Berichten

De prachtige machine van Gutenberg: het ebook en het internet

Wanneer een innovatie snel doorbreekt klinkt er al gauw een kakofonie van commentaren, waarin het de schreeuwerigste uitroepen zijn die de meeste aandacht trekken. Zo ging het aanvankelijk ook met het internet. Ineens verschenen er allerlei cyberspace-goeroe’s in VPRO-programma’s en trendy tijdschriften, die spectaculaire en soms apocalyptische toekomstvisies ontvouwden. Zo zou over een jaar of tien niemand nog een boek (van papier!) ter hand nemen. Intussen zijn we vijf jaar verder en kunnen we de maatschappelijke consequenties beter onderkennen, al blijft het terrein onoverzichtelijk. En nu beginnen ook verstandige mensen voorzichtige uitspraken te doen over wat ons misschien te wachten staat.

Zo’n verstandig iemand is Robert Darnton, hoogleraar in de geschiedenis aan Princeton en specialist op het gebied van geschriften die onder het Ancien Régime verboden waren. Deze kenner van de lange-termijn-historie van het boek schreef een interessant artikel waarmee het maart-nummer van de New York Review of Books opent. (18 maart 1999; Vol. XLVI, nummer 5).

Op het moment dat deze woorden in druk verschijnen is dat nummer al niet meer te koop in de tijdschriftenwinkel. Maar tegenwoordig geeft dat niet meer. Typ op het internet www.nybooks.com, klik op de New York Review, klik vervolgens op Archives en de laatste jaargangen van wat Bram de Swaan dertig jaar geleden `Het mooiste tijdschrift ter wereld’ noemde, worden toegankelijk via een uitgekiend zoeksysteem.

Nu zou men kunnen vragen waarom ik voor f.10,50 een los nummer van de New York Review koop als ik het hele blad ook gratis van het net kan halen. Daarover gaat, onder andere, het artikel van Darnton. Op dit moment zijn honderdduizenden boeken voor iedereen die on line is gratis toegankelijk op het internet. De complete werken van Auguste Comte bij voorbeeld, niet alleen zijn gepubliceerde geschriften, maar ook zijn volledige posthuum gepubliceerde correspondentie, zijn thans op het net te lezen. Het allerbekendste van die boeken is het Starr-rapport. Misschien is dat ook wel het boek dat de afgelopen maanden het vaakst is geraadpleegd op het net. Welnu, van dat rapport bestaat al een paar maanden een paperback-editie en die schoot direct na publicatie naar de top van de Amerikaanse lijsten van best verkochte boeken. Dat is een eenvoudige constatering met ver reikende implicaties. Het is nog lang niet gedaan met het boek. Eén van de redenen is dat het veel prettiger is om van papier te lezen dan van een beeldscherm. Een volledige verklaring is dat niet, want wie dat wil kan het boek downloaden en uitprinten.

Het internet-boek zal het papieren boek voorlopig niet verdrijven, zegt Darnton. Maar nu de overspannen voorspellingen geen aanhang meer hebben, is het tijd om eens een voorzichtige prognose te maken van hoe het verder zal gaan. Boek en ebook zullen elkaar steeds meer gaan aanvullen. Iemand leest bij voorbeeld op het net een stukje van een boek. Ze merkt dat het haar interesseert, maar op een gegeven moment gaan de ogen en de muis-arm pijn doen en ze besluit om het boek morgen te kopen bij de oude vertrouwde boekhandelaar. Of andersom: iemand leest een studie over de demografische ontwikkeling van allochtonen en autochtonen in Nederland, raakt zeer geïnteresseerd in allerlei inmiddels alweer enigszins verouderde cijfers, en gaat naar www.cbs.nl of naar www.nidi.nl om zijn kennis aan te vullen met de recentste gegevens. Maar dat is slechts het begin. De interactie tussen het papieren boek en het virtuele boek is nog veel verder door te voeren.

Toen nog niemand een PC had typte ik op mijn IBM-machine met verwisselbaar bolletje mijn proefschrift over W.A. Bonger. Dat boek was twee jaar voordat het uitkwam ongeveer twee keer zo dik. Mijn promotoren en ikzelf vonden dat ik mijn lezers geen 600 pagina’s over Bonger kon aandoen, maar ondertussen moest ik wel mooi materiaal laten vallen. Nu zou ik die andere helft van mijn boek op Albert Benschops onvolprezen Sociosite zetten en de geïnteresseerde lezer naar die plek verwijzen.

In het eerste deel van mijn boek ga ik uitvoerig in op de artikelen die Bonger schreef in het studentenblad Propria Cures. Het was een monnikenwerk om die stukken bij elkaar te zoeken, want Bonger publiceerde ze aan het eind van de negentiende eeuw onder verschillende pseudoniemen en initialen. Maar ik bezit een hangmap waarin ik de volgens mij complete PC-artikelen van Bonger op fotocopieën bij elkaar heb zitten. In mijn boek heb ik de naar mijn smaak interessantste stukjes geciteerd. Volgens mijn promotoren citeerde ik veel te veel en het is juist in dat deel dat ik flink heb moeten schrappen. Mijn selectie was ook discutabel, want ik koos vooral passages die licht wierpen op zijn latere werk als criminoloog en socioloog. Nu kan het anders. Ik zou die circa honderd pagina’s met de PC-stukken van Bonger kunnen scannen en op een plek op de Sociosite toegankelijk kunnen maken. Lezers die door mijn citaten de lust zouden voelen om eens het hele stuk te lezen zouden met een paar klikjes van de muis mijn bronnen zelf kunnen checken.

Dat heeft nog een ander voordeel waar Darnton over zwijgt. Iedereen die fragmenten uit ego-documenten of uit in obscure tijdschriften gepubliceerde artikelen in zijn onderzoeksrapportage opneemt, weet hoe verleidelijk het is om naar je eigen redenering toe te citeren. Ik heb zelf de aandrang moeten weerstaan om een passage die heel goed in mijn straatje te pas kwam niet af te breken op het punt waar nog een zinnetje volgde dat mijn redenering eigenlijk weer ontkrachtte. Onderzoekers zeggen steevast dat de kritische lezer zelf de bronnen kan controleren, want die moeten in het boek duidelijk vermeld worden en publiek toegankelijk zijn. Maar dat is een fictie. Toen ik mijn boek schreef en in het letterkundig museum de correspondentie doornam tussen W.A. Bonger en C.S. Adama van Scheltema, was ik me ervan bewust dat de kans heel klein was dat ooit nog iemand deze map zou openen. Op dit moment is de enige werkelijke garantie tegen gesjoemel met bronnen: de integriteit van de onderzoeker. Maar als de bronnen integraal op het net staan, wordt het de lezer veel gemakkelijker gemaakt om zo nu en dan eens te controleren of hier wel correct met het primaire materiaal is omgesprongen. De leden van mijn promotiecommissie hebben natuurlijk geen van allen de tocht naar het letterkundig museum ondernomen om mijn citaten na te lopen, maar als ze dat ’s avonds thuis achter hun computer hadden kunnen doen, dan weet ik zeker dat minstens één hunner, professor J.A.A. van Doorn, dat zou hebben gedaan. En dat wetende zou ik misschien nog wat behoedzamer zijn geweest in mijn omgang met de bronnen.

De laatste drie woorden van Darntons artikel zijn zo mooi dat ik er ook hier mee wil eindigen. Het electronische boek, zegt hij, zal gaan fungeren als een supplement bij, maar niet als een substituut voor Gutenberg’s great machine.

‘De prachtige machine van Gutenberg’. In: Sociologisch Mokum, Jaargang 2 (1998-1999), nummer 3. april 1999. pp. 27-28.