijke film van Heddy Honigmann. Hij gaat over de mensen die een kerkhof bezoeken en die daar dan naar één speciaal graf gaan, het graf van iemand met wie ze een bijzondere band hebben. Ze proberen om die overleden persoon ook na zijn of haar dood niet te vergeten, trouw te zijn, voor altijd, for ever, voor altijd. De uitdrukking heeft iets machteloos: ik zal altijd aan je blijven denken, op één van de graven staat dat ook letterlijk zo: ik zal je nooit vergeten, ik aanbid je. Maar wat bedoelen mensen precies als ze zeggen: onze liefde voor jou ontstijgt de dood, die is voor eeuwig. Forever. De uitdrukking heeft iets machteloos, omdat degene die die woorden spreekt weet dat dat niet gaat lukken. Over een jaar of over twee jaar zal er een moment zijn dat ik, al is het maar voor even, niet meer aan je zal denken. En over honderd jaar, als wij allemaal dood zijn, zal er dan nog iemand aan je denken? Hoe lang duurt die eeuwigheid van eeuwig zullen we ons jou herinneren. En wie zijn die wij? De kinderen, de kleinkinderen, de achterachterkleinkinderen? Of zijn dat de mensen die de gedichten van de gestorvene nog voor zich uit prevelen, die de films van de overledene nog bekijken, de études en de préludes nog op de piano spelen, de jazz-improvisaties op beeldscherm en in stereo kunnen nagenieten?

Dat is onder veel meer een thema van deze film. De strijd tegen het vergeten van wie zijn gestorven, de verwoedheid van die strijd en soms ook de tot moedeloosheid stemmende hopeloosheid van die strijd. Want het is als het bouwen van een zandkasteel op het strand, vlak voordat de vloed komt opzetten. Je kunt je kasteeltje heel lang verdedigen, maar er komt toch een moment dat niemand meer kan zien dat daar ooit een zandkasteel stond, met trotse verdedigingstorens met kantelen. De strijd tegen het voorbijgaan van de tijd is niet te winnen, de tijd verglijdt, voortdurend, onstuitbaar. Dat wordt in de film gesymboliseerd door het graf van Elisa Mercoeur, schrijfster van romantische gedichten. Ze stierf in 1835, toen ze 25 was en haar ontroostbare moeder liet haar gedichten in de grafzerk uitbeitelen, voor het nageslacht, diepe letters in harde steen, voorgoed, forever. Maar de tijd heeft de letters al bijna helemaal doen vervagen en de man die ons rondleidt over het kerkhof laat het ons zien: binnenkort is er niets meer van te lezen.

Heddy Honigmann, documentairemaakster, doet alsof dit een film is die gaat over een kerkhof, en dan niet zomaar een kerkhof, maar één van de allerberoemdste kerkhoven ter wereld, namelijk het kerkhof met de wonderlijke naam Père Lachaise in Parijs. De film is een raamvertelling. Ze doet alsof de film eigenlijk gaat over dat kerkhof, de mensen die er lopen, de sfeer, de graven en dat ze dan soms iemand bij zo’n graf ziet staan en daar maakt ze dan een praatje mee, met draaiende kamera, en dan dringt ze heel even binnen in het leven van die persoon die ze daar aantreft en die kennelijk iets heeft met dat graf, met de ontslapene in dat graf. Even loopt ze als het ware met zo iemand mee, soms gaat ze letterlijk met zo iemand mee naar diens huis, ze laat de kijker even kennis maken met het leven van die persoon en dan laat ze die weer achter en voert ze ons naar een ander graf met een andere persoon. Een simpele constructie: enkele mensenlevens, aan elkaar geknoopt omdat ze allemaal op datzelfde stukje grond in Parijs rondlopen.

Maar zo is het toch niet helemaal. Die mooie, jonge Japanse pianiste bij het graf van de Frans-Poolse componist Frederic Chopin, die heeft ze vast niet op dat kerkhof ontmoet. Zo heel toevallig zijn deze ontmoetingen niet, althans niet allemaal. De pianiste heet Yoshino Kimura, en Honigmann vond haar zo boeiend dat ze kennelijk een kleine documentaire film over haar wilde maken, van niet meer dan tien minuten, culminerend in een optreden in de concertzaal, waarbij ze het gezicht van de pianiste ononderbroken in beeld houdt. En haar aangrijpingspunt is dat die jongedame het graf van Chopin bezoekt. Je kunt dus ook zeggen dat deze film bestaat uit een serie kleine documentaires over een aantal heel bijzondere mensen, die geen van allen heel erg beroemd zijn, de zogenaamde gewone mensen van alledag. Maar met al die mensen is iets dat ze voor de maakster de moeite waard maakt. En door die ontmoetingen op dat kerkhof plakt ze ze aan elkaar.

Nou zou je kunnen denken dat het dus eigenlijk een truukje is, een gemakkelijke manier om door zo’n raamstructuur eenheid te suggereren waar het eigenlijk gaat om een heterogeen stelletje toevallige interessante personen. Maar dan vergeet je wat een groot filmmaker Heddy Honigmann is. Die slaagt er in om allerlei lijntjes te trekken, lagen aan te brengen, waardoor er toch een geheel ontstaat dat meer is dan de delen. Dat is eigenlijk de grote uitdaging die ze zich stelde: hoe maak je van die reeks vertellingen een geheel dat daar boven uitgaat. Er ontstaan verbindingen tussen de verschillende protagonisten, zo niet in de film, dan toch wel in het hoofd van de kijker. Je reist langs die mensen, maar je reist ook door de tijd, door de kunsten, door de geschiedenis, niet alleen die van Frankrijk met zijn commune van Parijs en de dood van de gefusilleerde opstandelingen, maar ook de geschiedenis van Iran, zoals het geval is bij de Iraanse taxichaffeur/zanger-van-traditionele-Perzische-muziek die ze aantreft bij het graf van de dichter Sadegh Hedayat. Je ziet Yves Montand die over die mensen die bij die muur werden doodgeschoten een lied zong, le temps des cerises, maar die Montand was ook enige tijd de echtgenoot van Simone Signoret en in de film komen twee mannen voor die het graf bezoeken van de Franse de actrice Signoret omdat ze haar ontzettend goed vinden, onder meer in de film Les Diaboliques uit 1955. Je krijgt ook een stukje uit die film te zien. En toch hebben ze haar nog nooit in die film of in enige andere film gezien. Hoe dat zit verklap ik nog even niet, spoilerspoiler, omdat het een ongelooflijke truuk is van Heddy Honigmann om ons nu juist via uitgerekend deze twee mannen voor te stellen aan de vrouw die dank zij haar intrigerende uiterlijk het Franse filmpubliek veroverde. Zo dwingt de maakster de kijker om allerlei lijnen en patronen te ontdekken, op eigen houtje, soms zijn die gemaakt door de bioskoopbezoeker, soms zijn ze al een beetje voorgevormd door mevrouw Honigmann en halen we er trots uit wat zij er voor ons in gestopt had. Zo gaat de film opvallend vaak over mensen die in opstand komen, in Iran, in Parijs in de negentiende eeuw, in de Spaanse burgeroorlog tegen de fascisten van Franco. De film gaat ook over mensen die ontheemd zijn, die hun land hebben verlaten, migranten. Je moet er eens op letten hoe veel van de mensen die ze volgt niet uit Parijs komen. En dat geldt ook voor Heddy Honigman zelf, die we kennen als Nederlandse filmmaakster, maar die uit Peru komt, geboren uit ouders die uit Polen gevlucht zijn voor Hitler. Waren ze niet gevlucht voor het antisemitisch geweld, dan had Heddy niet bestaan, dan was deze film er niet geweest. Achter die vluchtende mensen schuilt ook de dood.

Er zit ook een metaniveau in de film. Het is ook een film over film, de film als de zevende kunst. Zo gaat het even over de maker van de allereerste films, George Méliès, die meteen de filmtrucage uitvond, in een tijd dat film nog een soort kermisattractie was. Zijn eerste trucfilms gaan eigenlijk ook over de dood, over iemand wiens hoofd er het ene moment op zit en het andere moment niet. En dan gaat de film over speelfilms, de films waarin Simone Signoret speelde, de grote actrice die ook begraven ligt op het kerkhof van Père Lachaise. Het gaat dus ook over hoe het medium film een wapen is in de strijd tegen de dood, tegen de vergetelheid, tegen de tijd. En ook dat is een wapen dat niet echt werkzaam is, uiteindelijk. Castles made of sand, swept into the sea, eventually. (Jimi Hendrix… ligt niet op père Lachaise, die andere popster die ook in 1970 overleed, Jim Morrison wel.)

En er is nog een metaniveau. De filmkunst is een kunst. En deze film gaat meer in het algemeen over  kunst, over hoe kunst ons leven zin, diepte, troost, geluk, verzoening kan brengen. Je hoort de jazz-pianist Michel Petrucciani, je ziet op het affiche een schilderij van Ingres, die hier ook is begraven, net als Modigliani, een mevrouw maakt het graf schoon van de dichter Appolinaire, we zien toeristen bij de graven van Oscar Wilde en Marcel Proust. Van Proust hebben ze niet veel gelezen, ‘dat zijn van die dikke boeken, daar kom je gewoonweg niet doorheen.’ Maar iemand anders, een jonge man uit Korea, die speciaal om het graf van Proust te bezoeken, naar Parijs is gekomen, is diep getroffen door Proust. In vertaling! Hij kan in een Westerse taal niet uitdrukken wat Proust voor hem heeft betekend, hij staat te stotteren in onbeholpen Engels, gevangen in de taalbarriere. Maar als hij het mag uitleggen in het Koreaans, dan begint hij te stralen en dan zie je hoe hij geniet als hij in een taal die wij niet verstaan uiteenzet waarom Proust zo goed is. Dus Prousts werk straalt uit tot ver buiten het Franse taalgebied.De film gaat dus ook over wat kunst met mensen doet…

Maar vergis je niet: de lijnen en de patronen in deze film, lopen niet alleen dwars door de hele film heen, ze lopen ook door het hele filmische oeuvre van Honigmann heen, dit is een kunstenares wier gehele werk, tot en met haar recentste film, een eenheid vormt. Harry Mulisch heeft ooit eens gezegd dat er twee soorten kunstenaars zijn: degenen die werken aan een kunstwerk en degenen die werken aan een oeuvre. Ook in de andere films van Honigmann gaat het over dood, liefde, erotiek, over mensen die ontworteld zijn, moeten vluchten naar een ander land, moeten vechten tegen de dreiging van de armoede, de ondergang, die taxichauffeur in deze film verwijst naar taxichauffeurs in andere films, de musici in de film verwijzen naar musici in andere films. Honigmann hoort tot het soort kunstenaars waar Harry Mulisch ook toe behoort: je kunt één werk van ze apart begrijpen (de Aanslag, de film Forever), maar je begrijpt het eigenlijk toch niet volledig als je het niet kunt zien in de context van het hele oeuvre. Maar dan moet je wel dat hele oeuvre tot je nemen. Bij Mulisch vind ik dat geen onverdeeld genoegen. Bij Honigmann is dat een erg aangename manier om je tijd door te brengen. Bovendien is het sinds een paar dagen heel gemakkelijk geworden om dat te doen, want er is onlangs een dvd-box verschenen met daarin dertien films van Honigmann, wat veel is, maar niet het complete werk, want helaas ontbreekt de TV-serie De liefde gaat door de maag en die vond ik nou juist zo indrukwekkend. Maar uiteindelijk is er toch misschien slechts één enkele persoon die dat hele oeuvre kan overzien en dat is de maakster zelf. Zij is het die nu al zo’n dertig jaar lang bezig is om al haar dromen en obsessies, al haar liefdes en vragen, haar hele levensthematiek samen te brengen in een cinematografisch oeuvre dat een grote eenheid vertoont, een hecht doorgecomponeerde structuur. En ze werkt er nog altijd hard aan. En hopelijk zijn haar, hoewel ze chronisch ziek is, nog vele jaren gegHeddy Honigmann, geboren in 1951, in Lima, Peru, als dochter van ouders die de Shoah hebben overleefd door het moorddadige Europa te ontvluchten, is een Nederlandse cineast. Ze woont en werkt sinds 1978 in Amsterdam. Ze was getrouwd met Frans van der Staak, een Nederlandse filmmaker van weinig bekende, wonderlijke, experimentele films, die veel te jong overleed, in 2001, Heddy Honigmann kent de wrede, te vroege dood. Ze maakte vooral documentaire films, zoals Metaal en Melancholie over mensen die als taxichauffeur overleven in Lima, Peru, haar geboortestad,  Het Ondergronds Orkest over straatmuzikanten in de metrostations van Parijs, Crazy, over Nederlandse militairen op buitenlandse missies (en dan vooral hun door muziek uitgelokte herinneringen),  El Olvido (Oblivion, Vergetelheid), over mensen die moeten sappelen om rond te komen in Lima, Peru, opnieuw een film gedraaid in haar geboortestad en De liefde natuurlijk, O amor nautral, waarin oude mensen terugzien op hun erotisch verleden. Ze maakte ook speelfilms, zoals de film Hersenschimmen, naar het boek van Bernlef (over hoe de woeste dood soms kan oprukken in een mens terwijl die nog in leven en bij zijn verstand is), en de film De juiste maat, over eenzaamheid en over sex, want de juiste maat is hier niet alleen de juiste partner, maar ook de dildo met de juiste proporties. Ze kan ook heel grof en grappig zijn. Ze maakte ook een hele reeks films voor de televisie waarin ze mensen hun geliefste recept laat koken en ze daarbij interviewt over hun leven, zoals dat weer naar boven komt terwijl ze die gerechten staan klaar te maken. Die reeks heet: liefde gaat door de maag en er zit een bloedstollend mooie aflevering bij met haar eigen moeder. Veel van haar films gaan over het uitlokken van herinneringen aan mensen via iets heel anders, dat ze een onbewuste herinnering ontlokt, zoals het bereiden van bepaalde gerechten van vroeger, of door ze bepaalde muziek te laten horen of door ze een foto of een voorwerpje voor te houden, door bejaarde Braziliaanse dames tot een gesprek over sex te verlokken na ze literaire erotische gedichten te hebben laten lezen en voorlezen of door ze te bevragen op een kerkhof, staande op de plek waar de stoffelijke resten van hun geliefden liggen. Zo doen sociologen, op zoek naar historische kennis, dat nooit, maar het is een heel goed idee, een strategie die misschien tot navolging uitnodigt.

Honigmann is jaar in jaar uit de ster van het IDFA, dat toevallig juist nu aan de gang is en sleept dan alle onderscheidingen in de wacht, ook nu weer. Ze kreeg twee keer een gouden kalf en één van die twee keer was voor deze film, Forever: de beste Nederlandse documentaire film van 2006.Ze word overladen met prijzen, maar dat is wat mij betreft volkomen terecht. Ook nu weer: op het IDFA wordt ze in het zonnetje gezet, met enige fanfare wordt daar haar nieuwste film, de speelfilm En op’n goede dag gepresenteerd, er verschijnt een box met een groot deel van haar werk (in de serie Dutch Documentary Collection van het Insttituur voor Beeld en Geluid), in Parijs vond van 5 tot en met 17 november 2011 een retrospectief plaats van haar hele werk in het Centre Pompidou onder de titel Heddy!.

Forever is uitgekomen in de zomer van 2006. Ik zag hem meteen nadat hij in de bioskoop kwam en mijn verwachtingen waren vooraf al hoog gespannen en toch werden ze nog een beetje overtroffen. Ik weet nog precies hoe ik de bioskoop uitliep en zei: ze doet het weer, ze doet het weer.

De film gaat over het graf, het kerkhof, de dood. Maar de film biedt ook een remedie tegen de dood. Dat is het stukje dat de grootste indruk op me heeft gemaakt, er komt een fragment in voor waarin wordt uitgelegd waarom we de dood niet hoeven te vrezen. Ik vertelde al over die jongen die helemaal uit Korea komt om het graf te bezoeken van de grote Franse schrijver Marcel Proust. Dat graf wordt ook bezocht door een andere persoon en dat is een van de weinigen die wel een beetje beroemd zijn, namelijk de striptekenaar Stéphane Heuet, die een reeks stripboeken heeft gemaakt over het beroemdste boek van Proust, Op zoek naar de verloren tijd, à la recherche du temps perdu. Over de geschiedenis met de Madeleine zegt hij het volgende. Je hebt aan de ene kant vrijwillige herinneringen. Iets herinnert je ergens aan. Je denkt: hoe zat dat ook alweer. Je gaat het na, roept het uit je geheugen te voorschijn en ja hoor, daar staat het je alweer helder voor de geest. Dat is de vrijwillige, de gewenste, de te voorschijn geroepen herinnering. Maar daarnaast heb je de onvrijwillige herinnering. Je legt je madeleine-koekje op een lepeltje thee, je doopt het in de thee en plotseling ben je weer wie je was toen je tien was. Je roept niets op, je denkt helemaal niet aan vroeger, nee, door die smaak en die geur gebeurt er iets heel wonderlijks: je bent weer tien, je zit weer in de kamer van je tante die je een kopje thee met een koekje geeft. Dat is de onvrijwillige herinnering. Je zou kunnen zeggen dat Honigmann het principe van de onvrijwillige herinnering zelf ook inzet als een strategie in haar interviews, wanneer ze mensen ondervraagt terwijl ze een gerecht uit hun jeugd staan klaar te maken of terwijl ze luisteren naar de muziek die ze opzetten als ze met een truck door bomber’s alley in Bosnië reden en niet zeker wisten of ze de tocht zouden overleven.

Maar het gaat me hier om iets anders. Als Heuet gelijk heeft, als dat kan, als dat werkelijk waar is, dan hoeven we niet voor de dood bevreesd te zijn, want dan leven we voor altijd, forever. Aan die zin dankt de film haar naam. Voor die striptekenaar is dit de essentie van Proust, een soort wetenschappelijke ontdekking, een nieuw nog nooit eerder beschreven wonderbaarlijk verschijnsel dat ons wellicht uitzicht biedt op de eeuwigheid, de echte eeuwigheid. Want dank zij dat Madeleine-koekje beseffen wij dat wat vijftig jaar geleden gebeurd is en wat nu gebeurt tegelijkertijd plaats vindt, dat eigenlijk tijd een illusie is. Maar als in diepste wezen tijd een illusie is, dan kun je ook niet zeggen dat er dingen gebeuren vóór het moment dat ik dood ging en ná het moment dat ik dood ging, dan bestaat tijd niet, dan zit je hoofd tegelijkertijd wel en niet op je schouders, zoals George Méliès onze verbaasde ogen heeft voorgetoverd, dan bestaat dood niet, dan leven we altijd sub specie aeternitatis. Proust heeft iets ontdekt dat ons in staat stelt om onze angst voor onze eigen dood te overwinnen. En dan is het ook niet meer griezelig om te kijken naar een man die een gestorven vrouw mooi maakt opdat de nabestaanden haar stoffelijk omhulsel zo kunnen zien dat het lijkt of ze nog leeft en daardoor gemakkelijker afscheid van haar kunnen nemen.

—–

Naschrift, enkele dagen na de filmvertoning genoteerd voor mezelf: Wat nog ontbreekt in dit stukje: dat de filmmaakster in de film zelf zegt (tegen de Iraanse taxichauffeur): dit is een film die gaat over de betekenis die kunst heeft in het leven van mensen. Dat is dus duidelijk de rode draad die ze er expres doorheen weeft, vandaar die nadruk op de graven van de grote dichters, schrijvers, schilders, componisten, acteurs, filmmakers. Dat is het thema van de film.

Wat ook ontbreekt is de nadruk op al die poetsende, boenende, schrobbende dames en een enkele heer, die als een Leitmotiv, een basso continuo, de hele film bijeen houden. Dat is heel ontroerend: al die plastic anderhalve liter flessen die worden gevuld en uitgegoten, hervuld en vergoten, in een welhaast eindeloze opeenvolging. Dat beeld van boenende mensen, die wat vies, beschadigd, overwoekerd, verloederd is, weer mooi proberen te maken en dan de beelden van hoe hopeloos hun werk is: de lelijke graven, de vergane glorie. En bloemen, steeds weer een paar bloemen, wuivend in de wind. En stenen, veel stenen, overal glijdt de kamera over witte stenen, marmeren mensengestalten, hoofden, benen, borsten, hier je hand, daar je wang.

Een ander thema dat de hele film bijeen houdt is de Japanse pianiste: niet alleen zit ze in het begin, wanneer ze bij het graf van Chopin staat en daarna in de metro bij Bir Hakeim en daarna thuis achter de piano. Niet alleen zit ze in het lange shot van haar gezicht als ze tenslotte, aan het einde van de film, de complete nocturne van Chopin speelt (de dame die je haar hoort aankondigen zegt: dit is haar eerste optreden voor publiek) die ook de filmmuziek is onder de aftiteling van de film, maar ook zit ze een keer of drie, vier daar tussenin, oefenend, studerend, herhalend, werkend aan die nocturne van Chopin. Zij is een van de thema’s die de film eenheid geven, ploeterend achter de vleugel, zoals Heddy ploeterde om die film precies goed te krijgen.

In mijn voordracht heb ik het tegen het einde over het fragment uit de film van Méliès: de man met hoofd en zonder hoofd, met hoofd en zonder hoofd. Een echo van die film zit aan het einde als je ziet hoe iemand een dode aan het beschilderen is. Je ziet die specialist de lippen schilderen van de overledene. En vrij kort erna zie je de Japanse pianiste die nocturne spelen en de kamera glijdt even liefdevol over haar levende gezicht en over haar levende lippen als zojuist over het dode gezicht en over de dode lippen en even is het alsof het er niets toe doet, alsof het dode gezicht van de levende is en het levende van de dode, alsof de man met hoofd en de man zonder hoofd dezelfde zijn, leven en dood, boven en onder de grond.

Boven de grond worden veel migranten geinterviewd, mensen die niet uit Parijs komen, maar uit andere landen. Maar onder de grond liggen in deze film ook veel buitenlanders: een Iraanse dichter, een Poolse componist, Chopin, een Italiaanse schilder, Modigliani, Jim Morrison, mensen die in een Duits concentratiekamp zijn gestorven, dit ondergronds orkest is internationaal. En het verschilt allemaal niet zo erg of je boven of onder de grond bent. De levenden en de doden zijn hier samen, communiceren met elkaar, althans, de levenden praten met, geven bloemen, een pen, een penseeltje, aan de doden.

Aan het slot van mijn voordracht zeg ik iets meer persoonlijks naar aanleiding van wat de striptekenaar Heuet in de film zegt over de ontdekking van Proust. Als Proust gelijk zou hebben, dan zou tijd een illusie zijn en dan hoeven we ook niet bang te zijn voor de dood want dan zijn we eeuwig, we bestaan forever. Maar als dat waar zou zijn, dan zouden we ook onze toekomst kunnen kennen, net zo vaag als dat we ons ons verleden herinneren. En nu is het vreemde, en dat is vast niet zo bedoeld door de maakster, dat twee keer in deze film iemand iets zegt dat daar op wijst.

De eerste is de man die mensen rondleidt op het kerkhof. Hij zit op een bankje als hij vertelt dat hij hier maar één keer per jaar gaat zitten om te gedenken. Wat gedenkt hij daar? De eerste ontmoeting met de vrouw van zijn leven. Hij vertelt het een en ander over haar. Maar hij zegt ook iets heel interessants: hij zegt dat hij haar daar ontmoette en dat toen de hele rest van zijn leven zich aan hem ontrolde: hij wist op dat moment in één oogopslag hoe het verder zou gaan met hem, in het gezelschap van haar. Eén van de dingen die uit dat toekomstbeeld naar voren sprongen: hij dacht: nu zal ik me nooit meer vervelen.

De tweede is striptekenaar Stéphane Heuet zelve. Hij zegt iets heel interessants. Hij las Proust en vond er niets aan. Vijftien jaar later las hij Proust opnieuw en hij werd door zijn boek gegrepen. Hij raakte er zo van onder de indruk dat hij op zoek ging naar het stripboek dat over het boek van Proust was gemaakt, omdat hij wel eens wilde zien hoe al die dingen die in het boek worden beschreven er nou eigenlijk echt uitzagen. Hij dacht: zo’n striptekenaar, die een strip maakt van dit meesterwerk, die moet zich natuurlijk heel erg goed documenteren, die gaat alles heel precies uitzoeken, reconstrueren, geloof maar dat een kamer van Proust er bij hem precies zo uitziet als hij er destijds moet hebben uitgezien. Dus ging hij naar zijn boekenwinkeltje en vroeg om de strip-versie van het meesterwerk van Proust. De verkoper, die later een vriend, een goede vriend zelfs van hem werd zei: dat boek bestaat niet. Hoe kan dat nou, dacht Heuet, dat boek moet toch bestaan? En dan: ik meende toch echt zeker te weten dat dat boek bestond. Maar goed, het bestond dus niet. En toen besloot hij om het dan maar zelf te maken. En dat werd die prachtige reeks waarmee hij wereldberoemd is geworden en waarmee hij de eeuwigheid zal ingaan, beroemd als de man die Proust zo briljant verstripte, befaamd forever. Maar als ik dat verhaal hoor, dan denk ik iets heel anders. Ik denk: omdat Proust gelijk heeft met zijn Madeleinekoekje, omdat Heuet gelijk heeft met zijn Proust-interpretatie volgens welke tijd een illusie is, daarom kon Heuet nog voordat hij één enkele tekening had gemaakt denken dat het boek dat nog niet bestond al bestond, hij wist op dat moment al dat hij de tekenaar was van de strip naar het boek van Proust. Hij ervoer dat toekomstbeeld niet als een mysterieus, vreemd iets, hij wist gewoon dat dat boek al bestond. Maar dat was niet zo. Hij moest het eerst nog maken.

Deze film gaat over de illusie van de tijd. En dat we daarom de dood niet hoeven te vrezen.

‘‘Forever’, Inleiding bij de film Forever van Heddy Honigmann’. Voordracht op de filmavond, georganiseerd door de studievereniging van sociologiestudenten SEC. Oude Manhuis Poort, zaal C317, op 22 november 2011. Met een naschrift multoblaadjes, 24 november 2011