Berichten

Bofkont. Waarom het pensioen altijd net op tijd komt. (2013)

Enkele maanden geleden werd ik 65 en ontslagen door de Universiteit van Amsterdam. Dat is een contaminatie, een foute zinsconstructie. Maar ik laat hem staan, want het is ook werkelijk een lelijke constructie.

Enkele collega’s die tot mijn leeftijdscohort behoren, feliciteerden me: ik ging precies op het goede moment weg, wat had ik geboft! Over een jaar verhuizen de Amsterdamse sociologen naar een nieuw gebouw op het zogenaamde Roeterseiland en daar zal dan het regime van ‘het nieuwe werken’ gaan heersen. O, heerlijke wereld van de flexplekken. Mijn leeftijdsgenoten gaven me schouderklopjes: net op tijd afgehaakt, bofkont.

Toen Nico Wilterdink twee jaar geleden met pensioen ging, zei ik tegen hem hetzelfde: je gaat weg op het moment dat het vreselijke systeem wordt ingevoerd, waarbij semesters van vijftien weken worden vervangen door blokken van acht of vier weken; jij ontspringt die dans, slimmerik.

Een paar jaar eerder ging de inspirerende stadssocioloog Johannes van der Weiden met pensioen, uitgerekend pal voor de invoering van het Bachelor-Master systeem. Wat een mazzelaar!

Eigenlijk, zo bedacht ik met verbazing, was iedereen precies op het goede moment vertrokken. Sociologen die in de jaren negentig de eerstejaars-instroom voor hun ogen zagen verschrompelen, waren blij dat ze het zinkende schip nog net op tijd mochten verlaten. Eén hunner zei toen tegen me: ‘Vergeet je niet het licht uit te doen, Bart?’ (Op dit moment, juli 2013, verwacht de Amsterdamse sociologie-opleiding een eerstejaars instroom van 130 of meer.) Hoogleraren die in de jaren tachtig met emeritaat gingen, prezen zich gelukkig dat ze niet meer hoefden mee te werken aan de verkorting van de doctoraal-opleiding (de master) van drie jaar naar twee jaar en daarna zelfs naar één jaar. Professoren die begin jaren zeventig vertrokken, waren net weg voordat de college-agitatiecollectieven het doceren tot een zenuwslopende bezigheid maakten. En ineens kan ik me voorstellen hoe blij sommige professoren in de tweede helft van de jaren zestig zullen zijn geweest, als ze met emeritaat mochten, juist op het moment dat de eerstejaars-instroom explodeerde en een leger van langharige en slordig geklede jongens en meisjes, afkomstig van de HBS (onder wie ikzelf) de collegezaal een andere aanblik gaven.

Het pensioen komt altijd precies op tijd. De emeritus heeft veertig jaar flexibel of mopperend meegebogen met nieuwe ontwikkelingen; hij was bijna zelf een flexplek geworden, maar  nu is hij zo stram dat het lijkt of hij de rug recht als hij zegt: genoeg is genoeg, ik buig vanaf nu voor geen enkele onzin-mode.

Maar het is helemaal niet waar. Het zijn allemaal drogredeneringen waarmee de afscheidnemer zichzelf troost bij het bittere, gedwongen vertrek. Diep in zijn hart weet hij wel beter. Juist nu, uitgerekend op het moment dat hij met pensioen gaat, is de sociologie beland in de misschien wel allerspannendste fase in de ontwikkeling van dat vak. Enthousiaste jonge wetenschappers van beiderlei kunne, born at the right time, gaan nu de opengevallen plekken bezetten. En hij moet weg. De bofkont.

‘Bofkont’. In: Sociologie Magazine. Jaargang 21, nummer 3, september 2013. p. 17.