Berichten

Toen en thans. Drie gedichten die uitleg vergen. (2006)

Op donderdag, 25 november 2005, organiseerde de studievereniging van de antropologiestudenten, Kwakiutl, een poëzie-avond in de Common Room. De ruimte was goed gevuld: niet alleen waren de antropologie-studenten sterk vertegenwoordigd, er waren zelfs enkele sociologie-studenten aanwezig. Een hoogtepunt van de avond was wat mij betreft het optreden van studiecoördinator Bart Beenen, die niet alleen enkele eigen verzen voorlas, maar die ook het gedicht November van J.C. Bloem met klassieke theaterdictie declameerde, een trefzekere keuze op deze regenachtige en donkere novemberavond.

Ik werk nu al meer dan dertig jaar bij deze afdeling maar ik heb nooit eerder een poëzie-avond van studenten meegemaakt. Het schijnt dat er in het afgelopen jaar een of twee van deze avonden zijn geweest, maar die waren mij ontgaan. Dat sommige studenten in de antropologie en de sociologie zo nu en dan een gedicht schrijven ervoer ik als een aangename verrassing, al was het maar omdat ik dat zelf in mijn studententijd ook wel eens deed. Soms zelfs tijdens een college.

Daar moest ik aan denken toen ik enkele uren geleden – ik schrijf dit op woensdag 8 december – voor het Spinhuis twee oudere heren aantrof in druk gesprek. De een was Niek Bolte, docent aan de Hogeschool van Amsterdam; de ander was Rob Hagendijk, directeur van de ISHSS, de International School. Hen daar zo samen te zien discussiëren bij het fietsenrek trof me zeer. Niek en Rob waren in de tijd dat ik sociologie studeerde (1967-1973) prominente studentenleiders in de afdeling sociologie. Ze waren uitgesproken links, ik vond ze nogal fanatiek, en ze waren allebei, maar dan wel op een heel verschillende manier, begenadigde bespelers van grote groepen studenten, die toen werden aangeduid als ‘de massa’s’. Ik was, dat mag ik nu wel verklappen, een beetje bang voor ze; ik verdacht ze van machtshonger.

Luisterend naar het college waarin professor Laeyendecker in het najaar van 1971 de machtstheorie van Max Weber uitlegde, zat ik hierover na te denken. Ondertussen vertelde de hoogleraar dat Weber Herrschaft definieert als legitieme macht en dat macht moet worden omschreven als iedere kans – in het Duits gebruikt Weber het Franse woordje Chance – binnen een sociale relatie om de eigen wil, ook bij tegenwerking, door te zetten, ongeacht waarop die kans berust. Dat laatste vond professor Laeyendecker bijzonder belangrijk: gleichviel worauf diese Chance beruht. (pagina 28 van Wirtschaft und Gesellschaft). Tijdens dat geleerde betoog in zaal C017 van de Oude Manhuis Poort viel me op dat het metrum van dat zinnetje van Weber zich goed leende voor een gedicht. En toen schreef ik in de marge vier regels die ik laatst tegenkwam toen ik een stapeltje oude collegedictaten doorbladerde:

 

Bolte en Hagendijk ken ik niet goed.

Toch zou geen haar op mijn hoofd er aan denken

om ze een kansje op Herrschaft te schenken,

gleichviel worauf diese Chance beruht.

 

Het is jammer dat de versjes die ik destijds schreef zo veel toelichting nodig hebben. Zo heb ik ooit geprobeerd om die prachtige studiegenote op wie ik zo verliefd was te bekoren met een eveneens vierregelig gedichtje dat nu nogal wat uitleg vergt. We hadden samen zitten studeren op een tekst waarin Samuel Stouffer het onderzoeksontwerp van een gecontroleerd experiment uitlegt. Voor een goed gecontroleerd experiment heb je twee groepen nodig: de experimentele groep en de controlegroep. De ene noemt Stouffer x1 en de andere x2. Nu ga je in de ene groep invloed uitoefenen op een bepaalde variabele (je laat bij voorbeeld de scholieren in groep x1 heel gewelddadige computerspelletjes spelen) en je zorgt ervoor dat in de controlegroep die variabele gelijk blijft. Na het verstrijken van een bepaalde periode vergelijk je nu bij voorbeeld de mate van agressief gedrag in de ene groep (die noemt Stouffer nu x1-accent) met de mate van agressie in de andere groep (x2-accent). Voor een gecontroleerd experiment heb je volgens Stouffer dus altijd een soort twee-bij-twee-tabel nodig en moet je nooit minder dan vier vakjes voorzien van gegevens: x1, x2, x1-accent en x2-accent. Maar de meeste mensen denken al dat ze een samenhang waarnemen als ze slechts één enkel vakje kennen: ze zijn al tevreden met x1-accent. Scholieren die veel gewelddadige computerspelletjes spelen en die bovendien agressief gedrag vertonen bewijzen in hun naieve ogen al dat je van gewelddadige spelletjes agressief wordt. Mijn studiegenote en ik vonden dit een heel interessant idee en we zaten er uitgebreid over te discussieren, maar intussen dreven mijn gedachten een heel andere kant op en diezelfde avond nog stuurde ik haar dit versje:

x1, x2, x1-accent.

Waarom kan ik jou niet verleiden

tot een zorgvuldig door ons beiden

gecontroleerd experiment?

De ontvangster voelde zich gevleid – en daar bleef het bij.

Deze gedichten zou ik niet voordragen op de poëzie-avond van Kwakiutl, maar een ander versje zou ik wel eens in de common room ten gehore willen brengen. Ik schreef het toen er voor het eerst een boek in de winkel lag dat mijn naam op het omslag toonde. Weliswaar had ik het boek – Toen en thans, de sociale wetenschappen in de jaren dertig en nu, Baarn: Ambo, 1978 – geredigeerd met vier andere mensen (wier namen ook allemaal op die cover stonden) maar toch liep ik soms even een boekwinkel in om te zien of het er nog wel lag. In het boek verwezen de verschillende auteurs voortdurend naar elkaars bijdragen en daardoor kwam het dat er in de index niet minder dan elf paginaverwijzingen vermeld stonden achter: ‘Heerikhuizen, B. van’. Het gedicht dat ik enkele dagen na het verschijnen van Toen en Thans schreef, heb ik vorige maand in een verfomfaaid mapje teruggevonden:

Toen en Thans

De afgelopen week is er een boek gepubliceerd.

Dat boek is door vijf man, onder wie ik, geredigeerd.

Ik schat dat als ik mijn geluk niet al te ruim bereken

dat boek garant kan staan voor vier depressieloze weken.

Als ik het in de winkel zie, moet ik steeds zeker weten

of in dit ene exemplaar mijn naam niet is vergeten.

Ter Braak schrijft: ‘Als je dertig bent, is het plezier voorbij

van eigen werk in druk te zien.’ Nou, dat geldt niet voor mij.

En in de index van het boek staat ook mijn naam te lezen.

Achter die naam wordt elf keer naar een pagina verwezen.

Dus als ik weer eens twijfel aan mijn lijfelijk bestaan

dan hoef ik nu alleen nog maar die index op te slaan.

 

‘Toen en thans’. In: Sociologisch Mokum, Jaargang 2005-2006, nummer van januari 2006, pp. 40-41.