Academische ontwikkeling. Over het academisch onderwijs. (2011)
Op 17 maart 2011 moest ik een bijdrage leveren aan een zogenaamde ‘quizzcussie’, een feestelijke debatavond over het academisch onderwijs die was georganiseerd door de studentenpartij met de naam Mei. Ik zat in een panel en het was mijn taak om een discussiestelling in te leiden. Ik besteedde veel tijd en aandacht aan het voorbereiden van mijn praatje. Op de avond zelf bleek dat dat nergens voor nodig was geweest; de sprekers moesten gewoon een beetje gezellig over de stellingen kletsen. Mijn uitgeschreven toespraakje kon ik dus nauwelijks gebruiken. Dat was jammer, want ik had er niet alleen mijn best op gedaan, maar ik had me ook met een zekere hartstocht uitgesproken. Vandaar dat ik de destijds niet uitgesproken tekst nu toch maar openbaar maak.
Dit was de stelling waarop ik moest reageren:
Wie is er primair verantwoordelijk voor de academische ontwikkeling van de student?
a) De student zelf
b) De docent
c) De universiteit
d) De overheid
En dit was mijn commentaar.
Tegenwoordig wordt de universiteit meer en meer geMcDonaldiseerd en dat betekent ook: verontmenselijkt. Tentamens worden niet meer gecorrigeerd door mensen van vlees en bloed, maar door apparaten, die multiple choice vragen scoren, daar komt geen levend wezen meer aan te pas. De bovenstaande vraag zal ik nu ook beantwoorden als ware het een multiple choice vraag.
Ten eerste: antwoord d valt af. De overheid moet als het gaat om de academische vorming van de student een zeer terughoudende rol spelen. De overheid moet de randvoorwaarden scheppen en in stand houden waaronder studenten kunnen studeren, ze moet in de gaten houden of de onderwijskwaliteit wel is ‘geborgd’, bij voorbeeld door visitaties en accreditaties. Maar voor de rest moet de overheid zich buiten het onderwijsproces houden. We weten van totalitaire landen wat er kan gebeuren als de overheid zich met de inhoud van het onderwijs gaat bemoeien. Voor je het weet heb je een Lysenko-affaire, voor je het weet bepaalt de regering dat de theorie van Darwin niet meer mag worden gedoceerd, omdat die in strijd is met wat er in het een of andere heilig geachte boek staat. In het onderwijs moeten we het hebben van de nachtwachterstaat uit het liberalisme: ‘Overheid, zorg voor de randvoorwaarden en voor het overige: hou je erbuiten.’
De opties a en b verwijzen tezamen naar hetzelfde als optie c. Want wat is de universiteit, de universiteit, nou anders dan: de studenten plus de docenten? Dat is de universiteit.
Je hebt twee soorten sociologen: structuralisten en constructivisten. De structuralisten kijken naar de grote sociale structuren en hebben weinig oog voor individuele mensen; de constructivisten kijken naar de individuen en beschouwen de grote structuren als een soort mentale constructies zonder veel realiteitswaarde. De economie, het politieke systeem, de universiteit, het onderwijs, die bestaan niet echt, die zijn niet te meten en te wegen; het enige dat concreet is, dat zijn de studenten en de docenten en meer is er eigenlijk niet. Een structuralist geeft hier dus als antwoord: alternatief c en een constructivist geeft als antwoord: a plus b.
Hoewel ik zelf nogal overhel naar het structuralisme, neem ik hier toch het constructivistische standpunt in: de universiteit bestaat eigenlijk niet, wat echt bestaat, dat is de figuratie van studenten en docenten die er met zijn allen het beste van proberen te maken. Die twee groepen, in samenhang met elkaar, in voortdurende wisselwerking met elkaar, zijn de primair verantwoordelijken voor academische vorming. Zó verweven zijn hun beider rollen dat je niet kunt zeggen dat de ene hier een grotere verantwoordelijkheid heeft dan de andere, ze vooronderstellen elkaar. Het juiste antwoord is dus: én a én b.
Maar dat vergt wel dat aan twee eisen wordt voldaan. De ene eis is afkomstig uit de constructivistische sociologie, de andere komt uit de structuralistische sociologie.
Eis één: de studenten moeten de bereidheid hebben om zich te verplaatsen in de docenten en de docenten moeten zich kunnen verplaatsen in de studenten. Gebeurt dat niet dan kan er geen sprake zijn van zinvolle interactie. Daartoe moeten beide groepen hun vooroordelen, hun cliché-opvattingen, hun gevestigde meningen buiten haakjes zetten in het onderwijsproces.
Soms komen sociologiestudenten de studie binnen met allerlei meningen over wat er aan de hand is in de samenleving, wat er mis is en hoe het anders moet. Mijn advies is: gooi die opinies niet weg, maar zet ze buiten haakjes als je de Oudemanhuispoort betreedt. Luister met open mond en met een open mind naar wat de docent je vertelt over hoe Weber, Durkheim, Habermas, Elias of Bourdieu dachten over de sociale werkelijkheid. Ik ga hiervoor een heel onaangenaam woord gebruiken. Letterlijk betekent het woorje dociel dat je bereid bent om iets te leren, dat je open staat voor de leerstof, dat je je met belangstelling en met opzijzetting van wat je al weet bereid bent om de leerstof en de docent alle mogelijke benefit of the doubt te geven. Dociel betekent: de kanalen waarlangs de kennis gedownload kan worden wagenwijd open zetten, de grootste bandbreedte aanhouden. Ik vind dus dat studenten dociel behoren te zijn, al klinkt dat een beetje raar.
Maar iets dergelijks geldt spiegelbeeldig voor de docenten. Als de docent wil dat de student belangstelling voor haar of zijn vak heeft, dan moet de docent ook oprechte belangstelling hebben voor de student. Koester niet je vooroordelen over die moderne, snelle, MTV, McDonalds, Microsoft studenten met hun iPhones en iPads, die alleen nog maar popi-hoorcolleges willen bijwonen met veel flashy powerpoints. Zet je cliché’s opzij over de cut and paste generatie die geen boek meer leest en alles van Wikipedia bij elkaar jat. Vergeet die vooroordelen en kijk naar wie je studenten werkelijk zijn. Ik kan je zeggen, waarde collega: je valt van de ene verbazing in de andere.
De andere eis is ontleen ik aan het werk van Habermas. De onderwijssituatie vergt een volstrekt Herrschaftsfreie Dialog. De docent mag geen macht uitoefenen over de student en de student mag geen macht uitoefenen over de docent. In elke werkgroep is elk argument toegestaan, er is geen taboe op politieke incorrectheid bij voorbeeld, maar er is ook geen taboe op politieke correctheid, je kunt linkse en rechtse argumenten door de collegeruimte slingeren, je mag als het zo uitkomt je atheïsme erbij halen of juist je orthodoxe geloof in de letterlijke tekst van de Koran, je zit hier in een zone waar geldt: die Gedanken sind frei. Geen enkel argument, hoe bizar ook, is buiten de orde. Anything goes!
En toch. Dat is niet helemaal mogelijk, want de docent moet de student toetsen en tentamens afnemen, cijfers geven, en daarin zit een element van pure macht. Ik vind dat het tragische aspect van mijn professie. En wat ik de laatste jaren vaststel is dat die kant van het werk alsmaar belangrijker wordt. Ik besteed meer en meer tijd aan het raten, graden, scoren, beoordelen, en liefst cijfermatig beoordelen, van de prestaties van studenten en minder en minder aan het open en onbevangen discussieren met studenten. En de studenten spelen daar ook enorm op in: ze denken meer en meer in termen van de cijfers die ze krijgen, de percentages waarmee opdrachten en voordrachten meetellen voor het eindcijfer, en ze zijn daar zo op gefocussed dat ze het genot van een intellectueel heel stimulerende wetenschappelijke discussie minder belangrijk gaan vinden. Dat is de uitkomst van een perverse spiraal die de laatste tijd aanwezig is in de complexe wisselwerkingen tussen docenten en studenten. En het gaat nog verder: menselijke interactie gaat een minder grote rol spelen in het onderwijs, de robots nemen het over. Tentamens worden niet meer gecorrigeerd door mensen van vlees en bloed, maar door apparaten, die multiple choice vragen scoren, daar komt geen levend wezen meer aan te pas. De universiteit raakt meer en meer geMcDonaldizeerd en dat betekent ook: verontmenselijkt. En dat is niet goed.
‘Academische ontwikkeling’. In: Sociologisch Mokum, Jaargang 14 (2010-2011), nummer 4, april 2011, pp. 34-35.