Karl Marx als één van de drie meesters van de achterdocht (2009)
De uitdrukking ‘Meesters van het wantrouwen’ is bedacht door de Franse filosoof Paul Ricoeur (1913-2005). Ricoeur stond in de traditie van de fenomenologie van Husserl en de hermeneutiek. Het gaat dan steeds over de vraag hoe wij betekenis geven aan de ons omringende werkelijkheid. En het archetype van het proces van dat duiden, zingeven, is het streven om een tekst te begrijpen. En het archetype van een tekst die je probeert te begrijpen is de bijbel. Hermeneutici denken na over hoe je een tekst, een heilige tekst, als het ware kunt dwingen om diepere lagen van betekenis te laten zien, waar je bij een wat oppervlakkiger lezing niet bij kunt komen. Hoe dring je steeds verder door in een tekst: tekst-exegese. Maar ook: hoe weet je dat de interpretatie die jij aan die tekst geeft, klopt, hoe voorkom je dat je overinterpreteert, hineininterpretiert, er dingen in legt die er eigenlijk niet in staan.
Rond 1900 zijn er een paar grote denkers die hierover heel interessante dingen schreven. Zo is in de sociologie Max Weber vooral beroemd geworden om wat hij schreef over het deutend Verstehen, het zich empathisch inleven in de mogelijke bedoelingen van de ander.
Het gaat daarbij steeds om een respectvolle omgang met de tekst: wat wil deze tekst zeggen, wat willen deze woorden mij zeggen. Bij het soort teksten dat ik als socioloog met mijn studenten behandel gaat het vaak meer concreet om de vraag: wat wil de auteur zeggen, wat heeft deze schrijver bedoeld. En als je dan het communistisch manifest leest, dan blijkt al snel dat je die tekst op een anachronistische wijze dreigt te interpreteren, dat je er je hedendaagse zorgen en wensen op projecteert. Maar zo kun je niet komen tot de ware Marx en Engels, die mannen die deze brochure samenstelden. Wil je en details begrijpen wat er staat, dan zul je de woorden moeten interpreteren in de context van die tijd, in de context van het intellectuele en politieke circuit waarin Marx en Engels verkeerden, tegen de achtergrond van de grote politieke gebeurtenissen, tegen de achtergrond van hun biografieen. Dit zinnetje toont dat Marx goed heeft opgelet in de discussies over de theorie van Hegel, daar zit een stukje Feuerbach, hier voel je de inspiratie van Engels, Die Lage der arbeitende Klasse. Zo probeer je die twee schrijvers steeds dichter op de huid te komen, steeds meer uit die tekst te peuren, er steeds dieper in door te dringen. Dat is een bepaald soort hermeneutiek.
En nu schrijft Paul Ricoeur in zijn boek Freud en filosofie uit 1970: er is ook een heel ander soort hermeneutiek. Je kunt een tekst ook op een volkomen andere manier benaderen, niet vol respect voor de schrijver, overlopend van geloof in de goede trouw van wat hier is genoteerd, maar juist vol achterdocht. Dat is een volslagen andere interpretatie-strategie. Je gaat uit van het beginsel: hij zegt dat nou wel, maar houdt hij ons niet misschien voor de mal? Je trekt op systematische wijze de oprechtheid, de goede trouw van degene wiens tekst je onder handen hebt in twijfel. Ricoeur schrijft dat niet voor niets in een boek over Freud. Freud is iemand die bij ieder verhaal dat een patient hem vertelt begint te interpreteren en daarbij permanent twijfelt over de vraag of hetgeen hem wordt medegedeeld eigenlijk wel waar is.
Dit noemde Paul Ricoeur de hermeneutiek van de achterdocht, niet zozeer het wantrouwen, la méfiance, distrust, als wel de achterdocht, le soupçon, suspicion. En eigenlijk vond Ricoeur dat je voor een goede interpretatie allebei moet doen: aan de ene kant moet je een tekst kritisch, afstandelijk en met achterdocht bejegenen, aan de andere kant moet je soms ook meegaand lezen, bereid zijn om te luisteren naar de ander, open staan voor dingen waar je niet op had gerekend.
Dat respectvolle element in het interpreteren, dat bestaat al zo lang priesters, rabbijnen, dominees en mullahs uitleggen wat er precies wordt bedoeld met een bepaalde passage in deze heilige boeken. De onderdanige lezing is heel oud en ook heel vertrouwd. Die andere benadering, de achterdochtige lezing, die is eigenlijk van recente datum. De hermeneutiek van de achterdocht hoort bij de moderne wereld. En dan schrijft Ricoeur die beroemde zin:
´Drie meesters, die elkaar over en weer schijnen uit te sluiten, domineren de school van de achterdocht: Marx, Nietzsche en Freud.’ (Freud and philosophy, 1970, p. 32) [Over de ‘École du soupçon’ :´Trois maîtres, en apparence exclusifs l’ un de l’ autre, la dominent: Marx, Nietzsche et Freud.’ (1965, p. 40) Maar Foucault zei al eerder op een congres over Nietzsche: ‘Marx, Nietzsche en Freud nous ont remis en présence d’ une nouvelle possibilité d’ interpréter, ils ont fondé a nouveau la possibilité d’ une herméneutique.’ In : ‘Marx, Nietzche, Freud’ In : Nietzsche, Actes du VIIe colloque de Royaumont ( 4-8 juli 1964), Paris, Minuit, 1967, p, 185)]
Hij had het al eerder gehad over dit trio in zijn boek Le conflit des interprétations uit 1969. En er zijn zelfs mensen die zeggen dat het idee dat Marx, Freud en Nietzsche bij elkaar horen omdat ze een nieuwe wijze van interpreteren ontwikkelen, al enkele jaren eerder was geponeerd in een lezing van Foucault. Maar die noemde toen niet die term les maîtres du soupçon.
Dat is wat we danken aan Ricoeur en waaraan deze module zijn naam te danken heeft: Ricoeur benoemde dit beroemde drietal, Marx, Nietzsche en Freud tot meesters, hoofddocenten, in de school van het wantrouwen, en al gauw kortte men dat af tot de catchy term: de drie meesters van het wantrouwen, les maitres du soupçon.
Die drie horen ook bij elkaar. Ricoeur zegt dat ze elkaar lijken uit te sluiten. Maar dat is dus als je beter kijkt helemaal niet het geval, ze zijn geestverwanten. Elk van deze denkers probeerde aan te tonen dat wat de grote religies ons leren misleidend is. Alle drie hebben ze een heel speciale lezing van de heilige boeken en alle drie komen deze door en door atheistische denkers tot de conclusie dat wat de priesters ons vertellen gestuurd is door hun eigenbelang. Ze démaskeren, ze zijn myhtenjagers, ze proberen de sluier van misleiding weg te rukken. Freud meent dat waar religies de gelovigen beweren hoop en troost te bieden, ze eigenlijk niets anders dan een illusie propageren, profiterend van onbewuste wensen en verlangens bij de gelovigen, zoals de kinderlijke wens dat er voor de rest van je leven een vader zal blijven die voor je zorgt. Nietzsche schrijft dat het christendom de indruk wekt zwakheid te maken tot een respectabele deugd, maar dat het een leer die tot doel heeft om de zwakken de illusie te geven dat ze moreel superieur zijn omdat ze deugden cultiveren als vriendelijkheid, nederigheid en medelijden. Het is een moraal voor slaven, verbreid door degenen die er belang bij hebben dat de slaven geloven dat ze heel gelukkig zijn. En dan Marx. De rest van mijn college gaat over Marx.
Ik heb me overigens afgevraagd of het eigenlijk wel een goed idee is om de heilige drie van Ricoeur aan te vullen met Darwin en Einstein. Dat zijn twee geniale wetenschapsmensen die tot uitkomsten kwamen die volledig botsten met de heersende opvattingen en die daarvoor niet opzij gingen, maar moedig hun eigen revolutionair andere standpunten bleven verkondigen, simpelweg omdat ze dachten dat ze het bij het rechte eind hadden. Dat vind ik toch eigenlijk net iets anders. Je kunt het rijtje van de drie meesters van het wantrouwen natuurlijk gemakkelijk uitbreiden, maar dan zou ik toch eerder denken aan filosofen als Socrates, Epicurus, Montaigne, Descartes, Berkeley, Kant, Schopenhauer en Wittgenstein of aan sociale filosofen en sociologen als Macchiavelli, Pareto, Veblen, Mills, Goffman, Foucault, Gouldner, Bourdieu en Elias, die een stuk schreef dat heet de socioloog als mythenjager. Dat zijn stuk voor stuk denkers die de systematische twijfel aan de oprechtheid van wat je wordt verteld, die het methodisch wantrouwen in hun werk hebben ingebouwd. En als we het er nu toch ove hebben dan zou ik misschien ook nog wel een pleidooi willen houden voor Woody Allen, Mel Brooks, Hans Teeuwen en Matt Groening, de maker van de Simpsons.
Marx is binnen de sociale wetenschappen zeker als een meester van het wantrouwen te karakteriseren. Na vrolijke optimistische auteurs als Turgot, Condorcet, Smith, geleerden die geloofden in vooruitgang, opwaartse beweging, toename van welvaart, voorspoed, het verdwijnen van oorlogen, het minder sterk worden van tegenstellingen tussen klassen en standen (Tocqueville: democratisering) is Marx’ visie een heel andere en nieuwe: Marx introduceert de achterdocht. Mandeville zegt dat mensen slecht zijn, full of vice, Smith zegt dat mensen altijd hun eigenbelang najagen, maar Marx zegt dat mensen achterbaks zijn, hun ware bedoelingen camoufleren, vaak ook hun eigen ware bedoelingen niet kennen, ten prooi vallen aan bedrog en vooral ook aan zelfbedrog, kwade trouw, vals bewustzijn.
Een beroemd voorbeeld, waarin Marx ook lijkt op de andere twee meesters, is wat hij zegt over religie in het kapitalistische westen. Het christendom beweert ons te steunen en te troosten en ons te stimuleren om verlossing te zoeken door een moreel hoogstaand leven te leiden. Maar in werkelijkheid dient religie vooral om ervoor te zorgen dat we de verschrikkingen van de huidige arbeidsverhoudingen niet waarnemen of in elk geval aanvaarden, en religie dient ervoor om het onverdraaglijke bestaan van de mensen aan de onderkant van de ladder, nog een beetje draaglijk te maken, zoals drugs een verwoest bestaan nog een beetje leefbaar kunnen maken. Godsdienst is als het ware de opium die het volk zelf fabriceert om een vreselijk bestaan uit te kunnen houden en zij die van de arbeid van die uitgebuiten klasse profiteren.
Wij, vandaag de dag, zijn allemaal, als onderzoeker en als gewoon burger, enorm achterdochtig geworden. Daardoor zien we ook niet meer hoe wonderlijk, hoe bijzonder die visie van Marx was.
Het is ook de visie van een atheist, iemand die er niet meer van uit gaat, dat God het goed met de mensheid voor heeft, dat het nu misschien een tranendal lijkt, maar dat alles zich de goede kant op ontwikkelt. Pas als je helemaal niet meer in God gelooft, kun je een dergelijke door en door achterdochtige wereldvisie ontwikkelen…
Wantrouwen in het werk van Marx
Je ziet dit op verschillende gebieden:
Het historisch materialisme, de kennissociologie: De ideeen van mensen worden doordrenkt van hun sociale relaties, maar vaak zijn ze zich dat zelf niet bewust. Ze worden voortgestuwd door krachten die ze zelf niet kennen. De klassepositie die iemand inneemt in het klassenstelsel bepaalt welk standpunt iemand inneemt in het politieke leven, in juridische besluiten, in religieuze opvattingen. Maar zelf beseffen mensen dat vaak helemaal niet.
Vertrouw politici nooit. Neem wat ze beweren nooit aan at face value. Ze zijn vooral de behartigers van de belangen van hun eigen klasse, ook al weten ze dat zelf misschien helemaal niet. Geloof niet wat de priesters en de dominees je vertellen, ze nemen alleen maar de verdediging op zich van de heersende elites. Denk niet dat de rechters eerlijke afgewogen oordelen geven. Alle justitie is uiteindelijk klasse-justitie.
De pendant van de kennissociologie van Marx is dus eigenlijk gesystematiseerd wantrouwen jegens elke autoriteit.
Het economisme: mensen gaat het uiteindelijk vooral om het behartigen van hun eigen materiele belangen, maar ze zullen dat nooit tonen, ze zullen het ontkennen tegenover anderen en tegenover zichzelf. Uiteindelijk zijn het de productiekrachten die de doorslag geven, maar mensen zullen dat zelf nooit zo zien.
De klassieke tekst in dit verband is het fragment uit Zur Kritik der Politischen Ökonomie dat jullie moesten lezen. Hier zegt hij dit heel helder: uiteindelijk zijn is het de productiewijze die de doorslag geeft. Op andere plekken is hij daarover een stuk genuanceerder, maar in deze samenvatting van zijn hele oeuvre, is hij hierover glashelder: er zijn wisselwerking, maar uiteindelijk zetten de economische krachten zich door.
Leg hier uit: productiekrachten – productieverhoudingen; onderbouw bovenbouw
Eventueel: uitweiden over historisch determinisme
Hieruit volgt achterdocht als onderzoeksmethode: ga na welke bedoelingen mensen hebben met hun handelingen. Vertrouw ze niet op hun woord. Zoek naar hun achterliggende belangen. Vraag je altijd af: welk belang heeft iemand hierbij. Wat is iemands voordeel. Wordt hij er beter van. Alle gebruikswaarde wordt opgelost in ruilwaarde, maar dat zullen mensen zelf ontkennen.
Door en dank zij Marx blijven we die methode tot op de dag van vandaag hanteren: vraag je steeds af: hoe liggen de economische verhoudingen. B.v. als het gaat over de positie van allochtonen: wat zijn de economische verschillen. Bonger over de criminaliteit van de katholieken in Nederland. Wantrouw verklaringen in culturele termen.
Kleine uitweiding
Marx omschrijving van klasse an sich en klasse fuer sich, van waar bewustzijn en van vals bewustzijn. Geloof niemand op zijn woord. De meeste mensen hebben een vertekend beeld van de werkelijkheid. Geloof ook nooit iemand die beweert dat er geen klassetegenstellingen zijn, dat de relaties tussen de klassen juist zo harmonisch zijn. Juist degenen die in een machtige positie zijn hebben er alle belang bij om het voor te stellen alsof er eigenlijk helemaal geen klassen bestaan. Dat is het heersende idee. Maar de heersende ideeen zijn de ideeen van de heersende klasse.
Kleine uitweiding.
Marx over het begrip vervreemding. Dit komt uit zijn vroegste geschriften, zijn filosofische manuscripten uit 1844, de tijd dat hij nog in Parijs woonde. Mensen in de fabriek raken vervreemd van het productieproces, van het product, van elkaar, van zichzelf, van de soort, de potenties die sluimeren in de menselijke aard. Als je dus een arbeider zou interviewen, dan hoor je een vervreemde persoon spreken. Wat hij zegt is dus niet zo erg belangrijk. De marxistische onderzoeker weet het beter dan de vervreemde arbeider. Hij weet het ook beter dan de ondernemer die alleen zal denken aan zijn eigen belang. De enige die het net zo goed weet is de klassenbewuste arbeider.
Marx stelt het conflict centraal, maar de leden van de samenleving herkennen de conflicten die spelen vaak zelf helemaal niet. Ze menen in harmonie te leven, terwijl de onderzoeker de haarscheurtjes in het systeem allang ziet die zullen zorgen voor de ondergang van dat systeem. Wantrouw de betrokkenen. Ze zien zelf vaak slechter de verhoudingen, dan degene die ze bestudeert.
Het begrip ideologie. De heersende ideeën zijn de ideeën van de heersende klasse. Die ideeën dienen om de tegenstellingen binnen het kapitalisme te verhullen. Bij voorbeeld: er zijn ideologieën die zeggen dat er juist harmonie is tussen de klasse van de bourgeoisie en het proletariaat, dat die twee moeten samenwerken, elkaar nodig hebben, de industrie draaiende houden. Dat zijn denkbeelden die als functie hebben het conflict tussen de klassen te camoufleren. De functie van deze ideologie is uiteindelijk de verdediging van de belangen van de ondernemers.
Zo is er de ideologie die zegt dat het eigenlijk niet draait om de klassentegenstellingen, maar om demografische problemen: door de sterke groei van de bevolking neemt de armoede en de honger toe. Het Malthusianisme. Maar dat is een afleidingsmanoeuvre.
Veel marxisten zagen het feminisme als een ideologie, een methode om de aandacht af te leiden van de echte tegenstelling, die tussen bourgeoisie en proletariaat, door overdreven veel aandacht te geven aan de tegenstelling tussen mannen en vrouwen. Maar de onderdrukking van vrouwen houdt op zodra de onderdrukking van het proletariaat ophoudt.
Feuerbach denkt dat je de mensen die in God geloven moet uitleggen dat God helemaal niet bestaat, dat hij een maaksel is van mensen zelf. Maar Feuerbach is ten prooi aan een ideologische misvatting. Wil je de mensen laten zien dat God niet bestaat, dan moet je beginnen met de bron van hun pijn weg te nemen, een samenleving waarin bourgeoisie en proletariaat elkaars doodsvijanden zijn.
Als Marx schrijft dat religie de opium van het volk is, dan bedoelt hij dat mensen zichzelf willens en wetens drogeren, de werkelijkheid bij hun volle verstand en expres vertekend weergeven, omdat de echte waarheid onverdraaglijk is en ook omdat de machtige elite ze een scherpe blik op de werkelijke verhoudingen wil onthouden.
Wantrouwen bij marxisten na Marx
Marx staat dus ook wantrouwig tegenover de arbeiders, maar de mensen die na hem kwamen gingen daar nog veel verder in.
Rond 1900 heb je in Duitsland de strijd tussen de orthodoxe marxisten aan de ene kant en de reformisten aan de andere kant, een strijd die zal uitmonden in de tegenover elkaar staande bewegingen van het communisme en de sociaal democratie. Wat de orthodoxe marxisten de sociaal democratische reformisten verwijten is dat ze de positie van de arbeiders met kleine voorzichtige stapjes willen verbeteren en door dat te doen juist bijdragen aan het steeds beter functioneren van het kapitalisme. Zij zijn de smeerolie van het kapitalisme. Het ontbreekt ze aan wantrouwen. Ze zijn te goedgelovig. Kautsky versus Bernstein.
Bij latere marxisten zie je dat dit idee van het wantrouwen nog veel sterker gaat spelen:
In het leninisme begrijpen de arbeiders helemaal niet meer wat hun ware belangen zijn. In feite zijn ze ten prooi aan begoocheling. Wat nodig is, is dus een revolutionaire voorhoedepartij, die de verantwoordelijkheid neemt om een revolutionaire verandering te forceren en dan komen die arbeiders er vanzelf wel achteraan.
In het wetenschappelijk socialisme van rond 1900 zijn de intellectuelen en de wetenschappelijk onderzoekers belangrijk. Franc van der Goes, Henriette Roland Holst, Herman Gorter. Het zijn de intellectuelen die naar de arbeiders gaan om ze te vertellen wat in hun belang is, want zelf weten ze dat niet.
Bij sommige leden van de Frankfurter Schule zie je het idee ontstaan dat de arbeidersklasse steeds rechtser wordt, zijn eigen belangen niet meer ziet, als revolutionaire maatschappijveranderende kracht heeft afgedaan. Dat komt bij voorbeeld door de media die de arbeiders voortdurend bekogelen met denkbeelden die hun revolutionaire gezindheid ondermijnen.
In de jaren zestig komt Marcuse, afkomstig uit die Frankfurter Schule met het begrip repressieve tolerantie. Juist door de bevolking van alles en nog wat toe te staan, geen censuur uit te oefenen, een sfeer van volstrekte vrijheid te suggereren, weten de kapitalisten ons beter dan ooit te voren aan de leiband te houden. Hoe meer voorgewende vrijheid, des te meer feitelijke onderdrukking.
In de jaren zestig had je in Amsterdam de provobeweging waarbinnen men sprak over het klootjesvolk, de arbeiders die de Telegraaf lazen, die xenofoob, racistisch, geborneerd waren. Het archetype van dat soort arbeiders was Archie Bunker van de TV-soap All in the Family.
Het wantrouwen zit nog heel diep in het werk van de hedendaagse marxistische socioloog Jürgen Habermas. De theorie van het communicatieve handelen. Strategisch handelen en communicatief handelen. Maar veel strategisch handelen vermomt zich tegenwoordig als communicatief handelen. Leefwereld en systeem. Maar als het systeem de leefwereld koloniseert wordt dat vaak gecamoufleerd.
Gebrek aan wantrouwen bij Marx
Maar zelf was Marx eigenlijk nog niet wantrouwend genoeg. Zijn wantrouwen richt zich altijd op anderen, nooit op zichzelf, hij is wat dat betreft zeer weinig reflexief.
Marx heeft nooit nagedacht over zijn eigen klassepositie die zeker niet die was van de proletarier.
Hij heeft ook nooit nagedacht over de vraag waarom eigenlijk de revolutionaire arbeidersklasse de waarheid in pacht zou moeten hebben. Die zou zich toch ook kunnen vergissen? Mannheim, kennissocioloog in de jaren dertig, is een marxistisch georienteerde onderzoeker, maar die gaat veel verder dan Marx en zegt: uiteindelijk is elke positie gekleurd. Alle kennis is perspectivistisch. Iedereen heeft een positie. Daarmee legt Mannheim een basis voor een volstrekt relativisme, voor een postmodern wantrouwen in iedere waarheidsclaim, in elk groot verhaal. Zelf probeert hij daar nog aan te ontsnappen, door toch een groep met een relatief groter patent op de waarheid te introduceren, de relativ frieschwebende Intelligenz. Maar zonder die noodgreep voert zijn radicalisering van Marx’ kennisfilosofie naar de afgrond van het volstrekte relativisme waarin ook de eigen denkbeelden stuk vallen.
Marx is ook erg goedgelovig en het tegendeel van een wantrouwig iemand als het gaat over het ideaal waar we heen gaan, het ideaal van de communistische samenleving, een samenleving waarin de productiemiddelen vergemeenschappelijkt zijn, waarin er geen klasseverschillen meer zijn, waarin de staat is afgestorven, waarin religie niet meer bestaat. In die samenleving: geen oorlogen meer, geen sociale strijd, geen klasseconflicten, geen criminaliteit, geen machtsuitoefening, geen stratificatie, alles is harmonie en vrede, vrijheid en gelijkheid heersen, mannen en vrouwen zijn gelijkberechtigd. Hoe kon deze achterdochtige, sceptische, wantrouwige denker ineens zo naïef zijn als het ging om wat hij zag als een niet eens zo heel ver verwijderde toekomst?
In elk geval heeft zijn slechte voorspelling weinig goeds uitgericht. De processen van centralisatie van de macht in communistische landen, van bureaucratisering en van totalitarisme tot brute dictatuur aan toe heeft hij nooit voorzien. En de socialisten die dat gadesloegen met de boeken van Marx in de hand konden weinig vinden bij de meester dat dit kon verklaren. Max Weber was wat dat betreft een veel betere voorspeller dan Marx. En dat kwam juist doordat Weber in dit opzicht veel minder goed van vertrouwen was dan Marx. Weber geloofde helemaal niet dat als de arbeidersklasse, althans op papier, de eigenaar van de productiemiddelen zou worden, plotseling de overheersing van de ene mens door de andere een einde zou nemen. 20e eeuwse sociologen zijn wat dat betreft toch een heel stuk wantrouwiger dan Marx.
‘Karl Marx als één van de drie meesters van de achterdocht.’ Notities voor een lezing voor de honours-studenten van de UvA., najaar 2009.