Vertrouwen. Over grimmige achterdocht. (2012)
In Foundations of Social Theory van James Coleman (1990) staat een beroemde passage over de managers van een Londense handelsbank die binnen een half uur moeten beslissen of ze een fors geldbedrag zullen voorschieten, waardoor een schip snel kan worden gerepareerd. Het is laat op de vrijdagmiddag, ze zijn al aan de pils, maar na een paar telefoontjes komen ze tot de conclusie dat het wel goed zal zitten met die honderdduizenden ponden en ze geven, zonder enige goede reden, het groene licht. Ze kennen hun handelspartner al jaren en ze vertrouwen die volkomen. Menselijk samenleven vergt in veel situaties trust.
Enkele maanden geleden besloot mijn moeder, 88 jaar oud, om de levensreddende operatie die haar in het ziekenhuis werd voorgesteld te weigeren. Haar kinderen probeerden zich voor te bereiden op een sterfbed in de kleine kamer van het Haarlemse ziekenhuis. Maar dat liep anders. Het ziekenhuis liet weten dat ‘mevrouw’ ‘voor ons’ was ‘uitbehandeld’: ze diende te vertrekken, liefst meteen de volgende dag. We vroegen of ze haar dood, die volgens de artsen zeer snel zou intreden, niet mocht afwachten in het ziekenhuisbed, maar dat ging niet: ‘wij zijn hier om mensen beter te maken, stervensbegeleiding komt uit een ander potje, sorry, wij hebben die regels ook niet gemaakt’. Waar moest ze heen? Naar huis kon ze niet, daarvoor was ze inmiddels te ziek. Was er in de buurt een ‘hospice’, zo’n instelling waar artsen en verpleegkundigen stervenden begeleiden naar een waardig einde? Er waren meerdere hospices, maar overal waren ‘wachtlijsten’. Een arts zei: ‘Uw moeder treft het slecht’. En toen bleek dat er toch nog ‘plek was’, maar dan in een zogenaamd ‘bijna-thuis-huis.’ We hadden daar nog nooit van gehoord; het klonk zweverig. We vernamen dat zo’n ‘bijna-thuis-huis’ grotendeels draaiende wordt gehouden door vrijwilligers; er is daar dus niet 24 uur per dag een arts of een verpleegkundige aanwezig – een belangrijk verschil met een hospice. ‘Nee’, zeiden wij, ‘dat willen we niet; in de toestand waarin onze moeder zich nu bevindt, heeft ze permanente medische surveillance nodig en niet de vriendelijkheid van goedwillende amateurs’.
Het hoofd van de afdeling, een specialist die zich zeer betrokken toonde, voerde een lang en indringend gesprek met ons. Hij legde geduldig uit dat we een inschattingsfout maakten, dat zo’n ‘bijna-thuis-huis’ nu juist in het geval van onze moeder de beste oplossing bood. En hoe meer hij zei, hoe minder we hem geloofden. We keken elkaar aan en we dachten: ‘Deze dokter wil van onze moeder af, liefst zo snel mogelijk; alle hospices zitten vol, dus nu verkoopt hij ons dat tweederangs ‘bijna-thuis-huis’, maar daar trappen wij mooi niet in.’ Ik ben gewoonlijk meegaand, maar deze keer was ik één en al achterdocht.
Een schoonzusje, zelf verpleegkundige van beroep, bracht uitkomst. Ze zei: ‘Ik ken dat ‘bijna-thuis-huis’ in Santpoort-Noord en het is een prachtige en veilige plek; er is daar genoeg expertise, jullie zorgen zijn ongegrond, grijp deze kans’. En wij dachten: ‘Haar kunnen we vertrouwen, want zij is familie en ze heeft geen geheime agenda.’ Per ambulance ging onze moeder naar het ‘bijna-thuis-huis’ in Santpoort-Noord en daar is ze drie dagen later rustig overleden. We hadden geen spijt van ons besluit: het bleek een mooie instelling te zijn.
Coleman heeft gelijk als hij het heeft over het belang van vertrouwen, ‘trust’. Maar in wat voor perverse sociale figuraties leven wij tegenwoordig, als we een vriendelijke, competente top-specialist, een bevlogen dokter met hart voor zijn patiënten, tegemoet treden met niets dan grimmige achterdocht? Ik ben een beetje geschrokken van mijn eigen wantrouwen.
‘Vertrouwen’. In: Sociologie Magazine. Jaargang 20, nummer 4, december 2012. p. 29. Herdrukt in: Bart van Heerikhuizen, Multoblaadjes. Diemen: AMB, 2013. pp. 176-177.