De stem van Durkheim (2012)
Met welke bijzondere figuur uit de geschiedenis zou je wel eens een praatje willen maken? Er zijn mensen, die dan gaan twijfelen tussen Caesar en Schakespeare, maar ik hoef er niet lang over na te denken: Durkheim! Ik ben socioloog en wat mij betreft is de grootste socioloog aller tijden Emile Durkheim, geboren in 1858. Hij is een beetje de Einstein van de sociologie, iemand die inzichten formuleerde, die zo verbijsterend nieuw waren, dat zijn tijdgenoten er weinig van snapten en wij er nog altijd niet over zijn uitgedacht. Ik zou met deze Franse zoon van een dorpsrabbijn graag een praatje maken, al was het maar om te zien hoe zijn ogen fonkelen als hij praat, hoe hij er uit ziet als hij glimlacht – dat doet hij namelijk op geen enkel portret dat van hem bekend is – maar vooral zou ik zo graag willen weten: hoe klonk zijn stem? Maar ja, Durkheim overleed in 1917, de eerste wereldoorlog was nog in volle gang, die stem is verklonken, voorgoed.
In 1999 bezocht ik met mijn 18-jarige zoon, Lucas, de nationale bibliotheek van Frankrijk, een postmodern fort met vier hoge hoektorens in het Zuiden van Parijs. Het nieuwe bibliotheekgebouw was drie jaar eerder geopend, het voelde nog vers aan. Al snel kwamen we terecht in de audiovisuele ruimte. Bedenk wel: in 1999 stelde het internet nog weinig voor. Youtube bestond nog niet, Wikipedia ook niet. Maar in deze zaal stonden computers die verbonden waren met de complete collectie audio- en video fragmenten van deze bibliotheek, één van de grootste bibliotheken op aarde. Het was dus voor Lucas en mij een geweldige ervaring om achter zo’n monitor te zitten met een koptelefoon op en om allerlei beeld- en geluidsfragmenten te kunnen oproepen met een klik van de muis. Lucas verdiepte zich meteen in een interview met James Hetfield. Ik voelde me als een kind in de snoepwinkel: een optreden van Jacques Brel, een lezing van Albert Camus, een discussie met Simone de Beauvoir, een interview met Foucault, een concert van Boulez. En toen zag ik bij de zoektermen: Durkheim. Ik dacht: hè, hoe kan dat nou, hebben ze hier dan ook tekstfragmenten? Ik klikte op de Durkheim-link en er gebeurde een poosje niets. Het scherm werd zwart en uit de koptelefoon kwam geruis. Maar toen, ineens, kon ik in die ruis iets onderscheiden. Ik draaide de volumeknop wijd open en met een schok drong tot me door waarnaar ik zat te luisteren. Lucas draaide zich om, keek me aan en zei: Bart, zit jij te huilen?
[Hier het geluidsfragment]
De tekst die Durkheim hier op 27 mei 1913 uitsprak en die werd vastgelegd op een wasrol, is ook in druk verschenen en als je hem voor je hebt liggen is Durkheim moeiteloos te verstaan. Ik denk wel dat iemand vooraf tegen hem heeft gezegd: monsieur le professeur, U moet heel luid en duidelijk praten. Want hij klinkt een beetje onnatuurlijk, alsof hij zich forceert. Maar toch, zo klonk hij dus….
Ook Durkheim heeft zich beziggehouden met egoïsme en altruïsme. Het woordje altruïsme is ontstaan in Parijs rond het jaar 1830. Het is trouwens verbazend hoe veel van de woorden die wij gebruiken om onze huidige sociale werkelijkheid te begrijpen afkomstig zijn uit die groepjes van Saint Simonisten en linkse utopische denkers in het begin van de negentiende eeuw in Parijs: individualisme, positivisme, socialisme, kapitalisme, communisme, sociale klasse en natuurlijk de door Marx opgepikte woorden bourgeoisie en proletariaat, het zijn allemaal termen die toen werden bedacht. De Franse filosoof Auguste Comte, die in deze kringen verkeerde, bedacht nieuwe woorden waar we het nog altijd mee moeten doen. Zijn beroemdste neologisme was het woordje sociologie, dat hij omstreeks 1838 hoogstpersoonlijk samensmeedde uit een stukje Latijn (socius) en een stukje Grieks (logos). Het woord egoïsme is ouder, maar altruïsme is een nieuw woord, omstreeks 1830 verzonnen door diezelfde Auguste Comte, als contrast-term voor egoïsme. Hij meende dat mensensamenlevingen zich ontwikkelen van egoïstisch naar altruïstisch. Wij, sceptische 21ste eeuwers zeggen dan: ach ja… was het maar waar…
Durkheim, die een jaar of zeventig na Comte leefde en die in Parijs hoogleraar was aan de Sorbonne, bewonderde Comte zeer en hij heeft er alles aan gedaan om een standbeeld voor Comte te laten plaatsen op het pleintje voor die Sorbonne. Dat beeld staat er nog altijd. Durkheim nam de termen egoïsme en altruïsme van Comte over. Maar hij deed er iets heel nieuws mee.
Eén van de beroemdste boeken van Durkheim is zijn studie over het verschijnsel zelfdoding. In dat boek, vol tabellen en grafieken, laat hij zien hoe ongelooflijk regelmatig en voorspelbaar de cijfers voor zelfdoding zijn als je de getallen van grote mensengroepen bestudeert. Hij meende dat hij de wetmatigheden achter die zelfdodingscijfers op het spoor was.
In moderne, geindustrialiseerde samenlevingen neemt de sociale cohesie af; de bindingskracht van het web verzwakt. Je ziet dat vooral in grote metropolen, je treft het aan bij de beoefenaren van de intellectuele beroepen, je kunt het waarnemen onder mensen die niet meer naar de kerk of de synagoge gaan. De stijging van zelfdodings-cijfers, die samenhangt met afname van de sociale cohesie, noemt Durkheim de egoïstische suicide. De verzwakking van gemeenschapsbindingen maakt dat een groeiende groep mensen almaar minder wordt beschermd tegen zelfdoding.
Nu zou je kunnen denken dat Durkheim dus tegen dat egoïsme is en derhalve een voorstander is van een robuuste sociale binding. Hij zal wel een pleitbezorger zijn van meer altruïsme, de dominantie van de gemeenschap over het individu. Maar nee, dat is niet het geval. Hij schrijft juist dat als mensen te strak ingesponnen zijn door het maatschappelijk web, de zelfmoordcijfers evenééns omhoog gaan. Hij gebruikt daarvoor de term altruïstische zelfdoding en hij stelt dat deze voortkomt uit een onvoldoende mate van individuering. Hij geeft het voorbeeld van een groep soldaten die zo gedrild worden dat ze aan hun eigen leven nog maar weinig waarde hechten; het overleven van de groep heeft prioriteit boven het overleven van de enkeling, ook als je toevallig zelf die enkeling bent. Met andere woorden: Durkheim geloofde dat de geestelijke volksgezondheid in gevaar komt als een samenleving te zwak geïntegreerd is, maar dat dat evenzeer het geval is als een samenleving te hecht geïntegreerd is. Hij verdedigt dus een optimumtheorie. Het gaat er om het juiste punt te vinden tussen die twee uitersten, een goed te verdragen mate van sociale verbondenheid, die steun biedt, maar die toch niet beknellend aanvoelt. Waar dát het geval is, daar tref je volgens zijn statistische analyses, de laagste zelfmoordcijfers aan.
Dit is tot op de huidige dag een waardevol inzicht. Durkheim schreef het allemaal kraakhelder op, zonder ruis, met krachtige stem. En sinds een paar minuten weet U nu ook hoe die stem in werkelijkheid klonk.
‘De stem van Durkheim’. Column uitgesproken in het programma Swammerdam op het radiostation AmsterdamFM op zondag, 18 november 2012.