Hoe ik de laatste jaren de eerstejaars-studenten inaugureerde. Over een rite de passage.
Goedemorgen allemaal, aspirant bachelor-propedeustudenten, voltijds of deeltijds, aspirant premasterstudenten, voltijds of deeltijd, aspirant masterstudenten, minorstudenten, afkomstig uit wat vroeger Almere heette of van elders, beste ouderejaars, die zo aardig zijn om de nieuwelingen vandaag te begeleiden, beste opleidings-coördinatoren/studie-adviseurs, Melianthe Hulsbergen, Gesina Oorthuys, Aira Bagmeijer, en beste collega-docenten,
Mijn naam is Bart van Heerikhuizen en ik heb vandaag de eer om jullie welkom te mogen heten als aankomende studenten in de sociologie. Over veertig minuten zal ik jullie toespreken in mijn hoedanigheid van eerstejaars-docent, maar dit allereerste welkomstwoord spreek ik uit in een andere capaciteit. Nu representeer ik de Universiteit van Amsterdam, de Faculteit der maatschappij- en gedragswetenschappen, het Amsterdams Instituut voor Maatschappijwetenschap en de Afdeling Sociologie en namens al die instellingen, zeg ik plechtig en van harte: welkom.
Op welk moment word je nou eigenlijk student in de sociologie? Was dat toen je de inschrijvingsformulieren opstuurde, is het op deze introductiedag, is het op 1 september om 12 uur ‘s nachts, gebeurde het ongemerkt in de eerste minuut van je eerste hoorcollege volgende week?
Het antwoord is eenvoudig: over een minuut of drie zijn jullie studenten in de sociologie. Nu nog niet. Maar wel nadat ik jullie collectief heb bevorderd tot student in de sociologie en dat doe ik… nu.
[De volgende woorden uitspreken met grote plechtigheid]
Op gezag van de rector magnificus van deze universiteit, op gezag van de decaan van de faculteit, van de onderwijsdirecteur en van de voorzitter van de afdeling sociologie, verklaar ik, Bart van Heerikhuizen, dat iedereen die voor mij aanwezig is met de bedoeling om in het cursusjaar 2007-2008 de studie in de sociologie te gaan volgen, hetzij als bachelor-student, hetzij als premaster-student, thans is bevorderd tot student in de sociologie met alle daaraan verbonden rechten én plichten.
[En toen gebeurde er iets waarop ik helemaal niet had gerekend. Ik vreesde dat ze me zouden gaan uitlachen, maar ze keken er heel ernstig bij, net als ik. En na mijn laatste woorden barstten ze uit in een krachtig bevestigings-applaus.]
Een cultureel antropoloog zou over wat ik zojuist heb gedaan zeggen dat het eigenlijk een soort rite de passage is. Iemand wordt een nieuwe status geschonken, jonge mannen krijgen in een exotisch en pijnlijk ritueel de positie van volwassen man of jonge vrouwen worden in een klooster door het afleggen van de gelofte bevorderd tot non, een vechtersbaas wordt tot ridder geslagen door de koning. Waar die antropologen dan altijd op wijzen is dat er iets heel willekeurigs zit in zo’n rite de passage. Die wordt juist met zo veel poespas opgetuigd, omdat er zoveel in zit waarover je kunt twisten. Misschien zegt een jurist wel dat je pas echt sociologiestudent bent als je collegegeld is overgemaakt of pas als je je eerste tentamen met succes hebt afgelegd. Wat ik hier dus doe is mijn definitie van wat een sociologiestudent is dwingend opleggen, ik construeerde zojuist een sociaal feit, ik construeerde jullie toetreden tot de gemeenschap der studenten, in het bijzonder die der sociologiestudenten.
Wat ik op dit moment sta te doen is typisch voor hoe het ook in je studie in de sociologie toegaat. Veel sociale gegevenheden, die zo zeker schijnen te zijn, worden tot op zekere hoogte gerelativeerd. Als je daarvan in de war raakt, moet je maar een ander vak gaan studeren, want ook dit hoort bij sociologie. Het is een buitengewoon reflexief vak, het gaat steeds om zelfbespiegelingen en daarbij hoort soms ook zelfrelativering. Wie niet stevig in het leven staat wordt daar al snel een beetje draaierig van.
Toch zou een socioloog, anders dan een antropoloog, misschien juist een ander aspect aan wat ik zojuist zo plechtig deed, accentueren en dat is wat met een vaktechnisch woord wordt genoemd: het performatieve karakter van de taal. De Duitse socioloog Jürgen Habermas die op dit moment wordt gezien als een van de grootste levende sociologen, heeft daarvan een groot punt gemaakt in zijn dikke tweedelige boek over de communicatie tussen mensen, de Theorie des Kommunikativen Handelns. Habermas zegt in dat boek: taal is niet alleen maar een beschrijving van de wereld om ons heen, met taal kun je ook handelingen verrichten. Als er zodadelijk weer een stortbui losbarst, dan kun je je buurman aanstoten en zeggen: kijk eens, het begint weer te gieten daarbuiten. Dan gebruik je taal inderdaad op de manier waarop de meeste mensen denken dat taal altijd gebruikt wordt, namelijk om iets te zeggen over de wereld buiten je. Maar als ik tegen een student in een werkgroep zeg: haal jij eens even gauw een kop koffie voor me, dan is dat niet een beschrijving van een bepaalde stand van zaken, maar dan verricht ik een handeling, ik beveel een ander, ik plaats een ander in een ondergeschikte positie, ik oefen macht uit over een ander en een beetje rare macht bovendien, want een docent kan zijn studenten niet als koffiehalers gebruiken. Hier is de taal dus handeling, ingrijpen, het opleggen van een gezagsrelatie. Door die plechtige formule uit te spreken maak ik mezelf tot een soort van opperhoofd van de sociologie-opleiding, eigenlijk was die spreuk waarmee ik jullie tot student maakte mijn greep naar de macht. Maar ik doe ook iets anders: ik sleutel aan jullie identiteit, aan je zelfgevoel, aan wie je denkt dat je bent. Tot vanmorgen dacht je: ik ben een vrouw, ik ben een Moslim, ik ben een hetero, ik ben een fan van de Kaiser Chiefs. En vanaf nu is er iets nieuws toegevoegd aan je zelfbeeld: ik ben een sociologiestudent. Dat is wat taal kan doen.
Maar zulke nuanceringen en relativeringen doen niets af aan wat er zojuist is gebeurd. Dat is namelijk het wonderlijke van de sociale wetenschappen. Ze kunnen reflecteren, becommentarieren, nuanceren, relativeren, bekritiseren wat ze willen, maar dat zal voor heel veel leden van de samenleving niets uitmaken. Dat de socioloog Comte in 1840 stelde dat de godsdienstige wereldinterpretatie een ouderwetse vorm van begrip vertegenwoordigt en dat daar nu een heel andere, meer wetenschappelijke manier om de wereld te verstaan voor in de plaats is gekomen, heeft geen gelovige van zijn geloof af gebracht. Sociologen kunnen de wereld wel verschillend interpreteren, maar de sociale werkelijkheid laat zich daardoor maar zelden veranderen.
En vandaar dat het iedereen in deze zaal duidelijk is dat zij of hij zojuist, om 23 minuten over 10 om precies te zijn, is verheven tot de schitterende status van sociologiestudent. Het is mij een voorrecht om de eerste te mogen zijn die jullie met het behalen van deze zojuist verworven sociale positie van harte mag feliciteren.
Toespraak tot de nieuwste lichting eerstejaars sociologiestudenten op 29 augustus 2007