De vriendelijkste protestbeweging van Nederland. Over Provo. (2008)

Ik ben goddank nooit communist geweest. Als sociologie-student in de late jaren zestig en in de jaren zeventig was ik verbaasd over medestudenten als Saskia Grotenhuis, Marja Gastelaars, Constant Vecht of Ton van Hoek, die zich aanmeldden als lid van de Communistische Partij van Nederland. Mijn afkeer van het communisme was zo groot dat ik uit principe niet meedeed aan studenten-acties waarin die CPN-studenten een belangrijke rol speelden. Ik deed dus aan practisch geen enkele studenten-actie mee (zoals de bezetting van het Maagdenhuis in mei 1969), want in die acties waren de CPN-studenten dikwijls de leidinggevende figuren. Ik vond het communisme sinds ongeveer mijn zeventiende een gevaarlijke ideologie en dat lag niet voor de hand, want in mijn familie stond het communisme in aanzien (vooral vanwege de houding van de Nederlandse communisten in de oorlog), ook al was mijn deftige Oma Rie nog net geen card carrying member. Ik las Animal Farm van Orwell en ik wist genoeg. Het voordeel is dat ik me nu niet hoef te excuseren voor zogenaamde ‘jeugdzonden’, niet hoef uit te leggen hoe ik me als puber kon encanailleren met een politieke stroming waarvan ook toen al bekend was dat hij had gefungeerd als legitimatie bij het doden van miljoenen mensen.

Maar van juli 1965 tot mei 1967 deed ik als scholier wel enthousiast mee met de acties van de Amsterdamse beweging Provo. Misschien heeft Provo bijgedragen aan mijn anti-communisme, want de Provo’s hadden een afkeer van de CPN en dat gevoel was wederzijds.

Van alle protest bewegingen in Nederland was Provo de vriendelijkste, de intelligentste en zeker ook de grappigste. Ik ben er tot op de dag van vandaag een beetje trots op dat ik daar bij heb gehoord, ook al speelde ik slechts een rolletje in de marge. In de vijftien nummers van het tijdschrift Provo staan vier stukjes van mijn hand en ik kom enkele malen voor in de hofbiografie van Provo, het proefschrift Imaazje van Niek Pas uit 2003. Toen die studie verscheen en ik mijn naam enkele malen in het register zag staan, voelde ik me innig tevreden.

Maar het kan geen kwaad om je veertig jaar later af te vragen wat er bij nader inzien toch niet zo leuk was aan het clubje waartoe je je rekende. Provo wordt de laatste jaren zo kritiekloos heilig verklaard dat het misschien goed is hier en daar iets te relativeren.

Wat me achteraf in Provo bij voorbeeld is gaan tegenstaan is het ageism. Don’t trust anybody over thirty. Behalve een enkele oudere die expliciet sympathiseerde met Provo, was iedere volwassene krachtens zijn of haar leeftijd op voorhand verdacht. Intussen heb ik (net zestig geworden) daar twee grote bezwaren tegen. Het eerste bezwaar is dat het niet goed is om mensen te discrimineren op basis van kenmerken die ze niet of nauwelijks kunnen beïnvloeden: huidskleur, geslacht, sexuele geaardheid of leeftijd. Het andere is dat de misdaad-statistieken leren dat je het bangst moet zijn voor mannen van tussen de twaalf en de dertig: die nemen om maar iets te noemen het overgrote deel van de geweldscriminaliteit en de sexuele criminaliteit voor hun rekening, overal ter wereld. Don’t trust any man under thirty zou een realistischer leus zijn, al is hij natuurlijk net zo verwerpelijk.

Verder herinner ik me dat ik in Provo voor het eerst mijn afkeer van mensen uit lagere klassen mocht etaleren zonder me daarvoor te hoeven schamen. Natuurlijk hadden we geen bezwaar tegen de kleine crimineeltjes die de straten van Amsterdam onveilig maakten: die behoorden tot het provotariaat, al waren ze zich nog niet helemaal bewust van hun preciese taak. Maar de arbeider die elke dag met zijn boterhammentrommeltje naar de fabriek fietst, met zijn Telegraaf onder de snelbinder, met zijn afschuw van langharig werkschuw tuig, met zijn conservatieve politieke standpunten, met zijn kleuren-TV en zijn wasmachine en zijn lelijke doorzonwoninkje in Tuindorp-Oostzaan: die droegen we geen warm hart toe. Als ik er aan terugdenk hoe keurige Aerdenhoutse jochies het in hun bekakte Nederlands hadden over het ‘klootjesvolk’, dan voel ik achteraf een zekere gêne. Een kwart eeuw college geven over Bourdieu maakt dat je zulke dingen toch een beetje anders gaat aanvoelen.

Op zekere dag circuleerde het gerucht dat de Provo’s de toen nog nieuwe IJ-tunnel zouden gaan opblazen. De autoriteiten schrokken en namen maatregelen. Ik herinner me nog goed hoe komisch ik dat vond. Alsof wij, pacifisten, antimilitaristen, voorstanders van geweldloze actie, ooit zoiets gewelddadigs zouden doen. Hieraan kon je toch maar weer goed zien dat De Regenten niets van Provo begrepen. Dylan had het goed gekenschetst in zijn beroemde liedje Ballad of a Thin Man: Cause you know that something is happening, but you don’t know what it is…do you, Mister Jones…    Achteraf vraag ik me af wie hier nu eigenlijk het naïefst was. Enkele jaren later werden niet alleen tunnels maar ook mensen opgeblazen door linkse protestbewegingen in Duitsland en Italië. Was het eigenlijk wel zo raar dat de burgemeester en de hoofdcommissaris maatregelen namen toen ze hoorden dat in een zich anarchistisch noemende Amsterdamse beweging het gerucht rondging dat de IJ-tunnel zou worden opgeblazen? Provo was en bleef een volstrekt geweldloze beweging, maar toch ervaar ik nu dat plagerig koketteren met geweld als onprettig, zeker in het licht van wat er later is gebeurd.

Provo noemde zich anarchistisch en ik noemde mezelf in die tijd soms ook wel eens een anarchist. Het uitoefenen van macht van de ene mens over de andere was volgens mij verkeerd, altijd. Dat de overheid het monopolie heeft op de geweldsmiddelen zag ik als heel gevaarlijk, kijk maar eens naar wat er in de Tweede Wereldoorlog is gebeurd. Dit was niet het anarchisme van rond 1900; dit was post-1945-anarchisme, een reactie op de massale moordpartijen van de jaren dertig en veertig. Maar er zat iets naïefs in de analyse. Ik herinner me dat mijn aardigste oom, Ruud Vercruijsse, tegen me zei: je zou het geweldsmonopolie van de overheid kunnen opheffen als alle mensen door en door goed zouden zijn, maar dat zijn ze niet en dus ben ik zelf wel blij dat de overheid het geweldsgebruik controleert. Ik vond oom Ruud een ouwe lul. Nu geef ik hem gelijk, al blijft het ingewikkeld.

Pas op: nu volgt er een stukje Wilders. Nederland wordt bedreigd door een groot gevaar dat haast niemand onderkent: de militante Islam. De autoriteiten gedragen zich als naieve dimmih’s, de gewone burgers denken dat het zo’n vaart niet zal lopen, de media bewaren een angstig zwijgen, linkse partijen heulen met de vijand, rechtse partijen kijken weg van de dreigende realiteit. Hoe kunnen we het volk wakker schudden, hoe kunnen we de mensen de ogen openen, de verhullende sluier wegtrekken? Dat kan door van tijd tot tijd een kleine provocatie te plegen, een plaagstootje uit te delen, alles vanzelfsprekend keurig binnen de grenzen van de wet, maar wel zo dat de tegenstander daardoor zo wordt getart dat die het niet kan laten om zijn Ware Gezicht te tonen. Pest de baardmannen een beetje, provoceer ze. Daarmee lok je hun overspannen en gewelddadige tegen-reacties uit. En door die reacties zullen de naïeve burgers vanzelf de schellen van de ogen vallen. Dan zal duidelijk worden dat we reeds nu leven onder de terreur van deze reactionaire en gewelddadige religie: we worden genadeloos onderdrukt en we zijn zo gehersenspoeld dat we het zelf niet eens meer beseffen . Tot zo ver de PVV.

Deze redenering hanteerde Provo ook, alleen was destijds de tegenstander niet de Islam, maar een ander complex: de sigarettenfabrieken, de auto-producenten, de oorlogs-industrie, de Misselijke Makende Middenstand, het onderdrukkende politie-apparaat, de repressieve overheid. Die vijanden moesten voortdurend worden uitgedaagd, dan zou er ongetwijfeld met genadeloze kracht worden teruggeslagen, en als gevolg daarvan zou iedereen iets kunnen zien wat tot dan toe voor de meeste mensen verhuld bleef: we worden genadeloos onderdrukt en we zijn zo gehersenspoeld dat we het zelf niet eens meer beseffen. Ook voor deze redenering heb ik tegenwoordig geen sympathie meer. Integendeel, ik denk dat het een recept is voor escalerend geweld. Mijn afkeer van de redenering van Wilders doet me met terugwerkende kracht twijfelen aan elementen in de ideologie van Provo waar ik toen ik 17 was nog zo enthousiast over was.

Voor het overige ben ik er nog altijd een beetje trots op te hebben deelgenomen aan de vriendelijkste, slimste, lichtvoetigste protestbeweging die Nederland heeft gekend.

‘De vriendelijkste protestbeweging van Nederland’. In: Sociologisch Mokum, Jaargang 11, nummer 5, juni 2008. pp. 42-43. Herdrukt in: Bart van Heerikhuizen, Multoblaadjes. Diemen: AMB, 2013. pp. 63-67.