Geef de opleidingscommissie het instemmingsrecht… of toch maar niet? (2006)
Ik ben drie keer voorzitter geweest van de Opleidingscommissie Sociologie, de OC, misschien in totaal wel acht jaar lang, maar ik ben vaker en langer voorzitter geweest van de Examencommissie Sociologie, de EC. Van 2002 tot 2004 was ik voor het laatst OC-voorzitter. Van 2004 tot begin 2006 was ik voorzitter van de EC. Dat gewissel van positie leidt regelmatig tot misverstanden.
Een paar jaar geleden legde ik aan een universitaire functionaris een aantal kwesties voor waar onze commissie zich grote zorgen over maakte. De functionaris vond het niet erg interessant. Telkens hoorde je het electronische geluidje dat aangaf dat er een nieuwe mail was binnengekomen en dan boog hij zich direct naar zijn beeldscherm – kennelijk zat hij op een belangrijk bericht te wachten. Na een poosje vond hij dat mijn bezoektijd er op zat en om me uit zijn kamer weg te krijgen zei hij ineens heel vertrouwelijk: ‘Begrijp me goed, ik snap best dat dit voor jullie allemaal enorm belangrijk is, maar ik heb uiteindelijk niet zo veel boodschap aan wat de OC er allemaal van vindt; jullie zijn toch alleen maar een adviserend orgaan en al die dingetjes van jullie, daar hoef ik als het er op aankomt niets mee te doen.’ Toen zei ik: ‘Ja maar, je vergist je, ik zit hier niet als voorzitter van de OC, dat ben ik al maanden niet meer, ik zit hier als voorzitter van de EC, de examencommissie’. Als door een adder gebeten veerde hij overeind: ‘Wat? Ben jij voorzitter van de examencommissie? Dat wist ik niet. En jullie zijn het niet eens met… Wacht even, ik pak mijn schrijfblok, dit is erg belangrijk, jullie gaat nu toch niet de besluiten weer eens voor maanden traineren, net als vorig jaar?’ Toen snapte ik ineens een stuk beter hoe er in deze organisatie werd aangekeken tegen de mailtjes die ik als OC-voorzitter verzond en waar maar zelden een antwoord op kwam.
De OC heeft het recht om gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen. Maar de OC heeft niet het zogenaamde instemmingsrecht. Als de OC het geheel vernieuwde Opleidingsexamenreglement om een heel principiële reden afkeurt, dan kan het moeiteloos worden ingevoerd, want de OC kan de besluitvorming toch niet blokkeren. Eigenlijk heeft de OC niet zo heel veel te vertellen. De Facultaire Studenten Raad, de FSR, heeft dat instemmingsrecht wel en die kan dus een spaak in het wiel steken en wordt daarom serieus genomen, maar de OC, ach, die doet maar wat-ie niet laten kan. De simpele conclusie zou kunnen luiden: minister, geef de OC, net als de FSR, net als een echte Ondernemingsraad in een bedrijf, dat blijkbaar zo belangrijke instemmingsrecht. Want als je dat niet doet, dan blijft die OC een papieren tijger.
Daar worden door de tegenstanders van dat instemmingsrecht wel een paar steekhoudende argumenten tegenin gebracht. Zo zijn er mensen die zeggen: wil je een levenskrachtige opleiding, dan heb je strakke bestuurslijnen nodig. Duidelijk moet zijn wie verantwoordelijk is voor welk besluit. Je moet de verantwoordelijkheid niet te diffuus spreiden, want dan kan iedereen zich achter iedereen verschuilen. Docenten die een module ontwikkelen moeten niet kunnen zeggen: ‘OK, dit onderdeel is slecht opgezet, maar dat komt doordat de OC allerlei tegemoetkomingen eiste en wat er nu is uitgekomen, is, dat geef ik graag toe, een halfslachtig compromis, sorry, maar zo wilden vooral die zeurpieten van studenten in de OC het nou eenmaal…’ De docent is verantwoordelijk voor de door haar ontwikkelde module en niemand anders. De universiteit is geen politiek bedrijf – als het goed is tenminste. Het is een organisatie van experts en die moet je als het even kan zo weinig mogelijk hinderen in het uitoefenen van hun expertise. Iemand met 25 jaar ervaring in het geven van onderwijs heeft over het algemeen een beter inzicht in hoe iets didactisch zal uitpakken dan een student die vier jaar langs komt en dan weer weg is.
De relatie tussen docent en student is daarom ook niet te vergelijken met de relatie van dienstverlener tegenover cliënt en evenmin met die van producent en consument, of die van werkgever en werknemer. Aan de universiteit draait het om de relatie van leraar tegenover leerling, de gilde-meester tegenover de gezel. Een dienstverlenende organisatie probeert de cliënt tegen zo gering mogelijke kosten net voldoende tevreden te stellen om ervoor te zorgen dat hij niet gaat klagen en zelfs nog wel eens terug komt. De docent probeert de leerling intellectueel tot het uiterste te stimuleren, het onderste uit de kan te halen. Dat is iets heel anders. Het is ook niet de relatie van een werkgever en een werknemer en daarom zijn allerlei vakbondsachtige modellen hier niet van toepassing. De OC is geen ondernemingsraad, het is een plek waar de leraar en de leerling, die elders in een qua kennisoverdracht asymmetrische verhouding tot elkaar staan, samen nadenken over de vraag wat er kan worden verbeterd aan het onderwijs. De docent als professional, de student als ervaringsdeskundige, die soms dingen kan waarnemen die voor het onderwijzend personeel onzichtbaar blijven. Kortom, het is misschien juist wel goed dat de Ondernemingsraad in het bedrijfsleven wel het instemmingsrecht heeft en de OC in het universitaire leven niet.
Tot zo ver het argument tegen het instemmingsrecht. Het probleem is dat staatssecretaris Rutte dit argument zelf druk bezig is achterhaald te maken. In 2007 krijgen studenten leerrechten die ze kunnen verzilveren aan universiteiten en hogescholen. Ze krijgen een soort strippenkaart waarop je modules kunt afstempelen. Dat mag vijf en een half jaar duren en dan is de strippenkaart vol. Wie langer wil studeren kan rekenen op een collegegeld van maximaal ca. 4500 euro. Dat idee van een strippenkaart is mede bedoeld om de marktwerking te bevorderen. Laat er maar wat meer vraagsturing op de onderwijsmarkt komen, zeggen de VVD-ministers, power to the consumers. En als de staatssecretaris de studenten opzadelt met leerrechten, als hij ze een stapeltje vouchers geeft en ze aanraadt om zelf maar naar eigen smaak een aantrekkelijke reeks modules aan elkaar te schakelen, als hij de opleidingen aanspoort om met elkaar te gaan concurreren, dan gaat de universiteit inderdaad meer en meer lijken op een bedrijf . Je zou kunnen zeggen dat dan ook dat hooggestemde vertoog over de relatie tussen de gilde-meester en de gezel niet meer overeenstemt met de gecommercialiseerde werkelijkheid. Als dit is wat de staatssecretaris wil, dan is het logisch dat studenten zeggen: OK, dat is goed, maar dan willen we ook dat de OC’s het instemmingsrecht krijgen, want daar kunnen wij, marktgerichte onderwijsconsumenten, dan afdwingen dat we de beste kwaliteit onderwijs voor onze stempeltjes op die dure strippenkaart krijgen.
En toch. Toch ben ik voorlopig nog geen voorstander van instemmingsrecht voor OC’s. Als je de OC instemmingsrecht zou geven, dan verwordt ook dat orgaan tot een politieke organisatie, dan worden in die OC dezelfde politieke spelletjes gespeeld die nu op alle management-niveaus van de universiteit worden gespeeld, van het College van Bestuur tot de vergaderingen van de Driehoeken of Vierhoeken. Het mooie van de OC is nou juist dat die zo langzamerhand is geworden tot een lommerrijke oase in een brandend hete woestijn. Hier vind je nog betrokken mensen uit de verschillende geledingen die zich werkelijk om het onderwijs bekommeren en die gezamenlijk op een heel pragmatische manier proberen om er uit te komen. Hier wordt nog ouderwets gepolderd. Hier worden in vaak vriendschappelijk overleg tussen docenten en studenten plannen gemaakt om heel practisch de urgentste problemen aan te pakken. Voer het instemmingsrecht in en ook de OC wordt een plek waar wordt gecomplotteerd, waar de studenten in overlegjes vooraf hun slimme vergaderstrategieën met elkaar gaan afstemmen en misschien ook wel gaan smoezen met die ene iets te softe UD, die als een breekijzer in de docentenfractie kan worden ingezet. Geef de OC het instemmingsrecht en het laatste bastion van inhoudelijke Herrschaftsfreie discussie over het onderwijs zal voor onze verbaasde ogen in elkaar zakken. Dat de facultaire studentenraad een verpolitiekt orgaan is geworden is zo erg niet, want dat gremium staat toch veel te ver af van de alledaagse zorgen van docenten en studenten. Maar als het orgaan dat juist het dichtst bij de noden van alledag staat ook tot een politieke arena wordt, dan houd je niks meer over.
In de afgelopen twee jaar heeft professor Bernhard Kittel als voorzitter van de OC sociologie er samen met de andere OC-leden voor gezorgd dat dit orgaan excelleerde in precies datgene waar OC’s goed in zijn: de boel bij elkaar houden, pragmatisch zoeken naar werkzame oplossingen voor urgente problemen. Jammer genoeg gaat Bernhard onze afdeling binnenkort verlaten. Als de zomervakantie achter de rug is, word ik weer voorzitter van de OC sociologie. Mijn maiden speach hoef ik daar niet meer te houden; die staat nu al op papier. Dank je voor je werk, Bernhard, ik zal proberen een waardig opvolger te zijn.
‘Geef de OC het instemmingsrecht! Of toch maar niet?’ In: Sociologisch Mokum, Jaargang 2005-2006, nummer 14. juli 2006. pp. 32-33.