Het sociologisch belang van het hiernamaals. Over Samuel Scheffler. (2014)
Stel je voor dat je zou weten dat zich dertig dagen na je eigen dood een verschrikkelijke ramp zou voltrekken, waardoor alle mensen zouden sterven. Hoe zou je reageren? Het is onwaarschijnlijk dat je zou zeggen: ‘Ach, dat kan me niets schelen; dat gebeurt na mijn dood.’ Kennis van de catastrofe zou een enorme invloed op je leven hebben. Heeft het eigenlijk nog wel zin om kinderen te krijgen? Wat is het nut van na te denken over een sociologische theorie die misschien pas over honderd jaar zijn vruchten zal afwerpen?
Een ander scenario is nog interessanter. Stel je voor dat de mensheid van de ene dag op de andere onvruchtbaar wordt. Iedereen bereikt zijn sterfbed op geheel natuurlijke wijze, maar er komen geen nieuwe mensen meer bij: langzaam sterft de menselijke soort uit. Hoe zou je je leven dan inrichten?
Deze twee hypotheses worden uitgewerkt door de filosoof Samuel Scheffler in een boek met de misleidende titel Death and the Afterlife. Deze studie gaat niet over het hiernamaals van Christenen of Moslims. Het ‘Afterlife’ uit de titel verwijst naar het simpele feit dat er over honderd of duizend jaar waarschijnlijk nog altijd mensen over de aarde lopen.
Heel nauwgezet onderzoekt Scheffler de vraag hoe het feit dat we weten dat er een ‘leven na de dood’ bestaat ons dagelijks leven beïnvloedt. Na allerlei omzwervingen komt hij tot de conclusie dat onze hele cultuur doordrenkt is van het besef dat de menselijke soort er ook nog zal zijn als wij zelf er allang niet meer zullen zijn. De epicuristen en de stoïcijnen, die beweren dat het voor mij volstrekt onbetekenend is of er na mijn persoonlijk verscheiden nog mensen bestaan, hebben volgens deze filosoof niet scherp genoeg nagedacht. Iedereen denkt, voelt en handelt, dag in dag uit, vanuit een basishouding die volledig geïmpregneerd is door deze simpele wetenschap: als ik dood ben, zullen er nog steeds mensensamenlevingen bestaan.
Toen ik aan dit boek begon, dacht ik dat Scheffler de lezer wilde aanpraten dat er eigenlijk geen reden is om bang te zijn voor de dood. Maar dat is niet zijn bedoeling. Aan het slot komt hij tot de paradoxale conclusie dat we zonder de dood niet kunnen leven, maar dat het toch ‘niet onredelijk’ is om te huiveren bij de gedachte aan je eigen levenseinde.
Death and the Afterlife is een puur filosofische exercitie. Er komt geen empirisch materiaal in voor; de lezer wordt alleen maar uitgenodigd om consequent mee te denken over de twee onwaarschijnlijke scenario’s, die de auteur stap voor stap uitwerkt. Zo doen wij sociologen dat niet. En toch is dit een boek met sociologische relevantie. Want het toont iets aan waar je zelden bij stil staat: wij zijn niet alleen opgenomen in wereldomspannende netwerken met onze tijdgenoten, we zijn niet alleen opgenomen in netwerken met diegenen die eerder leefden dan wij, maar we zijn ook opgenomen in netwerken met degenen die nog ter wereld moeten komen, mensen die we niet kunnen haten of beminnen, omdat we ze nooit zullen leren kennen. Dat is een sociologisch inzicht van betekenis. En al was het niet Schefflers bedoeling om als een soort therapeut de eventuele doodsangst bij zijn lezer te verminderen, toch biedt dit boek, althans voor mij, een klein beetje troost.
‘Het sociologisch belang van het hiernamaals.’ [Over: Samuel Scheffler, Death and the Afterlife. (The Berkeley Tanner Lectures). (edited by Niko Kolodny) Oxford/New York: Oxford University Press, 2013.] In: Sociologie Magazine. Jaargang 22, nummer 1, 2014, p. 17.